| |
| |
| |
Enkwest over Cyriel Buysse
I. Uit Vlaanderen
A. Vermeylen.
Ik ben blij, dat U me in de gelegenheid stelt om voor Buysse zijn werk te getuigen. Juist omdat ik vroeger wel eens bezwaren had tegen niet-literaire daden van den mensch, is 't me thans een genoegen, van ganscher harte, hulde aan den schrijver te mogen brengen. Het spijt me alleen, dat ik te weinig tijd heb, om in 't breede van mijn bewondering te vertellen, en nog minder, om het bondig te doen. Is 't overigens wel noodig? Buiten de lezers, die Buysse moedwillig het tegendeel vragen van wat hij geven kan, of oordeelen naar andere dan literaire beginselen, betwijfelt wel niemand, dat de deken onzer jonge Vlaamsche literatuur een van haar allerstevigste krachten blijft?
| |
Frans Verschoren.
Cyriel Buysse!....
Een kranige, stoere Vlaming, oer-krachtig, die daar gegroeid staat, te midden van den modernen letterkundigen wasdom, als een kloeke eik, hoogstammig, recht-op, knoestig en fier, steeds verder strekkend zijn diepe wortels, zijn alom sprietelende vezels,
| |
| |
die het voedende, warm-welige sap van den veien Vlaamschen moedergrond opwaarts voeren; als een machtige eik, steeds uitbreidend daar hoog in de lucht zijn weelderige kruin, fel-gearmd, rijk getwijgd en bebladerd, waar de Vlaamsche lucht om waait, waar de wijde hemel zich over koepelt, met zijn mooie, roerende tinten en verven.
Cyriel Buysse!.... Ik groet U met eerbied en ontzag.
Lier.
| |
Fernand Toussaint van Boelaere.
Gaarne voeg ik mij bescheiden bij hen, die den kunstenaar Cyriel Buysse thans vieren!
...De kracht van een boog, naar ik meen, wordt gemeten aan den afstand waarover draagt de kundigst afgeschoten pijl; aan het doordringingsvermogen, dat het schicht bezit; en aan het aantal schotten die 't wapen, zonder te begeven, afschieten kan.
Deze wijze van waarde-bepalen kan ook worden aangewend voor den kunstenaar. Zijn voortreffelijkste praestatie wijst aan welke hoogte hij berelken kàn of kon: - en dit is, naar mijn oordeel, bij de waardeering nog het voornaamste element: want boven den kunstenaar geldt zijn werk; - de diepte en de duurzaamheid van den invloed, die 't werk op den goeden lezer oefent, geeft de maat aan van 't penetratie-vermogen dat het bezit; en een - soms óverschatte - blijk-van-kracht wordt gegeven door ‘een’ aardig getal volumina, door den kunstenaar ter wereld gebracht.
Talrijke boeken heeft de heer Buysse al laten verschijnen: hij is wat men noemt een vruchtbaar auteur; en van verzwak- | |
| |
king - geen spoor! Ik acht hem hoog. - Daarbij heeft hij enthoesiaste bewonderaars: een hunner heeft hem onlangs den evenknie van Gezelle genoemd. Zelfs ging hij verder: hij stelde den prozateur boven den dichter. Aan zulke radikale oordeelvellingen heb ik vreugde en genot! En mocht men ze zelfs voor overdreven houden, zij strekken ongetwijfeld den schrijver dien ze gelden, tot eer - evenzeer als de innige dank, dien een meer ingetogen lezer, als een geur weet te verspreiden om den kunstenaar, die hem ‘a thing of beauty’ te genieten schonk.
Ik heb van een prozastukje van den heer Buysse, in de eerste serie van ‘Van Nu en Straks’ verschenen, een bizonder levende herinnering behouden, zoo zeer trof het mij, toen ik 't in dat tijdschrift, bij zijn publicatie las. Deze herinnering heeft me nochtans meer dan éen teleurstelling bezorgd, want niet altijd kon ik mij, bij het lezen van later werk, weêrhouden het nieuwe met het in 't geheugen voort-levende vroegere te vergelijken, en niet immer, kon ik me dan vrij houden van 't gevoel, dat het gelezene wel Buysse onwaardig kon zijn. Maar vèel, daarentegen, heb ik van Buysse's arbeid genoten. ‘Schoppenboer, Lente, 'k Herinner mij’ wat bezorgde mij de kennis-making met die mooie boeken, de langzaam intredende en kalm bedrijvige zekerheid: een ‘joy for ever’ rijker te zijn. Deze werken - en niet deze alléen - geven ons schoonheid te genieten, die haar eigen karakter heeft: de schoonheid der vertelkunst. De heer Buysse vertelt niet om ‘schoonheid’ te scheppen; het ‘is hem geen doel’; schoonheid is hem een middel, dat middel wendt hij aan om ‘beter’ te vertellen. Buevr sse is een verteller. Vlaanderen telt vele vertellers, maar geen is er zóo rijk als hij. En ik voeg me dan ook gaarne, dankbaar om al 't reeds genotene, bij hen die aan dezen rijke wenschen hulde te brengen.
| |
| |
| |
Maurits Sabbe.
Roemen anderen onder Buysse's groote en talrijke schrijversdeugden zijn eerlijk uitbeelden van Vlaamsch landelijk leven, - zijn kleurrijk schilderen van het Leie- en Scheldeland, - zijn onbevooroordeeld oplichten van den huichelsluier, die allerlei ellende naar ziel en geest en lichaam verbergt, - zijn breed altruïsme, - zijn realistischen humor, die uit het geschilderde leven zelf opstraalt, - en verdere gaven meer, - mij is hij het liefst om zijne zeldzame vertellerskunst. Steeds heeft hij wat boeiends, pittigs, belangwekkends te vertellen, en steeds vertelt hij meesterlijk, recht op het doel af, zonder tasten noch aarzelen. zonder lanterfanten noch peuteren aan details onderweg. Bij Buysse niets van die decadente zucht om alles te zeggen. Hij wekt bij den lezer steeds het behaaglijk gevoel op, dat hij hem met zekere hand leidt, waarheen hij komen moet, en de lezer vertrouwt in hem, zèker dat hij geen ontgoocheling te gemoet gaat. Buysse is van het geslacht der groote vertellers.
| |
Hugo van Walden.
Uit mijne lezingen is me bijgebleven, dat Cyriel Buysse en Maurice Maeterlinck samen groote wandelingen per auto door Vlaanderen en elders ondernamen.
'k Keer en herkeer dit in mijne gepeinzen als een geestige herinnering. Welhoe, de onstuimige, drieste borstelaar van ‘Het Recht van den Sterksten’ en de zoo van alle stof opgeklaarde, vrome denker van ‘le Tresor des Humbles’, sterk, trouwe vrienden! Kwaadwilligen mogen mompelen: ‘Fransche invloed’;
| |
| |
welmeenende vaderlanders betoogen: ‘'t Zijn immers twee Vlamingen!’; of de reden berustte heel eenvoudig op het simpelste toeval; ik, wensch het niet verder te verklaren en dweep dolgraag met de gedachte, dat ééne kunstliefde ze samenvoerde.
Vinden we immers, hoe verscheiden ook uitgewerkt, in beiden zelfde eigenschappen, even vast is hun stijl, even kloek hun samenstelling, beiden twee dramatische temperamenten.
Ik stel Cyriel Buysse graag naast Guy de Maupassant. Het zonder leuteren en peuteren, fiksche en rake van den eersten slag neerzetten, het vlugge conterfeiten uit een stuk en van kop tot teen, in een woord de vaste bouw, ziedaar wat mij voor den ‘Vlaamschen’ kunstenaar Cyriel Buysse in laaiende bewondering slaat.
| |
Paul Kenis.
Cyriel Buysse is van onze vlaamsche schrijvers misschien de eenige die het vermag een roman op te bouwen, die met zwaren hamer het geraamte stevig, harmonisch ineen kan drijven, en een roman blijft nog immer het criterium van alle literatair prozawerk. Er ligt in zijn werk een gezonde, sappige humor die er in onze letteren maar al te zeer ontbreekt; het omvat gansch het vlaamsche volk, zoowel boeren als landsheeren, zoowel burgers als fabriekwerkers.
Dat alles hebben wij, jongeren, van Buysse te leeren, en toch vermoed ik dat zijn invloed niet zoo groot zal zijn als men het wel had mogen verwachten. Nevens het enge naturalisme waarin hij zich heeft opgesloten schijnt het jonge geslacht andere
| |
| |
richtingen in te slaan aan wier keerpunten romantiek en idealisme weer krachtig op bloeien.
Maar toch! naturalisme, idealisme, neo-romantisme? Neen, er zijn geene ismen; er zijn slechts kunstenaars met meer of minder talent, en wie twijfelt aan het talent van een Cyriel Buysse?
| |
R. de Cneudt.
Het is een verheugend feit dat eindelijk de onverschilligheid der Vlamingen tegenover hun eersten romanschrijver bezig is in waardeering te veranderen. Beter laat dan nooit, al is 't bedroevend dat een auteur van het talent van Cyriel Buysse eerst dán door zijn volk en door de intellectueelen ontdekt wordt, als hij reeds een gansch leven van onverpoosde productie achter den rug heeft. Zoo ooit een hulde verdiend is in dezen tijd dat men bezig is alle goden, halve goden en mindere geesten van onze literatuur uit het zand der vergetelheid op te delven, dan is het wel deze aan den schrijver van zoo menig sappig boek, waaronder veel werk, dat blijven zal. Ik vind Buysse een gansch aparte figuur in onze letterkunde, zeker niet begaafd met de wonderbare stijlvirtuositeit van een Couperus, maar kwistig leggend in zijn taal dat warm- bloedige en levend-frissche, dat spontaan-gevoelde en raak-weergegevene, dat den echten Vlaming kenmerkt, en hem tot onzen allereersten en aangenaamsten verteller maakt, terwijl zijn realistische levensvisie, eenzijdig-ruw in zijn eerste werk, vooral in zijn laatste boeken - de meest voldragen - breeder, klaarder en schooner, met een niet onaardig romantisch tintje, gansch het leven der menschen omvat en, vermilderd door fijn en diep gevoel, een groote liefde voor de natuur en een gezonden
| |
| |
humor, het echte leven te benaderen weet. Ik wenschte Cyriel Buysse, - die, dit terloops, bewezen heeft hoe een schrijver van talent in alle maatschappelijke standen boeiende stof vinden kan voor zijn werk, - te kenschetsen, al lijkt het, nuchter beschouwd, op een bijeenvoeging van tegen elkaar indruischende begrippen, als de kinderlijk-naïeve, fijngevoelende, romantische realist uit onze literatuur. Het verheugt me zeer dat hij hartelijk zal gefeest worden, al hadde ik gaarne die hulde meer algemeen gezien en voor iedereen bereikbaar.
| |
Emmanuel de Bom.
Cyriel Buysse is een ouwe-vriend van me, en in 1895 mocht ik het hem in het weekblad De Kroniek al zeggen. Ik verheug me in zijn prachtige vruchtbaarheid, in den bloei van novellistiek dien hij sedertdien aan onze letteren heeft geschonken. Ik sluit me aan bij de hulde die den literator gebracht wordt, en van ganscher harte.
Ja, Cyriel Buysse is een buitengewoon knap verteller. Die gave dankt hij grootendeels aan zijn nuchteren kijk op 't leven. Buysse ziet de dingen onverschrokken in 't gezicht, en schrijft dat zóo maar, zonder er veel komplimenten over te maken, neer op 't papier. Hij is geen stylist, hij schrijft, zorgeloos, een dikwijls conventioneele, on-vlaamsche, internationale taal. Om taalschoonheid en muziek heeft hij zich bijkans, geloof ik, nooit het hoofd gebroken, ‘Hoe ge 't vlugst en 't verstaanbaarst uitdrukt wat ge te vertellen hebt’ is zijn wellicht wat al te beknopte, Amerikaansch-zakelijke, literaire Credo. Hij is niet erg complex in zijn literaire opvattingen. Zijn geluk is: te kunnen zien, op te werken, en te vertellen, te vertellen! Niemand vertelt beter, leuker,
| |
| |
sappiger dan hij. Tegenover zijn onderwerp staat hij zonder bijzondere genegenheid of vooringenomenheid, evenmin als met antipathie of afkeer. Hij is een objectief schrijver, ook een geboren schrijver, die het schrijven niet laten kan. Een mannelijksterke drift, door iets als 't zakelijke gezond-verstand van een gezeten burger beheerscht, drijft hem tot zijn werk. ‘Hij moet een vleeschelijk genot hebben van 't schrijven’, schreef ik vroeger. Ik zou er nu bijvoegen: het schrijven moet hem ‘een vleeschelijke behoefte’ zijn.
Gelukkige natuur. En dat die drang altijd bevredigd kon worden, ziedaar een ànder geluk. Met Streuvels - dien anderen ‘Kerl, in dem wir uns freuen’, met wien hij in omtrent alle opzichten verschilt naar scheppend taalvermogen, naar dieper wezen en geaardheid, naar de algemeene geestessfeer waarin hij ademt, - met Streuvels is Buysse onze eenige ‘schrijver’ die àldoor schrijven kàn... Het is bewonderenswaardig.
Onder alle Vlamingen heeft Buysse nóg iets aparts, iets van hèm alleen: hij is onze éenige globe-trotter, de Vlaming die wellicht 't meest van onze aarde heeft gezien. Telkens ik hem ontmoette, indertijd - 'k spreek van de jaren 1890 à '94 - kwam hij van... Amerika. Daar heb ik altijd een geweldige, maar stil verdoken bewondering voor in me voelen opwellen, ik die op een bureau moest zitten, nagenoeg heel den dag, de mooiste uren van mijn jonge leven...
Van dat ‘Amerikaansche’ is er in Buysse toch wel iets blijven hangen. Daar is bijv. een ‘fijnheid van den geest’ die hij niet vermoedt, en waar hij, vrees ik, altijd buiten zal blijven. Zijn geest-looze uitvallen tegen de Vlamingen, zijn schamper schrijven aan ‘l'Etoile Beige’ indertijd, waarin hij van onze taal sprak zooals geen jongen van zijn oeder, zooals geen schrijver van
| |
| |
zijn geliefd instrument, màg spreken... dat alles noem ik ‘Amerikaansch’. Toen Buysse onlangs ‘zijn kop’ opeischte in het tien jaar vroeger verschenen, zoo gul-parochiale en argelooze boek van pastor Verriest, toen dacht ik: Buysse heeft zijn hoofd verloren, inderdaad... Neen, dat was niet Vláámsch, dat was ‘Amerikaansch’, en inderdaad een beetje onfijn van Buysse. Dat had hij moeten laten...
Maar wat hij m.i. niet had moeten laten: hij had, toen ‘zijn vriend Maeterlinck’ in 1902, meen ik, dat schimpend artikel in Le Figaro schreef tegen onzen nationalen strijd, toen had Buysse moeten opstaan, zijn vriend flink terechtwijzen en (hij, die heel aardig Fransch schrijft) een ‘premier Paris’ wijden in de Figaro aan den herwordingsstrijd en aan het verjongde geestelijke leven van zijn land! Maar Buysse was vervreemd van ons - hij heeft trouwens een zeer beperkt begrip van solidariteit -, hij heeft zich jaren lang moedwillig van ons verwijderd, en daarom (en ook misschien omdat een domme academische critiek hem niet begrijpen kón) dàarom hokte hij in zijn hoekje en mokte. - Wat hem niet belette - en hier bewonder ik weder, ondanks àlles - een stapel kostelijke boeken te schrijven...
Dit mocht wel eens open en vrank gezegd worden, al klinkt dit zeggen nu niet bepaald als een feestelijk toost, maar ik kon me niet weerhouden om, naast wat ik in Buysse bewonder, ook uit te spreken wat mij, en velen met mij, in hem vaak pijn heeft gedaan en ontstemd. Heeft Buysse als mensch zijn schaduwzijden - (‘de menschen missen, en zij missen dikwijls’ leerden wij in onze prille jeugd) - het neemt niet weg, dat wij den knappen literator, den in vele opzichten onvergelijkelijken novellist in hem gaarne huldigen.
Ik bewonder nog altijd even sterk als eertijds den schrijver
| |
| |
van den Biezenstekker en van de Wraak van Permentier. Ik erken het ruige meesterschap van den naturalist in het Recht van den Sterkste en in Schoppenboer. Ik jeun me aan al zijn kostelijke vertellingen over de boeren-doening uit zijn Oost-Vlaanderen. Daar is een trillende menschelijkheid in die me pakt. En de dwaze tronies die hij conterfeit, zijn vertelkunst weeft er een verteedering om. Alleen Buysse's taal, die vorm-looze taal, die neutraal langs al dat bloeiende leven vloeit....
Maar, - en dit is de moraal dezer fabel - als men Cyriel Buysse op zijn zonden indachtig maakt, zal hij altijd een treffelijk antwoord klaar hebben: met het hem eigen onvertogen, baksteenroode gezicht zal hij u laten spreken, en u dan kalmpjes wijzen op dien stapel boeken, dààr, die hij ‘zoo maar’ heeft neergeschreven, en waarvan er zeker een vijftal tot het beste behooren dat wij in onze nationale literatuur hebben aan te toonen. Dàt zal men inderdaad onthouden, als ‘al de rest’ vergeten is...
24 Maart 1911.
| |
Edmond van Offel.
Ik houd van 't werk van Cyriel Buysse - van zijn beste werk - om de waarheid die het, gul en vrank, belicht. Het is 't schoonste pogen van Buysse: wáar te zijn. Niets méer, niets minder. Hij is de oplettende toeschouwer van een wereld waarvan 't komedie-spel hem vermaakt en boeit en begeestert, en wat zijne oogen direkt zien, wat zijne ooren direkt beluisteren, dat wil hij mededeelen. Dat wil hij mededeelen, denkend dat het anderen een vreugde zijn zal, zooals 't hem een vreugde was wèer een uitzicht te ontwaren van dat wondere leven, ons eigen menschenleven.
| |
| |
Het is het plezier van te kunnen vertellen een mêegeleefde gebeurtenis, een door hem zelf bestatigd feit dat hem naar de pen doet grijpen.
Hij schrijft niet om te schrijven, maar om te vertellen hetgeen hij zag gebeuren. Hij schrijft niet om ‘mooi’ te schrijven en zijne taal klinkt dan ook niet ‘mooi’ en heeft den zwier niet noch den statigen maatslag van... model-proza. Hij is de man niet die zich voor zijn inktpot en maagdelijk blank papier neerzet, zich afvragend: - wat ga ik nu schrijven? - zooals, 't blijkt uit véel werk onzer jonge literatuur, menige letter-kundige dat doet. - Onze jonge schrijvers, in 't algemeen, kunnen 't nog al mooi zéggen, maar, ge ziet het hun al te zeer aan: - zij hebben niets te zeggen...
Nu, Buysse heeft veel te zeggen, omdat hij veel gezien heeft, omdat hij veel, door eigen oogen, zien kán. De macht van 't leven, met zijn oneindigheid van wisselingen waarvan elke der millioenen bijzonderheden hare eigen kostbaarheid bezit overstelpt hem; en wat zijne nijvere kunstenaarszinnen er inoogsten is méer, men voelt het, dan hij ons, in uitgebeelden vorm, immer zal kunnen geven.
Wat hij zág, hij wil 't niet verbloemen, niet verdedigen, niet verschoonen, niet verlagen; hij heeft noch vooringenomenheid noch toegevendheid. Buysse wil - en dat is hij in zijn beste werk - vooral wáar zijn.
| |
Firmin van Hecke
Ik houd van Cyriel Buysse's boeken, omdat ik er de deining van 't volle leven in gewaar wordt, met het licht erboren, of de
| |
| |
treurnis der overtrokkene dagen. Wanneer ik de personnagen van een ander onzer schrijvers, dan nog van een der beste, voor mijn geest roep, is 't mij altijd alsof hij die in zijn boeken gezet heeft, gelijk ik, in mijn kinderjaren, een mijner geburen gesnedene figuurtjes, binnen de wanden eener flesch, door den hals, zag thoope brengen, stukje voor stukje: dat kan heel kunstig zijn, maar groote kunst?
Met Buysse gaat het er anders toe. Bij hem zijn 't menschen die optreden, menschen met lichaam en ziel, en zenuwen: deze laatste nu en dan niet heel fijn, 't is waar, maar wat wilt ge? Buysse's scheppingen volgroeien nu meestal in hem onder de gedaante van vlaamsche dorpelingen, en Buysse, vlaming ook nochtans en daarbij geestes-aristocraat, is te eerlijk kunstenaar om hun sierlijker kleeren om de lenden te hangen dan hun alledaagsche. Men heeft het hem wel eens ten kwade geduid, geloof ik, en 't is daarom ook dat zeker hoogeschoolmeester, die criticus speelt, voor kwezels en kostschoolmufjes waarschijnlijk, er zijn deun in vindt dat Buysse's boeken, in Vlaanderen, betrekkelijk weinig worden gelezen...
Mag ik U een raad, Mijnheer Buysse?
Houd op boeken te schrijven, waarachter wij eene ziel vermoeden, die met eene niet al te bijtende ironie tempert het medelijden in haar opwellend als kunstenaars-drang er haar toe noopt het geestelijk-verachterd gedoe onzer dorpswroeters uit te beelden; houd op in uw werken den soms zuren wind der waarheid over vlaamsche natuur en vlaamsche zeden te doen waaien; en doe ne keer gelijk wijlen Zenaïde Fleuriot in Frankrijk, Kanonik Smidt in Duitschland en thans aan den oever der Schelde Louisa Duvkers: schrijf boeken voor de Jeugd.
| |
| |
| |
A. de Ridder.
Voor Buysse moet deze viering een schoon oogenblik zijn, zoo veel te meer daar deze auteur - om redenen die met de zuivere kunst weinig gemeens hebben - niet altijd in Vlaanderen de waardeering heeft gevonden waarop hij recht had. Juist omdat de liefde voor hem langzamer is gekomen, zal ze durender en standvastiger zijn.
't Is een verheugend en beteekenisvol feit onze jonge schrijvers ineens Buysse te zien huldigen - deze harnekkige voortwerker, deze zoeker langs alle kanten...
Buysse is inderdaad, een onzer auteurs die 't dichtst bij het leven zijn gebleven (een echte instinct- of temperament-schrijver, lijk Streuvels) en wier boeken heel weinig de impressie van het ‘literaire’ geven; de kracht die in hem roest is gezond en sterk, zijn werk eenvoudig, oprecht en intens. Zijne boeken zijn van hem gevallen lijk vruchten, de eene rijper dan de andere, allen iets of wat hard, maar ongewormd...
En ik bewonder ook hoe die man innig Vlaamsch is gebleven, onder 't Hollandsch beschavings-vernis dat over de oppervlakte van zijn persoon glimt, en hoe - door omstandigheden van allerlei aard van zijn volk gescheiden - hij buiten Vlaanderen, niets heeft gedaan dan arbeiden ter eere van Vlaanderen en - in schijn slechts vervreemd - nooit heeft kunnen onderdrukken het heimwee naar zijn land, noch verbergen zijne Vlaamsche Liefde...
Zijn werk is een werk van liefde...
Hij vindt eindelijk erkenning van zijn onvermoeide voortwerking... en nu wonen we onverwachts het verassende en blijde
| |
| |
schouwspel bij: Buysse, die altijd zeer afgezonderd heeft geleefd en literarisch alleen gestaan, omringd en gevierd door de meerderheid der Vlaamsche Kunstenaars.
De liefde die wederliefde vindt.
| |
II. Uit Holland.
L. van Deyssel.
Mijne Heeren,
In dank voor uw vriendelijke uitnoodiging, deel ik u mede, dat Cyriel Buysse mij voorkomt een der allerbeste kunstenaars te zijn, waarop de Nederlandsche Letterkunde (Noord en Zuid) trotsch mag zijn, een heerlijk verteller, een echte auteur, een prozadichter.
Na vriendelijke groeten ben ik,
de uwe
L.v.D.
| |
Johan de Meester.
Tot de woorden, door de Zuiderbroeders in onze ooren - gebracht - soms komen ze op onzen mond of in onze pen! -
| |
| |
hoort het prettige leute. Men schrijft me daar over Buysse en natuurlijk denk ik het eerst aan zen Lente... en tegelijk aan dat woordje leute...
De vreugd die Buysse geeft: een vreugd in dezen triesten tijd, toch een vreugd, zonder iets van opzettelijkheid of moreel-gedoe. In een tijd van woordkunst, een verteller. Een gezond mensch, wiens gezond-zijn subtieleren, zwakkeren, geesten-met-muizenissen niet ergert.
Prettig, dit kameraadschappelijk feest.
| |
W.G. van Nouhuys.
In Cyriel Buysse heb ik, naar mate zijn kunst rijper werd, meer en meer bewonderd de gave om, zonder literaire mooidoenerij of manier, de indrukken van zijn zeer gevoelig waarnemen overtuigend weer te geven. Zijn kunst is gegroeid uit zijn liefde voor het Vlaamsche land en het Vlaamsche volk. Wij voelen er het Vlaamsche leven in en zien dat in zijn beste werk onder het licht van zijn humor, dat óf het anders ál te somber aandoende met een weemoedsglimlach omspeelt, óf het blijde tot nog blijder zonnigheid verheerlijkt. Met Buysse te huldigen huldigt Vlaanderen zich zelf.
| |
Herman Robbers.
Cyriel Buysse, de levenskrachtige en levenslustige Vlaming, heeft, dunkt me, juist in zijn hollandschen tijd, d.w.z. in de la- | |
| |
tere jaren, die hij, naar ik zeker meen te weten, grootendeels te 's Gravenhage doorbracht, zichzelf gevonden en zijn beste werk voortgebracht. Ik zeg dat met zooveel nadruk, omdat ik hoorde, dat verscheidenen zijner Vlaamsche kunstbroeders hem een verwijt plegen te maken van dat Haagsch verblijf, beweerende dat hij niet meer tot de hunnen behoort, doch een Hollander is geworden en hollandsch schrijft. Het is wel mógelijk, dat Buysse's taal in die latere jaren wat meer naar het hollandsch en wat minder naar het vlaamsch nederlandsch is gaan zweemen, het is zelfs niet onmogelijk dat dit in zeker opzicht jammer genoemd moet worden, maar heel veel komt het in m.i. in geen geval op aan. Van oneindig méér belang lijkt mij althans dat deze schrijver, die - als meer Vlamen - onder duidelijk merkbaren franschen invloed is begonnen, zich daarvan langzamerhand geheel heeft losgemaakt, en ten slotte gansch-en-al zichzelf, op-en-top de echte, wat nuchter schijnende, maar inderdaad zoo warm gevoelige, goedlachsche en humorvolle nederlander geworden is, zooals wij hem kennen uit ‘'t Bolleken’, ‘Lente’ en - nu laatstelijk - uit dat aardige, levendige boek ‘Het Ezelken’.
In het aanvangswerk wisselende verschillend-soortige fransche invloeden elkander af, van Zola en van.... nu ja, laat ik verder maar geen namen noemen, ik bedoel de naturalistische en die ándere, slap-en-valsch-romantische, die geen ‘effect’ versmaadt en zich bizonder gaarne met misdadige verleidingen en andere monsterlijkheden van de hoogere standen bezighoudt. Gelukkig bestond er ook toen al genoeg natuurlijk, echt-eigen, vlaamsch talent om het uit te houden tegen die fransche geestes-overheersching, gevolg waarschijnlijk van opvoeding, milieu en lectuur te zamen - maar o! hoeveel vrijer-uit en frisscher-op is dat talent gaan leven en zich ontwikkelen toen het zich bevrijd en naar
| |
| |
geen andere stemmen meer te luisteren had, dan naar die diepst eigene, waarvan eens kunstenaars eenig waarachtig heil te verwachten is.
Ook thans nog schrijft Cyriel Buysse niet bizonder zorgvuldig. Zijn boeken zijn het werk van een ‘sportman’, die niet veel tijd over heeft voor dat peuterige en langzame gepen. Bewegen moet hij zich ‘in de natuur’ en in ‘het volle leven’. Maar hij weet zelf ook wel hoezeer zijn gelouterde gaven, zijn aangeboren humor vooral vermogen goed te maken wat zijn vluchtigheid mis deed. Dat hij nog lang dóórzondigen moge, ons allen tot opfrissching, vermaak en kunstgenot.
Amsterdam, Dec. 1910
| |
Gerard van Eckeren.
Het werk van Buysse bewonder ik niet onverdeeld. In veel van zijn romans - vooral in die waarin de bourgeoisie of de hoogere kringen worden voorgesteld - hindert mij een zucht tot romantische dramatiseering van de conflicten der verschillende karakters, welke aan de oude volksromans doet denken en 't gemis aan psychologische diepte niet overal verbergt.
Maar Buysse op zijn best, Buysse in zijn novellen van het land, is dan ook een héérlijke Buysse, die ons veel vergoedt. Hoe vlammen de kleuren, hoe leven de gebaren en hoe schallen de stemmen van de echte Vlaamsche leute! Buysse's typeeringen zijn bovenal geestig, en een schrijver met geest - och arme, waar vindt ge die in ons Noordelijk Nederland?
| |
| |
| |
Frans Erens.
Ik houd Cyriel Buysse voor een van onze beste romanschrijvers: niet voor den besten, omdat ik niet weet, wien ik zoo zou noemen. De emotie, die uit zijn bearbeiden akker opstijgt, is die van eene heilzaam-bittere menschelijkheid. Hij sluit zich daardoor aan bij de wereldlitteratuur, dichter dan de meesten van ons allen. Hij is niet specifiek hollandsch: het hollandsche, of laat ik liever zeggen, nederlansche, is bij hem het toevallige; het algemeen menschelijke, het essentieele. Doch, wat ik vooral in hem apprecieer, is, dat hij voor Holland heeft geopteerd, niet alléén met den woon, maar ook met de taal. Wat hebben wij aan de meeste Vlaamsche schrijvers, die op iedere bladzijde woorden gebruiken, die zij zelf te hooi en te gras fabriceeren, uitvinden, maken, waarvan het begrip niet omlijnd is, waarnaar wij moeten raden, en die ieder naar zijn eigen goedvinden kan opvatten, dikwijls ook niet duidelijk voor den vlaamschen lezer zelf? De duitsche woorden, die Goethe zelf heeft gemaakt, zijn zeer weinig in aantal; men zou ze kunnen tellen, maar hoevelen maakt een vlaamsche auteur er tegenwoordig, ook buiten het volk om? Die kan men niet opsommen, dat is zeer jammer, en verhoogt de waarde van het werk niet. Het laat integendeel gaten en leemten in overigens zeer hoogstaande kunstwerken. Het is al ondienstig een stuk met nuttelooze woorden aan te dikken, maar onvolgroeide woorden ter hulp te roepen is even nadeelig. Schoon zoo het zijn, indien Noord- en Zuid-Nederland konden samenwerken in de litteratuur. Doch dan moeten we in de eerste plaats éénheid van taal hebben. Cyriel Buysse is daarvan zoo goed als niet afgeweken, waarvoor, wij Hollanders, hem dankbaar mogen zijn. Hij spreekt woorden,
| |
| |
die zoowel Holland, als zijn eigen geboorteland verstaat en die hij neerschrijft uit den levenden volksmond.
Schaesberg, 1 Febr. 1911.
| |
Joannes Reddingius.
Als ik den naam Cyriel Buysse lees of hoor noemen, denk ik altijd aan: ‘De biezenstekker’, de prachtige, diep ontroerende schets, uit ‘de Nieuwe Gids’. Sedert heeft Buysse vele boeken geschreven. 't Is een genot hem te lezen. Om twee eigenschappen vereer ik hem: liefde voor enschen en dieren, gevoel voor rechtvaardigheid. Het is eerlijk, mooi, groot werk.
| |
Frans Netscher.
Het werk van Cyriel Buysse, dat hij in de laatste jaren - (dus na zijne duistere Mea Gulpa-periode) - gemaakt heeft, wordt door mij gewaardeerd om den gezonden humor van het Vlaamsche landleven, de knappe typeering met enkele lijnen en eenvoudige middelen en den onderhoudenden verhaaltrant. Sinds het meer plompe van den Vlaamschen geest en het minder beschaafde van de Vlaamsche patois-taal door zijn verblijf in Holland bij hem tot hoogere geestelijke gevoeligheid heeft geleid en hem in beschaafder Hollandsch heeft leeren schrijven, behoort hij tot de goede novellisten van na '80.
Huize ‘Labor’. Santpoort, 1 Febr. 1911.
| |
| |
| |
P.S.
De antwoorden op voorgaande enkwest-rondvraag werden gedrukt in de volgorde hunner inzending.
Werden buitendien uitgenoodigd, maar verontschuldigden zich om velerlei rederen: in Vlaanderen, Stijn Streuvels, Hugo Verriest, L. Franck, Lode Baeckelmans, J. Persijn, Jan van Nijlen, Pol de Mont, Ary Delen, Aug. van Cauwelaert, Gust. Vermeersch, - in Holland, Frans Coenen, Willem Kloos, I. Querido, A. Aletrino.
Werden nog uitgenoodigd en lieten van zich niet hooren: - in Vlaanderen, Karel van de Woestijne, Herman Teirlinck, K. van den Oever, - in Holland, Louis Couperus, Gerard van Hulzen, Albert Verwey, C.A. Boutens.
We teekenen hier protest aan tegen De Week die het ook heeft noodig geacht een enkwest in te richten, ofschoon De Boomgaard het zijne sedert minstens twee maanden had aangekondigd; wat ten gevolge heeft gehad dat enkele schrijvers op ons enkwest niet hebben kunnen antwoorden, en dus een deel van de volledigheid ervan is te lore gegaan, en dat anderen op de twee enkwesten ongeveer dezelfde dingen hebben geantwoord.
| |
| |
| |
Varia.
De bekendheid, van Cyriel Buysse heeft sedert enkele weken reuzenstappen gedaan. Geen enkel geïllustreerd weekblad da geen portret met commentuur, geen enkel tijdschrift dat geen uitvoerige studie over zijn werk heeft gegeven. We drukken hiervóór eene eigenaardige caricatuur over, verschenen in Paljas, waarvan de auteur is Mr Tom van Tast.
We melden ook de verschijning van twee boeken betreffende de literatuur van Buysse: Cyriel Buysse zijn Wereld en zijn Kunst door J.B. Steyns en Cyriel Buysse en zijn land door Herman van Puymbroeck.
| |
| |
Bandversiering van Herman Teirlinck.
|
|