| |
| |
| |
| |
Overzicht der maand
De romans
‘Openbaring’, door Rachel de Vries-Brandon (C.A.J. van Dishoeck). - ‘De Verlatene’, door Carry van Bruggen (Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam). - ‘Tropenwee’, door Henri van Boven (id.). ‘Over en rond mijzelf en anderen’, door Louis Couperus (L.J. Veen Amsterdam).
Openbaring. - Een boek dat ik interessant vind, omdat het uit de druk-begane wegen wil, een nieuw gegeven aandurft - dat, overigens, in zich zelf een uiterst belangrijk psychologisch probleem uitmaakt - en dit behandelt met heel zuivere inzichten. Op zekere bladzijden, is de stemming bezonder meedeelzaam, heel innig erin gelegd. De karakter-behandeling, ofschoon ze bij plaatsen ontoerelkend en wat al te oppervlakkig, te vlug- | |
| |
overheenstappend blijkt, mag, in 't algemeen, als nog al gelukkig, levendig en logisch worden betracht. Moest ik hier over ruimte beschikken om mijne bezwaren tegen dit boek te doen gelden dan zou ik vooral Rachel de Vries-Brandon aanpakken voor den stijl. Hoe wettigen de telegraphische soberte, bondigheid en rapheid van woord veler deelen van dit werk? 't Is uiterst zelden erin tegen te komen een zin die u - als zin - een sensueele taalvoldoening kan schenken, u geven het prachtige genot van een rijk en nieuw beeld, een eigen-gevonden wending, van zoete welluidendheid of flinke ontwikkeling.
Ziehier het onderwerp: Een man en eene vrouw huwen mits voorwaarde van geslachtelijke geheel-onthouding. Ze huwen om te versterken en durend te de vreugdige, vredige vriendschap die hen bindt, om ernstiger te associeeren hunne geestelijke en moreele overeenkomsten. Ze verbinden hun beider temperament, hun beider uitstekende verstandhouding, maar sluiten uit het verbond hunner lijven. De man had gedurende zijne jeugd zeer intens geleefd, verschrikkelijk gebommeld, hij rustte thans uit in een hoogmoedig misprijzen van de drift; de vrouw veroordeelde de geslachtsdaad uit intellectueelen trots. Nu ontleedt het boek hoe die twee menschen hun wil en hun voornemen stilaan verzwakken voelen, hoe de drift en de begeerte in hen sluipen, hoe hunne sereene vriendschap, hunne ongeteisterde en onvertroebelde camaraderie ontaarden in 'n eenvoudig, simpelmenschelijk gevoel van liefde. Uit trots weer, weigeren ze lang elkaar die innerlijke verandering te bekennen, en lijden in stilte, verlangenswee en schuw. De dag komt echter dat ze zich beiden onbewust verraden en dat in hun gemoed de zekerheid daagt van 't geluk dat zich thans volledig aanbiedt.
Nu kan ik wel gemakkelijk een karakter admitteeren als dat
| |
| |
van die vrouw, die van het geslachtsverkeer onwetend, uit geestelijke hoevaardij, uit de hoogte van een buiten het leven om gesmeede en zich superieur-wanende idealisten-moraal zoo'n verbond aangaat, maar 't kost me heel wat meer moeite eene psychologie als die van Willem te begrijpen. Deze, immers, kent het leven, kent de vreugde van den wellust en moet weten dat de vleeschelijke band mede twee wezens aan één moet binden aleer een sterken samenhang kan bereikt; indien de vleeschelijke band alleen niets wekken kan dan haat, zoo is hij de noodzakelijke aanvulling der betrekkingen die zullen bestaan tusschen twee werkelijk van elkaar houdende en eensgezind elkaar begrijpende en waardeerende wezens. Dat die man zonder begeerte naar sexueele gemeenschap blijven zou tegenover eene vreemde vrouw, goed; maar dat hij, ervaren en bedachtzaam mensch, aan zich zelf en aan de vrouw waarmee hij wil zijn leven voortleiden, zou opleggen eene verbintenis zoo streng, ineéns verzaken aan allen wellust van lijf, die - in dit geval - slechts als bijvoegsel van 'n geestes- en hartes-wellust zou gelden, niet als eene eenvoudige daad van geilheid, zulks lijkt, op eerste zicht, tamelijk vreemd. Over deze bemerking wil ik echter niet langer uitwijden, daar Willem is en blijft een uitzonderingsmensch. De moderne critiek is er toe gekomen zoo wat alle karakters, in den roman, te aanvaarden. Het eenige wat we te eischen hebben is de logiek in de ontwikkeling van een romankarakter. Niet de initieele psychologie betwisten we, daar we erkennen de meest-zonderlinge en de verst-afwijkende manieren van levensaanvoeling, maar we vragen eenvoudig dat het verloop van een eens-vastgesteld karakter in overéénstemming blijve met de voorop-gezette gegevens, in harmonie met zijn innerlijk-dieperen aard. Model-menschen kunnen we niet meer samenstellen, noch typen van menschen, waartoe we zouden
| |
| |
kunnen verwijzen, en die eenigzins gecatalogeerd zouden staan. Wie gelooft nog in eene algemeene liefde-psychologie ne varietur? Onze moderne romankunst is door en door individualistich geworden, uitdrukking van honderd en duizend tot in het uiterste verschillende temperamenten, uiting van afgezonderde, heel bezondere individus. We verloochenen alle vooropgezette klassen en indeelingen van psychologie. We erkennen alle mogelijke levensvormen, hoe vreemd, hoe zonderling, hoe uitzonderlijk oók, van 't oogenblik dat ze zijn beleden met eerlijkheid en rechtzinnigheid en uitgewerkt volgens de bijzondere logiek van hun zoo bijzonder wezen. Met die opvatting heeft de critiek gelijken tred moeten houden; ze dankt er grootendeels hare verruiming aan, hare vermenschelijking en haren invloed; ze is geworden, in plaats van eene professorale, academische boekenbeoordeelarij, een gezond en breed begrijpen van het leven...
Willem en Freddy zijn twee menschen die eene dwaling begingen maar spoedig den rechten weg van hun bestaan hervonden en gelukkig waren. Rachel de Vries-Brandon vermocht een homogeen, harmonisch, levensvol geheel te scheppen, met die dwaling, met dat lijden, met dat volgend geluk - met de bewogen levens van die twee menschen.
Openbaring heeft me zeer sympathiek gestemd tegenover het werk van Rachel de Vries-Brandon, dat me tot dusverre onbekend was.
De Verlatene. - ‘Roman van Joodsch leven’ heeft de schrijfster van Het Jonkertje haren laatsten roman geheeten. Die ondertitel zal echter velen bedriegen, velen ertoe brengen op voorhand aan dit werk eene ruimere beteekenis, eene grootere dracht, eene algemeenere, epischere macht toe te
| |
| |
kennen dan het werkelijk bezit; De Verlatene blijft eerst en vooral een roman van individueele psychologie; er ligt niet in besloten de tragiek van een ras, maar de tragiek van een bezonder huisgezin, het huisgezin Lehren. Het Joodsch element is er, overigens, niet hoofdzaak in; onder dat oogpunt, blijft dit boek ver beneden van Campen's Bikoerim. De Verlatene beeldt eenvoudig uit de dissociatie van eene Joodsche familie, zooals Moeder van Anna van Gogh-Kaulbach en Herman Robbers' Roman van een Gezin of Ina Boudier-Bakker's Armoede uitbeeldden de dissociatie van andere families, van burgerlijk-roomsche huisgezinnen. In De Verlatene komt er eenvoudig eene nieuwe oorzaak van ontbinding bij: de joodsche godsdienst en moraal-tucht, die de zoon Daniel verwerpt uit intellectueel bewustzijn en zijne zuster omdat ze daardoor niet het liefdegeluk berelken kan dat ze beoogt. Maar ik vraag nu: had hetzelfde conflict niet kunnen ontstaan indien de familie Lehren niet joodsch geweest was maar roomsch, bijv.?: de roomsche moraal, ofschoon anders, kan even zwaar als de joodsche wegen op de schouders van jonge menschen die emancipatie wenschen. Het conflict, dat vader Lehren doodt, ontstaat dus niet rechtstreeks en onvermijdelijk uit het Jodendom. Daarom wou ik wel weten waarom De Verlatene eigenlijk een roman van Joodsch leven is? Me dunkt dat het boek dat karakter niet ontleenen kan aan de eenige beschrijvingen van joodsche ceremonieën, gebruiken enz. die de schrijfster ingelascht heeft en die ze als décor rond hare handeling schikt.
Er blijft dus over, in hoofdzaak, een amsterdamsch familieroman. Als zulks mogen we nu juist De Verlatene zetten naast de drie romans die ik daareven noemde. De vergelijking doet me besluiten tot dit: dat De Verlatene een zeer knap boek is,
| |
| |
dat echter niet mag gemeten aan het beste wat er in hetzelfde genre is voortgebracht, en dat niet met de vorige werken van Carry van Bruggen gelijk staat in belangrijkheid.
De Verlatene is een roman die vele voorgangers heeft gehad; als joodsche midden-studie, Bikoerim van van Campen, Diamantstad van Heyermans en anderen, als familieroman, die boeken van Robbers, Boudier-Bakker, van Gogh-Kaulbach, enz. Wanneer ik De Verlatene nu met al die werken in verband breng, dan is het niet om 't flauwe plezier van wat belezenheid aan den dag te leggen, om 't kleingeestige pretje van schoolmeesterachtig en pedant wat paralleelen te trekken, maar wel omdat zoo'n tegenovereenstelling rechtstreeksch de waarde van een boek kan aangeven.
Wanneer men nagaat wat anderen met hetzelfde gegeven gedaan hebben, wat al ze er uit hebben geput, wat 'n vod of wat 'n pracht van 'n werk ze er mede hebben geschapen, dan kan men 't klaarst de vermogens van den auteur, dien men te beoordeelen heeft, schatten. Vooral daar van een auteur die een reeds behandeld gegeven herbegint, verwacht wordt dat hij het krachtiger, breeder, dieper behandelen zou dan deze die het hem voorgemaakt hebben. Een absolute waardemeter bestaat er in literatuur niet; we moeten trachten ons een zeker en grondig oordeel te vormen met te stellen het onbeholpen pogen van den eenen tegenover het hoogere bewerken van den anderen, met te ontmaskeren het ras der epigonen en te huldigen de oprechte, groote meesters. Men is wel verplicht streng te schiften in een tijd van letterkundige overproductie als den onzen, en soms een oordeel te vellen dat men liever mindelijker en genadiger zou geven, juist omdat men waardeert en waardeeren moet het grondig talent van den besproken schrijver.
| |
| |
Daar heb ik het weer over talent; ik herneem liever mijn dissertatiën over dit onderwerp niet; ik heb er nog over geschreven in De Boomgaard.
Tropenwee. - Van dezen prachtigen colonialen roman van Henri van Booven is dit de ‘tweede vermeerderde en complete uitgaat’. Het boek is wel voor de helft vergroot; vier lange hoofdstukken werden bijgemaakt, in de andere werden vele bladzijden herschreven. Zooals het nu vóór ons ligt, komt er nog meer een geweldig-visionaire aandoening uit Tropenwee. Ik heb nooit mijne zeer innige bewondering voor Henri van Booven weggeborgen, en voor zijn Tropenwee in 't bijzonder; deze nieuwe uitgave kan die bewondering slechts doen aangroeien. Na enkele bladzijden van Aletrino, geeft dit werk misschien de fijnst impressionistische literatuur van Holland, het zenuwachtigst stemmingswerk in Nederlandsch proza, dat we kennen. Nochtans verbrokkelt dit boek niet in detail-impressionnisme; er gaat, integendeel een heel grootsche, tragische indruk uit: de Tropenlanden liggen levend voor ons open, in een ruim vizioen van warmte en licht, in felle kleur. De figuur van Jules de Witte heeft daarbij in dat enorm, dreigend midden een zeer sterk relief gekregen, eene heel echte, diepe levensbezieling. Van Booven's beschrijvingen van tropen-landschappen werden niet overtroffen; en hallucinant aangrijpend zijn de koortsvisioenen, de doodangsten, het heele lijdensproces waaronder de arme Witte bezwijkt.
Dit boek is eene triomf-daad voor eene heel nieuwe soort realisme. Ik schreef het nog reeds: het realisme is niet dood; het realisme heeft, integendeel, nooit straffer geleefd dan thans. Maar er is eene verandering gekomen in de opvatting die we van het realisme hadden: na het plat-objectief, grensbeperkt, zielloos
| |
| |
en banaal-photografisch realisme van zekere Zola-discipelen zien we tegenwoordig overwinnen het impressionistisch realisme, dat rekenschap houdt met het heele leven van den mensch, met de volledigste werkelijkheid, in al hare vormen: de werkelijkheid der uiterlijke wereld en de werkelijkheid der innerlijke wereld - de werkelijkheid van het lijf en van den geest en van het gevoel, de werkelijkheid zelf van den droom. Men heeft die geevolutionneerde manier reeds gedoopt met den naam ‘neoromatiek’; mij goed; het komt er niet zoo danig op eene benaming op aan. Maar dat deze jonge opvatting den modernen roman reeds zeer gewijzigd heeft, zulks zal niemand ontkennen, en dat ze tot den bloei der literatuur machtig helpen zal, dat staat insgelijks vast.
Van die nieuwere realistische stemingsliteratuur blijft Tropenwee een der eigenaardigste en beste voorbeelden. Heel de werkelijkheid is hier door eene stemming gezien, vertolkt zich door subjectieve impressies van den subtielsten aard.
Over en rond mij zelf en anderen. - Minder interressant als lectuur dan zekere andere boeken van dezen auteur, maar allerbelangrijkst voor hen die Couperus' psychologie goed begrijpen willen. Hierin noch Couperus op zijn best - de Couperus van Eline Vere, van De Kleine Zielen - noch Couperus op zijn slechts - deze van Metamofoze, van Babel - maar de middelmatige Couperus, echter cynisch-oprecht in zijne belijdenissen; een slordig auteur, soms, en een fijn, niet-banaal mensch die hieruit spreken. Zij die van Couperus houden mogen niet nalaten dit boek te lezen. (Cfr Den Gulden Winckel, No 11, November 1910, waarin ik breedvoerig over Couperus schreef).
André de Ridder.
| |
| |
| |
Muziek
Haendel's ‘Josua’ vertolkt door de ‘Concerten van Gewijde Muziek’.
Bijval heeft die uitvoering gehad: dat kon niet anders, Haendel's werken ontroeren geweldig de toehoorderschap in het algemeen. Dramatisch opgevat en bewerkt, hoewel op het oratorisch gebied blijvende door de breedere ontwikkeling der tafereelen en de minder strenge opvolging dezer, bewegen zij zich voortdurend in de spheren van het verhevene, het prachtig-grootsche der oud-testamentsche boeken. Men zou Haendel met Michel-Angelo kunnen in verhouding stellen voor hetgene beider opvatting der gewijde boeken Israëls betreft. Beider hadden het genie des algeweldigverhevene, der gigantischen bij de schoonste even maat van verhouding aller alleenstaande deelen. De muziek van Haendel is ten andere in hare bewerking plastisch opgevat.
Het oratorium ‘Josua’ een der meestbekende, en door het onderwerp zelt, een der vattendste, stamt uit den levensavond des meesters: Haendel was op dit tijdstipt tot het volle bewustzijn gekomen dat hij iets eeuwigs in zijn werken had weten neer te leggen, en dat die bron nog lang niet uitgeput was. Ten jare 1747 in den tijd tusschen den 19den Juli en den 19den Oogst werd het werk getoondicht. In ‘Judas Maccabaeus’ werden ons Israëls laatste vrijheidskampen voorgesteld, in ‘Josua’ keeren wij terug tot de eerste tijden der bezetting van het beloofde land door het Israëlistisch volk. Geen voetbreeds gronds word hen zonder kampen of opofferingen toegestaan, en nog lang duurt het vooraleer het volk Gods zijnen zucht naar vrede en rust bevredigen kan. Deze dubbele stemming van krijgslust en zucht naar een
| |
| |
vaderland beheerscht het gansch werk hetwelk daardoor een tijdbeeld word. De glansrijke schildering des helden, de machtige chooren, zooals: ‘Glorreich ist Gott, die stark gefügte Maur’. - ‘Heil! mächtger Josua, Heil!’ - het schilderende choor: ‘Getürmet stand des bangen Jordans Flut,’ - zijn allen stukken van monumentale beteekenis. De zucht naar vrede en huiselijk geluk, is gemoedvol uitgedrukt in de Liefdes-epizoden tusschen Othniel en Achsa, welke tot de aangrijpendste deelen des werks behooren.
De vertolking was met zorg voorbereid zoodat de stemming geen oogenblik onzeker scheen. Machtig schoon en zeer edel van klank waren de choorstemmen, bijzonder de Sopranen en Alten. Het dramatische bestanddeel der chooren is buitengewoon goed op het voorplan gehouden geworden.
Het choor der ‘Concerten van Gewijde Muziek’ is ten volle op de hoogte zijner taak, het hoeft voor geen ander achteruit te wijken. Zelden zal men zooveel aandacht, iever en kunstgevoel gepaard vinden met zoo edele klank-hoedanigheden en eenheid. Wat de verschillende solisten aangaat, hoewel volkomen genoegend, hebben deze niet zooveel bijval genoten van den kant der toehoorders als zulks het geval was bij vroegere uitvoeringen.
Over het orkest spreken in het algemeen, en over een Haendel-orkest in het bijzonder, heden ten dage in Antwerpen: ‘Sunt lacrymae rerum!’ - Een eigenlijk orkest zooals bij voorbeeld dat der ‘Maatschappij der Concerten van het Conservatorium van Parijs’ dat bestaat niet in Antwerpen; daaro ook moet men zeer toegevend zijn onder oogpunt van schoonheid van klank en kleuren, rijkdom bij de uitvoering van moderne orkestwerken. Rede te meer van veel door de vingeren te zien als het
| |
| |
zake is werken van Bach of Haendel uit te voeren. Maar dat belet niet dat men de toehoorders op de hoogte der zaak mag brengen om te beletten dat zij over het orkest van Bach of Haendel zich een totaal verkeerd gedacht vormen. Vooral nu bepaal ik mij bij eenige woorden over het Haendel-Orkest. Het orkest der Italianen van zijnen tijd heeft Haendel tot voorbeeld gediend; dit orkest was samengesteld uit: Concerto grosso, concertino en de repienisten, voor hetgene de strijkers betreft. In het ‘grosso’ had men eerste en tweede violen, altviolen, altos en contrebassen, talrijk bezet zooals heden ten dage. Het ‘concertino’ bestond uit de solospelers van iedere partij der strijkers; uit de tegenstelling van ‘grosso’ en ‘concertino’ waren zeer eigenaardige klank-effekten te trekken. De ‘répienisten’ dienden tot versterking van het ‘grosso’ in de ‘lutti’, ‘ritornels’ en de begeleiding der chooren. Daarbij kwam steeds het clavecimbel, gewoonlijk dubbel bezet, een dezer instrumenten werd door den meester zelf bespeeld, het andere door den tweeden begeleider. Het Clavecimbel diende hoofdzakelijk om de harmonieën aan te geven bij het ‘secco’ recitatief, de begeleiding te ‘improvizeren’ volgens de becijfering van het ‘continuo’ in ariën alleen door ‘continuo’ begeleid; bij ‘obligaten’ instrumentale stemmen dient het Clavecimbel om de klank-kleur te wijzigen en ook om de accenten te verscherpen. Het Clavecimbel kan onmogelijk door ons hedendaags klavier vervangen worden: dit heeft de huidige uitvoering volkomen bewezen. Als blaas-instrumenten vinden wij in Haendel's orkest meest oboën, baspijpen, trompetten en pauken, ook fluiten en hoornen, deze evenwel minder dikwijls. Het is door de verwending der blaas-instrumenten dat Haendel's orkest zijn eigenaardigheid
heeft. Heden ten dage worden doorgaans de partijen der blazers door eenen speler, zelden door twee
| |
| |
uitgevoerd. Bij Haendel daarentegen zijn alle partijën als choorstemmen te aanzien en ook talrijk te bezetten. Bij dit orkest komt dan in de ‘oratoriën’ het orgel. Eenige instrumenten door Haendel meer bij uitzondering gebruikt zijn de luit, de harpen, de viola da Gambas, de contrabaspijp en de bazuin. In het oratorium ‘Saül’ is zelfs een klokkenspel aangewend. Haendel's orkest was altijd talrijker dan zijn choor. Zoo nam hij doorgaans 100 instrumentisten voor een choor van 80 zangers. Men mag daarbij niet vergeten dat de choorzangers van dien tijd geene dilettanten waren. Die verhouding moet grootsche effecten toegelaten hebben. In de Londensche uitvoeringen ten tijde van Haendel waren de oboën twintigvoudig bezet. Het ‘Dettinger Te Deum’ werd in 1784 met veertien trompetten en zes paar pauken uitgevoerd. Zoo iets is gansch in de monumentale opvatting van Haendel. Heden begint men weer in den zin der oorspronkelijke partituren Haendel's werken uit te voeren; zoo ook ‘Josua’. Dat klinkt vrij wat beter als de ‘re-orkestratie’ der Londensche Haendel-festivals. De beste verhouding voor Haendel-uitvoeringen op onze dagen blijkt deze te zijn: voor eene zaal om ongever 1000 plaatsen 130 tot 164 choorzangers en 83 tot 87 instrumentisten.
Haendel's orkest is contra-puntisch opgebouwd zooals zijne chooren. De spelers zouden dus nooit de verhouding hunner partij mogen uit het oog verliezen, en vele dingen door vergelijking moeten vertolken in plaats van maar eenvoudig het geschrevene getrouw te blijven. Niet eens heb ik de formuul van beantwoording op een gegeven thema door de daarmee gelaste spelers verstandelijk hooren aangeven. De strijkers zouden ook wel eenigzins op de klankhoedanigheid kunnen letten die in het geheel niet edel is en totaal aan afwisseling ontbreekt. De trompetten
| |
| |
hebben hunne partij op zeer voldoende wijze voorgedragen. Zulks kan niet van de hoornen gezegd worden; het is pijnlijk te moeten bekennen dat men onder andere in ‘Seht er kommt’ de door Haendel voorgeschrevene hoornen in G. niet heeft kunnen gebruiken en ze door den vuilen klank van halfgestopte vleugelhoornen heeft moeten vervangen, omdat de hoornisten niet in staat waren hunne partij op de gevraagde instrumenten te spelen. Nu was het toch ook alles behalve zuiver, t' is te hopen dat de hoornist die de obligate stem in de ‘Hoogmis’ van J.S. Bach zal te spelen hebben bij tijds zich zal beginnen te oefenen.
Lodewuk Delhaye.
| |
Tijdingen
† We betreuren kennis te moeten geven van den dood van Heer Nap. Van Os - De Wolf, stichter van het groot Vlaamsch dagblad De Gazet Van Antwerpen, hoofd der firma die met zooveel toewijding de schoone uitgave van De Boomgaard bezorgt, vader van onze trouwe vrienden en medewerkers Tony en Raf Van Os.
Verscheidene onzer hebben de gelegenheid gehad den symphathieken man te leeren kennen, en te waardeeren zijne kunstbelangstelling, zijn eenvoud, zijne gulhartigheid en zijnen trouw. We bieden aan onze beklageiijke vrienden den troost onzer oprechte rouwdeelneming...
| |
Buysse-Viering
Met Het Ezelken heeft Cyriel Buysse aan Vlaanderen zijnen 25sten roman geschonken. Wenschende deze gebeurtenis te gedenken en bij die gelegenheid aan den sterken, levendigen,
| |
| |
oprechten romanschrijver de hulde te brengen waarop hij recht heeft, werd te Antwerpen een comiteit gesticht met het doel eene openbare feestviering ter eere van Cyriel Buysse op touw te zetten.
De Boomgaard heeft in deze huldiging niet achterwege willen blijven.
Een bezonder Boomgaard-comiteit is gesticht, om naast het andere comiteit - dat onder voorzitterschap van den heer Louis Franck staat - een heel merkwaardig literair feestprogramma vast te stellen. Meenende dat het niet volstaat een banket in te richten en aan Buysse een geschenk aan te bieden, stelde dit comiteit volgende werking vast:
1o Uitgave van een bezonder Huldenummer van De Boomgaard waartoe we reeds medewerking ontvingen van al de groote literators van Nederland;
2o Gala-opvoering in den Koninklijken Nederlandschen Schouwburg van Buysse's dramatiek meesterstuk ‘Het Gezin van Paemel’ door den gekenden ‘Multatuli-kring’ van Gent, met eene feestrede, waarschijnlijk door Pol de Mont.
Op Dinsdag 14 Februari, zal Gust van Hecke daarbij nog fragmenten uit Buysse's beste werken voordragen. Tot dezen voordracht-avond heeft het publiek vrijen toegang.
In overeenstemming eindelijk met De Boomgaard, geeft de ‘Vlaamsche Bibliotheek’ aan 0.50 fr. en heel smaakvol, een volledigen roman van Buysse uit, die op 5000 exemplaren door Vlaanderen verspreid, den naam van dezen literator overal wel populair zal maken.
Alle mededeelingen aangaande de Buysse-viering te zenden aan een der secretarissen: André de Ridder en Lodewijk de Schutter.
|
|