Vooral op André de Ridder's held zou men deze gedachte - is ze van André Gide of van Louis Nazzi? - kunnen toepassen: ‘Il faut avoir tout lu, tout appris et tout oublié. Puis repartir, à son tour, comme un pauvre, un baton à la main, sur les chemins de la vie.’ Maar zoo de Wijze Jongeling alles gelezen geeft, heelemaal vergeten heeft hij het niet; hij heeft zich alles aangepast en wij herkennen in hem den invloed van Anatole France, van Ernest Renan en Maurice Barrès, van Oscar Wilde, van Remy de Gourmont. Hij is een beetje dekadent en een beetje zedeloos, met fijn ironischen glimlach op het licht vermoeide gelaat. Doch men bedriege er zich niet aan, zijn scepticisme lijkt soms wel een masker om de teerste, innigste gevoelens te verbergen. Soms is het een verteerde spot met zich zelve, zich nog bijna sentimenteel te bevinden na al de zware buien materialisme en utilitarisme die onze tijd is doorgegaan.
Deze levenswijsheid bestaat vooral in de ‘culture du moi’ het aankweeken zijner personaliteit, het zich leeren plooien naar de omstandigheden, en vooral te leeren genieten alles wat het leven bieden kan, zooals men het opmerkt uit Remy de Gourmonts regelen die de Ridder tot epigraaf nam. Voorzichtigheidshalve acht de schrijver het noodig te waarschuwen dat men niet moet gelooven dat deze levensopvattingen - levensaanvoelingen noemt ze de Ridder - de zijne zijn, noch dat hij ze zelf goedkeurt.
Stellig stond het hem vrij een persoon volgens eigen goedvinden te scheppen, doch de Ridder schijnt de hoofdfout van zijn werk te hebben ingezien wanneer hij bekent in Allan slechts een heel zeldzaam uitzonderingspersoon te hebben willen schilderen, wien het vooral ontbreekt aan eenvoudige menschelijkheid.
Het boek heeft een beetje de fouten van den held: het is te cerebraal. De Ridder is er niet in geslaagd den Wijzen Jongeling