| |
| |
| |
| |
Overzicht der maand
De romans
‘Guillepon Frères’, door Gerard van Eckeren (P.M. van Kampen & Zoon, Amsterdam). - ‘De Armen van Geest’, door Henri van Wermeskerken (Nijgh & van Ditmar, Rotterdam). - ‘De Wonderlijke Avonture van Zebedeus’, door Jaak van Looy (S.L. van Looy, Amsterdam). - ‘Prinskensdag’, door Ary Delen (Meindert Bogaerdt, Zeist). - ‘Varia’.
Guillepon Frères. - Dit is, meen ik, de zevende roman van Gerard van Eckeren, en nochtans hoe velen hoorden in Vlaanderen eenvoudig van Eckeren's naam en hoe velen vooral kennen hier van Eckeren's werk? Nochtans tusschen de jonge hollandsche romanschrijvers, is Gerard van Eckeren beslist één der allerbesten, een der knapste en ongedwongenste vertellers, een der ernstigste en getrouwste levensopmerkers, een der
| |
| |
klaarste en doordringendste psychologen. Tusschen zijne werken blijven er ten minste twee van heel groote beteekenis: Donkere Machten, stoer, flink-inééngeslagen en ver-drachtig proletariërsepos - voor wat aangaat grootsche beschrijving van 't duinland en van 't zwoegleven der poldergravers en krachtige passieuiting en studie van bar-ellendige degeneratie dringt eene vergelijking met Is. Querido's, drie jaar nadien verschenen Menschenwee zich op - en de psychologische roman Ida Westerman, bezonder fijn-aangevoelde studie van 't martelend conflict dat in een warm en goedig meisjeshart los kan komen tusschen eene zeer sterk-godsdienstige overtuiging en eene ook bezonder oprechte en diepwortelende liefde. Ida Westerman heeft van Eckeren in Holland geclasseerd. Vernoemen we hier, in 't voorbijgaan, ook de andere bundels van den jongen auteur: Ontwijking, Eene Stem die Verklonk, Studiën en Om eene Leuze.
De van hem pas verschenen winkelmeisjes-roman Guillepon frères - behoorende tot de cyclus, Rijsseldam, waarvan het tweede deel Stadslucht reeds ter bewerking ligt - mag zeker weer een zeer interessant boek genoemd worden. Misschien zal aan enkelen onzer min bevallen de psychologie van de hoofdfiguur zelf, van Emma. Na Emma's dweepende liefde voor den rijken jongen heer Sluyswyck (hoe teer-toetsig en fijn-aandoenlijk verhaald het sentimeele vrijagietje van die twee!) volgt misschien wat al te gauw en onvoldoende-voorbereid en niet genoegzaam noodzakelijk-gemaakt haren gemakkelijken afstand van dien jongen, haar gedwee verzaken aan hare liefde en haar opofferend zich geven aan 'n vroegeren en om haar nog altijd lijdenden vrijer. Maar rond de vrome idealiste Emma, staan gegroepeerd, levensvol en kleurwisselend, met hunne vele afwijkende en diverse naturen, eenige winkeljuffertjes en ateliermeisjes van Guillepon frères'
| |
| |
modemagazijn, Emma's vriendinnetjes, leidend na den dagarbeid in den drukken winkel een kommerloos leventje van plezier, vrijende en flirtende er maar op los. Ze bezielen den roman met eene bonte, kleurige, wemelende beweging.
We durven hopen dat de literatuur van Gerard van Eckeren in Vlaanderen ingang zal vinden.
De armen van geest. - Na Querido's Menschenwee en Van Eckeren's Donkere Machten, waarover we het daareven juist hadden, en na zoovele andere arbeiders-romans en proletariërs-novellen, komt dit boek toch wel wat laat, en als overbodig. Het staat bepaald laag onder zijne twee voorgangers; hoe dan nog zijn uitgave wettigen? Beter werk, schoonere arbeid kunnen we niet dan met eerbied en dankbaarheid ontvangen, maar welke moet onze houding worden wanneer het nieuw-geleverde, het jonge niets bijbrengt, het oude en vroeger-gegeven slechts en dan nog op 'n machtelooze manier plagieert, werkelijk niets nieuws veropenbaart, geene uiting wordt van een sterk kunnen of tot de aanrijpende evolutie van de literatuur niet bijdraagt? We zouden wij ons niet armer aan geest gevoeld hebben - neen, wezenlijk niet - hadde Mr Henri van Wermeskerken ons die Armen van geest onthouden. Dit boek is verschrikkelijk 1830, in den grond, schoon iets of wat modern van woord. We mogen het blijven citeeren als een der typen van ‘roman romanesque’, van geeikte, cliché-literatuur. Ik vraag het u: hoevelen van die stichtelijke brave-Hendrikken-boeken - ge kent het maaksel ervan: een deugdzame en oppassende huisvader, eene slavende en droef-lijdende moeder, een uitterende jongen, een verdrukkende en onbarmhartige patroon, een bedorven rijkemanszoon die de onschuldige dochter van den werkman verleidt; de vader
| |
| |
wordt buiten gezet, de ziekelijke jongen sterft en ook de dochter gaat dood tengevolge van eene crimineele vruchtsafdrijving - hebben we al niet moeten opensnijden? Het feit van tamelijk mooi te schrijven en van iets of wat constructieve techniek te bezitten moet nu toch onvoldoende gaan blijken om de voortbrengst van soortgelijke boeken, in 't jaar des Heeren 1910, nog langer te verontschuldigen.
Indien er in Vlaanderen vele jonge menschen zich aan 't schrijven zetten gedreven door vlaamschgezinde overtuiging, door een soort van vooropgezet idee alsof alle echte vaderlanders tot den bloei der nationale, miskende, verdrukte enz. literatuur moesten bijdragen, zouden er dan in Holland geen auteurs zijn die feitelijk tot de literatuur gingen uit mondaniteit, uit chic, omdat het iemand post-Moerlijk heel wat aanzien geeft romans gepubliceerd te hebben of verzen in 'n salon op te kunnen zeggen, binst 'n puik five ó clock?
De armen van geest is een boek al te oppervlakkig aangevoeld en al te luchtigjes behandeld...
Talent? Ja, natuurlijk. Talent genoeg, talent overvloedig, talent te veel, talent te koop. Maar wat richten we met al dat ‘talent’ uit, wat baat ons al dat ‘talent’, waar leidt ons al dat ‘talent’ heen? Bijna elk min of meer gecultiveerd mensch bezit tegenwoordig ‘talent’, zelfs literair ‘talent’. Maar 't prijzen van dat ‘talent’ gaat op den duur eenvoudig de apologie van alle dilettanten-literatuur, van alle dandy-werk, van 'n soort sport-kunst worden. 't Oogenblik gaat komen dat het beleedigend zal heeten een jong en ernstig-willend en belovend auteur nog ‘talent’ toe te kennen. De stemmingslooste poëet en de levensleegste novellenfabricator bezitten nog altijd 't een of 't ander broksken ‘talent’, een onzeker talent, We leven in een tijd van
| |
| |
algemeen stemrecht en van algemeen ‘talent’. Maar waar blijven de schrijvers die ons eens, zonder talent zelfs, het andere gaan brengen, dat grootsche, dat straalblindende, dat onbegrijpelijke, het Genie, en stapelen opeen de levende bewijzen van 'n talentlooze doch wijde, echte en werkelijke kunst, van 'n kunst niet opgegroeid uit artificieele knapheid, uit aangeleerde vormbeheersching, uit wat amateursaanleg, uit wat ‘talent’ maar sterk opgeschoten uit de diepste diepte van 'n gewijd gemoed, van 'n wezenlijk temperament, van eene eerlijke vocatie? We wachten. Intusschen is onze appetijt, voor al het met ‘talent’ en nog eens met ‘talent’ gekneed kunstbrood dat we eten en dat maar altijd bij gebakken wordt, wijd over, kan het anders?...
Men wille me wel deze lyrische (!!) uitwijdingen over ‘talent’ in deze recensie vergeven. ‘Men heeft u al zooveel moeten vergeven’, beweert een mijner vrienden; ik ben er iedereen zeer dankbaar om, uitermate dankbaar, ‘et je ne trouve pas cela si ridicule’ dichtte François Coppée.
En eindelijk: ‘talent’ is maar een woord; dat men me dus ook vrij toelate het in 't vervolg, tel quel, te blijven gebruiken, zonder dubbelzinnigheid. Ik ben niet rijk aan woorden.
Ik zegge dus van Mr Henri van Wermeskerke, wat ik nog van verscheidene andere schrijvers heb gezegd, reeds zelfs in deze Boomgaard-kronieken, daar ben ik zeker over; ‘die auteur heeft veel talent’, en ik meen dat zeer ernstig.
De wonderlijke avonturen van Zebedeus. - Zou Jaak van Looy ook ‘talent’ hebben? Ik weet het niet, heb het nooit gevoeld toen ik zijne boeken las, ook nu niet na Zebedeus. Ik neem me voor - ik mag mijn glorieus en productief reporterstieltje niet verwaarloozen - desaangaande eens een onzer
| |
| |
bekende criticussen te gaan intervieweeren, Professor de Cock, bijv. Zou ik, in afwachting, durven zeggen dat ik Zebedeus eenvoudig, op zekere plaatsen, vind: subliem? Ik durf het. Dat is een van die boeken, die u onmiddelijk onder hunne zwaarte, hunne belangrijkheid doen nijgen, een van die boeken zoo superieur dat ze den lezer ontsteld laten, iets of wat ontredderd, maar half-begrijpend. En in zoo'n boek vindt ge alles: bladzijden hoogste lyriek naast bladzijden van de meest scherpe psychologie of van de meest eigenaardige filosofie en naast brokken plastiek zooals we er weinigen kunnen aantoonen.
In dit ‘wonderlijk-verhaal van een wonderlijk droomer’ ligt eene levensbeheersching zoo koel, zoo strak, zoo gemeten, eene levensaanschouwing - van uit de hoogte van eene magnifiekberustigde soort neo-mystiek - zoo fier en zeker, diep en vlak te samen, essentieel geworden en gestegen tot harmonische synthese, dat uit het boek welt de vrede van den schoonsten en peizelijksten zomeravond, naar 't nijgen van den herfst toe. Dit is nu een door en door modern werk, in dezen zin: dat elk onzer, min of meer, in 't grootere of in 't kleinere, een Zebedeus is, die dragend in zijne eene hand de zware city-back van een droevig verleden, het rijk der droomen in loopt en opstapt verder met al zijne ledige droomen van geluk, met heel zijn verlangen, met heel de vracht zijner illusies, zijner wenschen en zijner verhopingen. Maar 't modernisme van zoo'n boek wordt van zelf, natuurlijkerwijze, universeel, en bezieling van alle tijden, omdat het de geesten rechtstreeks voert boven den spiegel waarin ze allen weervinden hunne eeuwige gelijkdurigheid, puur teruggekaatst.
Dit boek is filosofiek; dit boek is psychologiek; dit boek is plastiek; dit boek is lyrisch; dit boek is fantastisch; dit boek is alles, in evenwicht en in logiek. En dat zou hoeven bewezen;
| |
| |
maar hoe het gedaan in enkele lijnen? Men staat voor eene onuitputtelijkheid van leven en voor eene ondoorschijnbare verte van droom, voor de meest uiteenloopende vormen en manieren ook van literaire expressie. We verwachten over Zebedeus eene definitieve studie, breed en soepel als dit werk zelf. Intusschentijd, mag Zebedeus voor geen enkel literair mensch uit Holland of Vlaanderen onbekend blijven. Brokken lijk het stukje voor het theater van Dorinde (bijlage XII) hoefden levend te blijven in elkendeen's geest, in elkendeen's hart en op elkendeen's lippen...
Is 't niet aandoenlijk schoon?
Het is verruk - ke - lijk!
Over Zebedeus mag gesproken met dit durvend entoesiasme, met deze absolute bewondering. Hoe dikwijls kunnen we ons dusdanig uiten, ontroerd en vervoerd?
Prinskensdag. - Ik heb zelden geweten dat de menschen met zooveel belangstelling mijne appreciatie aangaande een boek vernemen wilden als over dit eerste boekje van den reeds sedert zoovele jaren nijver werkenden Mr Ary Delen. Ik heb echter ook nooit met zooveel zorg en voorzichtigheid mijne meening verstoken. Eenvoudig om deze reden: 1p) daar ik het klein en laag vinden zou publiekelijk met Mr Delen zoo eene soort boxe-match aan te gaan, waarop de galerie op voorhand reeds verlekkerd, - vermits de meeste menschen in Vlaanderen de nauwe vriendschapsbanden kennen, die Mr Delen aan me hechten, - heel gretig en benieuwd en blij-uitgelaten toe zou kijken - 2o) daar ik feitelijk van Mr Delen, die polemiek kan voeren met 'n verbazende maëstra (gedenk, ô publiek, hoe deerlijk ik nog altijd toegetakeld ben van de kletterende zweepslagen die Mr Delen, elegante jonge literateurs-menner, me heeft toegediend), bang ben en ik op
| |
| |
voorhand weet dat ik niet tegen hem op zal kunnen voor wat aangaat fijne en snaaksche ironie, treffende en wrange satire, diepzinnige uiteenzetting van breed-algemeene literatuur-princiepen en wijd omvattend begrijpen van menschelijkheid, geestigheid of mijn criticisme niet wil of durf meten met de zijne, zou superieur, in princiep - 3o) daar ik over dit boeksken geen slecht zou mogen zeggen, zonder onmiddelijk het vermoeden te wekken dat ik dit moedwillig deed, uit nijd en ontstemming (schoon - dit voeg ik er in 't voorbijgaan bij - deze gevoelens geenszins ten opzichte van den zeer charmanten heer Delen in me schuilen) - 4o) daar ik ook niet dezen sympathieken jongen man den oppersten smaad aan wil doen zijn werk aan te bevelen en dusdanig mijnen door hem zoo zeer gelaakten Barnum-aanleg en mijne vervloekte reclame-gave tot zijn eigen dienst te stellen, wat hij stellig verontwaaadigd afwijzen zou en zich ten eeuwigen dage beklagen.
Ik kan dus niet anders dan aanteekenen dat, gedurende de maand Juli 1910, van Mr Ary Delen - geboren te Leuven, den 10n Maart 1883, en dus op acht-en-twintig jarigen ouderdom voortbrengende dees lentig werksken - verscheen, bij Mijnheer Meindert Bogaerdt, uitgever te Zeist, een boeksken van 130 bladz., formaat 17x14, getiteld Prinskensdag, dat is gedrukt met eene zeer sierlijke, moderne letter op stevig, mooi papier, een lila-omslag draagt, met bandversiering van den schrijver en dat in alle winkels is te verkrijgen aan den prijs van twee franken en vijftig centiemen. Men zegge het voort...
Varia. - Citeeren we een paar belangrijke herdrukken van ouder vertelwerk, van Ecrevisse's historische roman De Bokkenrijders (ik hoop wel eens weer te kunnen komen op de beteekenis
| |
| |
en de weerde van dit beteekenisvolle boek en van eenige andere typische werken uit onze romantische literatuur-periode) en van Jos. Alb. Thym's Verspreide Verhalen, alsmede verscheidene goedgekomene vertalingen, leemte-aanvullend voor de cultuur van ons volk, onder andere van Wilde's Granaatappelhuis, Gabrielle d'Annunzio's Schuldelooze, Funck Brentano's Gonkel en Henkel (overgezet door den ijverigen Stijn Streuvels), Gustav Frenssen's Klaas Hinrich Baas, en, eindelijk, Karel van de Woestijne's prachtige Ilias-bewerking. Gezien de letterkundige schraalheid van deze laatste maanden, in 't eigen land, moeten we al heel tevreden zijn over dien stapel gekende boeken. Men gunne ons, overigens, van tijd tot tijd de mogelijkheid eens wat uit het verleden te herlezen - te herlezen dingen die we stellig mooi weten, en waarvan de rustige herhaling wel opweegt tegen het opgelegd doorloopen (altijd maar aan) van nieuw werk, van wiens weerde men niet altijd op voorhand overtuigd zijn kan en dat dikwijls tot heel treurige desillusies brengt. 't Is met eene soort schuwheid dat men op den duur versch-riekende boeken opent, en met tegenzin dat men soms te lezen begint.
André de Ridder.
| |
Tijdingen
Nieuwe Uitgaven:
Dezen Winter zullen verschijnen: Getijden door P.N. van Eyck, Door mijn open venster van Jan Greshoff, Ten schaamlen disch van Wilhelm Loeb, Denken en droomen van Dr Julius de Boer, Johan Meylander door Gust van Hecke, Filip Dingemans' liefdeleven door André de Ridder.
|
|