De Boomgaard. Jaargang 1(1909-1910)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 656] [p. 656] Voor Mien Vermeulen-Duinker. Verzen I. Gavotte. Zie, Marquise, 't leven Is het dan slechts even Ernstig als een luchtig kinderspel? Waarom het gezwegen, Ook de rozen wegen Soms zwaar op de slapen, ach Marquise, 'k weet het wel. Hebt ge 't lot gekozen, 't Hoofd bekransd met rozen, Lijk een kind door 't leven heen te gaan, In hun rozig schijnen Graaft de smart ook lijnen Op 't gelaat, de doornen onder al de rozenblaan. Uw diep-donker oogen Zijn te brandend, mogen Toch niet altijd uitzien naar een verder woon; Uwe teere handen Al te blank, de stranden Waar gij leeft zijn ruw voor al wat tenger is en schoon. [pagina 657] [p. 657] Geen geloken gaarde Bleef nog hier op aarde Voor wie 't leven helder lichtend zag. Hoor de krekel zingen: 't Avendt. Al de dingen Staan nu in de schaduw van den levensmoeden dag. II. Menuet. Zie, daar uw lied mij zoo bekoord Heeft, van zoo ver, het simpel woord van liefde en leven, Het lied van weemoed, en zoo zacht Lijk of 't doorheen de tranen lacht Wil ik u als een groet ook hier mijn liedje geven. Een droom slechts: op uw aangezicht Valt gouden schaduw van wat licht door hooge boomen; En vóór u breidt een park zich uit; In de avend sterft hier elk geluid, Ginds aan den muur van groen waar marmren goden droomen Een kleed van schilfrend zinzolijn Waarop vergeelde valencijn; uw blanke handen In 't licht der maan, een epinet Waar een vergeten menuet De zachte weemoed weent van vergedroomde landen. [pagina 658] [p. 658] De dag sterft rozig in de lucht; De wind trilt als een late zucht door Watteau's parken. Naar de einder nevelt blauw en stroom, Op 't slapend water wiegelt loom De sluimerende vloot van rank getooide barken. De paren glijden zacht voorbij, Frou-frou van bombazijn en zij. La Cydalise Leunt smachtend op Glitander; moe Zoent hij haar donker oogen toe, Het avendwindje rijst: ‘Embarquons nous, marquise’. Door 't blauwe van den stroom omiijst, In 't groen van donkre boomen rijst Cythere ginder; Een lach op menig blank gelaat, Gezoen, gefluister en gepraat; Een blanke waaier lijkt een moegevlogen vlinder. Voorbij, voorbij! nog even licht De vloot in 't neevlig vergezicht, en stiller, droever, Staar ik nog droomend, gansch alleen - Een zwaluw scheert langs 't water heen, Het laatste licht sterft uit op den verlaten oever. Paul Kenis. Vorige Volgende