| |
| |
| |
| |
Overzicht der maand
De gedichten
‘Vergeten Liedjes’, door P.C. Boutens (C.A.J. van Dishoek, Bussum), - Verzen 2de Bundel, door Annie Salomons (id.) - Bloemlezing uit de Nieuwste Nederlandsche Dichtkunst, (W. Versluys, Amsterdam).
Vergeten Liedjes. - Wie dit boek van Vergeten Liedjes met zijne als door den tijd reeds vergeelde blaeren openlegt, zal zich van af het eerste vers in een lichtkring gevoelen, welke thans in Noord-Nederland alleen het heerlijk-subtiele dichtvermogen van Boutens te scheppen weet, leder dier liedjes is voor den kunstzin een kalm, diep en helder genot dat eenige gelijkenis aanbied met datgene welke ons inneemt bij het aanschouwen van 't witte-licht-spel op een diamant. Hiermee is 't mij niet om doen Boutens' verzen aan edelgesteenten te vergelijken in dien zin zooals 't gewoonlijk geschiedt voor die van b.v. de Heredia
| |
| |
of Théophile Gautier. Maar bij Boutens heeft gevoel en gedacht eene zoo intense verklanking gevonden, dat deze den voor schoonheid vatbaren lezer wordt tot een puur-fonkelend straalpunt welke al het omgevende licht schijnt op te zuigen om het verinnigd en vermenigvoudigd terug te kaatsen.
De kunstenaar Boutens is een Griek, in zoover dat hij, de moderne Hollander, met dezelfde kinderlijke verwondering het leven op hem heeft laten inwerken en met even naakt-frische woord zijn gevoels- en gedachtengang heeft uitgezongen waarmee de schoone menschen welke in dien tijd de Hellenen waren, ons het in hunne ziel tot lied verleden leven als eene blijvende schoonheid hebben geschonken. Alle zwoelte is uit die poezie geweerd. Maar wat moet de ziel des dichters gebrand hebben vooraleer zich te vertoonen als zoovele bloemen van vuur welke smetloos en stil hangen in de blauwe atmospheer van den tijd! Al de werkelijkheden van 't leven, natuurpracht en menschelijke gemoedsbewegingen doorheen den wisselloop der getijden, zijn bij hem tot een geheel van helder pantheisme vergroeit, in gave, klare kunst. Daarin gloeit een verzaam van onmiddelijke uiting en beeld welke maar zelden bereikt wordt. Deze dichter zingt in die regionen, welke aar weinigen vermoeden en waartoe de extase leidt.
En alleen de uitverkorenen zullen binnen treden in zijner verzen droompaleis uit wier heldere ramen het menigvuldige gelaat licht van dien God die immer in zijne oogen draagt den onuitsprekelijken glans der ingehouden tranen van vreugde-inleed, en die Liefde heet.
Verzen. (Tweede bundel). - Zie, eene zoo zuivere versmelting van inhoud en vorm, eene zoo doordringende visie op de dingen als bij Boutens, zal mijns inziens, nooit bij eene
| |
| |
vrouw ontmoeten. Zelfs de meest klassieke (in den echten zin van 't woord) der hedendaagsche dichteressen, zooals b.v. in Frankrijk, waar de meest representatieve van alle zeggingswijzen gevonden worden, eene Renée Vivien of eene Gérard D'houville, halen het er niet bij. Men zal mij isschien opwerpen dat de poezie der dichteressen minder licht geeft, maar meer warmte. Mogelijk is 't waar, en in elk geval eene hoedanigheid welke zij op de dichters, vooral de Noordnederlandsche, behalve Kloos, vóór hebben, daar dezer verskunst, die van Boutens inbegrepen, nu en dan te cerebraal blijft. Maar zonder zoover te gaan als Remy de Gourmont die maar half vertrouwen schijnt te hebben in de voortreffelijkheid der kunst van de schrijfsters onzer dagen, geef ik he echter toe dat er bezwaarlijk in de wereldliteratuur een vrouwelijke eersterangsgenie te vinden is - hoewel ik voor eene E. Barrett Browning o.m. gansche schepen mannelijke auteurs geven zou - en het grootste aantal der thans zich aan literatuurbezondigende dames beterden omgang met de muzen aan 't mannelijk gedeelte van 't menschdom zouden overlaten. Niettegenstaande dat alles echter zou ik het eene uiterst spijtige zaak achten, moest eene dichtersgave als die van Annie Salomons niet in 't licht komen. En daarbij mogen wij niet vergeten hoeveel lastiger het nu nog eene vrouw moet zijn hare ziel in volle naaktheid te belijden. Wanneer dan die moed en die eerlijkheid gepaard gaan met een meesterschap, als reeds bereikt is door voornoemde dichteres, kunnen wij niets dan alle bijbeschouwingen terzijde laten en ons nogmaals erover verheugen dat thans ook onze letterwereld eene republiek is geworden waarin volkomene vrijheid heerscht voor elke schoone uiting van hartstocht. En wat is het tevens verkwikkend weer eens eene ontwikkelde vrouw te ontmoeten welke een man aan het hart
| |
| |
drukken kan zonder zich daarom te gaan inbeelden dat zij de sociaal-democratie in persoon in hare armen houdt. Waarlijk, voor verzen als het derde sonnet van ‘Eenzaamheid’, als het ‘Epithalaam’ dat dreigend en zwaar schoon is als eene onweerslucht, als het reeds bekende eerste sonnet der ‘Zangen van Heloïse’, als het prachtig-wilde ‘Enfant de Bohème’, als die hartstochtelijke zangen van Salomé (vooral nrs I - IV - X - XI - XIV), en menig ander koninklijk vers uit dezen bundel geef ik alle sociaal-democratische poezie van de vijf werelddeelen. Mejufferf laat de ‘Vierges fortes’ voor de boeken van Marcel Prévost en blijf eene vrouw die den mensch bemint of haat, en lacht met de theoriën.
En dan, indien Gij, die Uwe oorspronkelijkheid toch reeds zoo goed of ontvoogd hebt, U geheel en al losrukken wilt van allen invloed van Kloos en Helena Swarth en Marie Metz-Koning - voor eene vrouw moet het bijzonder lastig zijn - zult Gij worden de grootste dichteres van Noord- en Zuid-Nederland.
Bloemlezing uit de Nieuwste Nederlandsche Dichtkunst (1905-1910). - Hoewel wij met Boutens en Annie Salomons voor twee der allerhoogste en meest uiteenloopende verschijnsels staan der nieuwste nederlandsche dichtkunst, blijken deze toch zoomin als Karel van de Woestijne van weinig tel te zijn in de letterkundige beweging van dezen tijd, vermits de heeren A. Gutteling en M. Uyldert die toch beoogen ‘meer bekendheid te geven’ aan voormelde beweging, liever hunne eigene produkten - daarom toch niet slecht - herdrukken dan maar even in hunne bloemlezing den naam te noemen van van de Woestijne of Annie Saloi ons, en van Boutens slechts één gedicht opnemen, zij het dan ook 't prachtig ‘zwervers lied’. Hoe
| |
| |
laat is 't aan den letterkundigen tijd bij de redactie van de ‘Beweging’? Is 't nu niet genoeg meer dat er bijna meer tijdschriften opkomen dan degelijke schrijvers? Is de dag nabij dat ieder periodiek na een paar jaar bestaans de menschen zal vergasten op eene bloemlezing, waarin ieder op zijne beurt beweren zal dat bij hem alleen te vinden is die keus van bijdragen welke ‘een volledig beeld wedergeeft van de poezie en het dichterlijk proza in onzen tijd’? Het baasjespelen van den letterkundige op-zijn-eentje is nu uit, thans is 't aan de letterkundige gemeenten voor 't meesterschap te vechten.
Wie komt er zien? Wie zet er op de ‘Beweging’? Tien tegen een?...
Firmin van Hecke.
| |
Vreemde letterkunde
‘Les plus beaux Poèmes d'Amour’ par Gabriel Boissy et Dominique Follacci; ‘Les plus jolis vers de l'Année 1909’, par Alphonse Séché.
De talrijke bloemlezingen die in de laatste jaren zoo wat in alle talen, maar vooral in het fransch, het licht zien, zijn wel het beste bewijs van den grooten bijval dien dergelijke verzamelingen vinden; en inderdaad, hoe verscheiden of hoe zonderling sommigen mogen zijn - bloemlezingen uit het werk van enkele dichters, van dichters van dien of dien tijd, van die of die richting, van die of die streek, van dien of dien uitgever zelfs: Anthologie des Poètes d'Aujourd'hui, des Poètes du Nord, des Poètes du Midi, des Muses françaises, des Poètes libertins enz., enz.,’ - zelden zag men een dier bundels die niet veel schoons kwam
| |
| |
brengen, en meer dan eens was hij slechts een spoorslag om nauwer een of ander dichter te leeren kennen. Maar deze bloemlezing van de schoonste liefdeverzen brengt wel wat meer: eene verzameling van bijna àlle dichters - wie schreef niet eens liefdeverzen? - en dat in hunne zuiverst lyrische gevoelens, in het innigste hunner menschelijkheid, - want welk gevoelen is inderdaad persoonlijker dan de liefde?
Het eerste wat men hier opmerkt is hoeveel oprechter in 't algemeen de vrouw bemint dan wel de man, bij wien liefde dikwijls slechts een masker is voor zijn egoïsme, of meer nog een littérair koketteeren met smart of wellust. De vrouw die bemint geeft hare heele persoonlijkheid in hare verzen, stort, zonder zich soms al te zeer om den vorm te bekommeren, er hare gansche ziel in uit; zij gaat gansch op in het beminde wezen met een gloed die ons, mannen, bijna beschaamd doet worden over onze zelfzucht. Wij hebben ze hier allen, al de groote minnaressen van af Louise Labbé, die middeleeuwsche Sapho, tot hare romantieke zuster Marceline Desbordes-Valmore; tot de meest modernen: de impulsieve, bijna brutaal-zinnelijke Lucie Delarue-Mardrus, de pantheistisch-wellustige comtesse Mathieu de Noailles, de wonderteere, echt vrouwelijke Gerard d'Houville, de antisch sentimenteele Hélène Picard.
Het is inderdaad hun allerbeste dat de dichters hier geven: hun gansche hart; ieder dier gedichten toont eene heele persoonlijkheid, zou bijna het gansche karakter laten veronderstellen der schrijvers die elk op eigen manier lief hebben. Zoo welk een verschil tusschen de zonnige, helder-zinnelijke liefde van Ronsard, en die sombere, zwaar van ingehouden smart van Baudelaire van wien we hier twee zijner ‘pièces condamnées’ ontmoeten; welk een afstand is er niet tusschen een Musset,
| |
| |
schoon hij de liefde in zóóveel vormen bezingt, en een de Vigny of eene Mme Ackerman bij wien de liefde aanleiding geeft tot de hoogste bespiegelingen.
Wij vinden hier de hooghartige verzen van een Louis Bouilhet, een groot vergetene, vriend van Flaubert, zoo innig modern gebleven wanneer hij zegt:
Quoi! tu raillais vraiment, quand tu disais: Je t'aime!
Quoi! tu mentais aussi, pauvre fille!... A quoi bon?
Tu ne me trompais pas, tu te trompais toi-mêmet
Pouvant avoir l'amour, tu n'as que le pardon!
Garde le, large et franc, comme fut ma tendresse,
Que par aucun regret ton coeur ne soit mordu:
Ce que j'aimais en toi, c'était ma propre ivresse
Ce que j'aimais en toi, je ne l'ai pas perdu.
de gezonde zinnelijkheid van Verhaeren in zijne Flamandes; de grootsche marmerklare verzen van Leconte de Lisle uit l'Illusion Suprème, zoo koel en trillend toch van verlangen naar 't allerhoogste; en dan, het heel eenvoudige gedicht van Sully Prudhomme, waarin hij het lachende meisje smeekt geen droomer, geen dichter lief te hebben, die meer van het leven verlangt dan het geven kan.
Jeune fille, crois m'en, cherche qui te ressemble,
lis sont graves ceux là, ne choisis aucun d'eux,
Vous seriez malheureux ensemble
Bien qu'innocents tous deux.
Moeten we verder nog herinneren aan de verzen van een Verlaine, die na zijn arme lichaam in al het slijk en al het vuil te
| |
| |
hebben gewenteld, de allerteerste, de stamelende liefdewoordjes weervindt om het allerreinste uit te drukken; aan den goeden virgiliaanschen eenvoud van Fernand Séverin; aan de verzen van François Coppée (ja werkelijk mooie verzen van Coppée!) of van Jean Richepin in hunne liefde tot de kokette lachende parisienne die lijk wat zonneschijn de kamer een oogenblik verlicht om dan weer heen te gaan; of aan de zoo schoone klassieke Odelettes van Henri de Regnier?...
Na al dat schoone, een paar opmerkingen slechts over deze verzameling die we vooral wat uitgebreider hadden willen zien: gemakkelijk ware het geweest nóg zooveel schoone liefdegedichten te vinden in de fransche poezie, doch enkel om de volledigheid, missen wij noode namen lijk Marie de France of Christine de Pisan; waarom ook niet eenige dier naieve oude volksliedjes genomen, of is de ballade van Jean Renaud b.v. niet een liefdegedicht? In de XVIIIe eeuw, die hier zoo slecht is vertegenwoordigd, had men licht iets kunnen kiezen van Bernis of Gentil-Bernard, ware 't slechts als voorbeeld van den galanterietoon uit dien tijd; en waarom niets van Gerard de Nerval? Ook bij de modernen hadden wij de keus soms wel wat gewijzigd willen zien. Doch niettegenstaande deze heel subjektieve aanmerkingen blijft dit een bundel die hef schoonste geeft, en het aller-innigste der heele fransche liriek.
Schoon natuurlijk van veel minder belang, vooral voor wat de waarde der opgenomen stukken betreft, brengt ook de verzameling van Alph. Séché veel moois. Het was inderdaad een interessant gedacht dit soort jaarlijksche inventaris der poezie dat met een oogslag zoo het gansche poetieke jaar laat overzien. Van de veertig hier opgenomen dichters is bijna niet één die niet met enkele mooie verzen is vertegenwoordigd, en
| |
| |
men is verwonderd over de produktiekracht der fransche poezie, al blijft dezen oogst nog verre beneden dien van 1908 wanneer, nevens bekende namen lijk Abel Bonnard, Lucie Delarue-Mardrus, André Fontainas, Paul Fort, Tristan Klingsor, Hélène Picard, Fernard Séverin, Hélène Vacaresco, Emile Verhaeren, wij jongeren ontmoetten lijk Marie Dauguet, Paul Géraldy, Robert Maze? Maar na 't lezen van die ‘jolis vers,’ maakt een niet te bepalen gevoel van onvoldaanheid, van ontevredenheid zich van ons meester. Want, zoo velen dier verzen wel wat behagen, zoo ze meest allen zonder fout zijn en velen zelfs nieuwe sensaties en nieuwe beelden brengen, geen enkel dichter in wien eene groote passie oplaait; wij staan koel tegenover die poezie die niet doet mede snikken of mede juichen. Het is de gansche schaar tweede-rang dichters, die wel eens een lief vers schrijven, doch bij welker lezing men nimmer die rilling voelt van het hoog schoone.
Er bestaat bij de jongere fransche dichters eene richting die de gevoelspoezie voor de gedachtenpoezie wil verdringen. De talrijke sociale en wijsgeerige vraagstukken die tegenwoordig vooral de fransche jeugd passionneeren hebben heel duidelijk ook op de dichters een grooten invloed uitgeoefend. Aan eenen scherpen opmerkingsgeest, eene uiterste sensibiliteit, en eene bijna didaktische neiging tot bespiegelen en filozofeeren paren zij een wonder meesterschap van vorm: de gave van juiste en nieuwe beelden. Het ontbreekt hun niet aan gevoelen: volgens Alph. Séché bezitten de drie voornaamsten, François Porché, Pierre Lievre, en Alfred Mortier, ‘eene uiterst scherpe en moderne sensibiliteit, eenen onrustigen zoekenden geest.’ Maar zij staan koel en argwanend tegenover hun eigen gevoelen waardoor zij zich nimmer laten medeslepen, dat zij bijna weten- | |
| |
schappelijk ontleden, en dan in gematigde fijn geciseleerde verzen den lezer aanbieden, met eenen lichten humor over eigen teerheid, als vreesden zij bijna dat men hen mocht verwijten sentimenteel te zijn in een tijd dat er veel ernstiger vraagstukken op de dagorde staan.
Wij hebben bijna hetzelfde idee gevonden in de schets over de liefde in de poezie waarmede de verzamelaars van ‘Les plus beaux poèmes d'Amour hunne keus inleidden: ‘l'Idéé se superpose au sentiment, et l'amour, s'il n'est pas le refuge momentané du chercheur de la Vérité, la halte dans les roses, n'est plus que l'avenue vers cet état d'esprit universel que la philosophie appelle harmonie. Tout un groupe de poètes, constitue une poésie de haute aspiration dont presque jamais l'amour n'est le thème.’
Welnu, wij meenen dat de jongste fransche dichters ongelijk hebben, vooral in de poezie, het gevoel door de gedachte te laten verdringen. Zelfs in de werken die het best de onzekerheden van den menschelijken geest hebben ontleed, die de groote zoekersfiguren van een Hamlet of een Faust schilderen, zal nimmer de redeneering overwegend zijn op het gevoelen. De lyrische poezie kan moeilijk een ander onderwerp kiezen dan de bewegingen van het menschelijke hart, en welke dier bewegingen is niet eene vervorming of een afwijking van de liefde?
Wij zouden meenen misschien wel dat in het overwegende der gedachte de reden ligt van de relatieve minderheid der fransche jongeren vergeleken bij hunne onmiddelijke voorgangers, ware het niet àl te vermetel dergelijke gevolgtrekkingen in de poetieke voortbrengst van slechts één jaar te zoeken.
Paul Kenis.
| |
| |
| |
Architektuur
Studies over Bouwkunst, Stijl en Samenleving, door H.P. Berlage (Brussel, Rotterdam) - Brochuren van E. de Bom, (Rond den toren), H. Blomme (Het huis van Rubens), enz.
Met Cuypers, blijft Mr H.P. Berlage nog altijd de meest in 't zicht staande en de zuiverst-bezielde en de meest artistieke architect van Holland. Hij heeft in zijn land eenige der grootste werken van dezen laatsten tijd uitgevoerd: o.a. de nieuwe beurs en het gebouw van den algemeenen nederlandschen Diamantbewerkersbond, te Amsterdam. Hij heeft een veel-bediscuteerd ontwerp gemaakt over een Vredes-paleis, in den Haag op te richten. De regeering heeft hem met een algemeen uitbreidingsplan voor de hofstad belast enz. Daarom mag dit eerste groot werk van Mr Berlage. die anders nog wel een Duitsch boek uitgaf (Grundlagen ùnd Entwickelùng der Architektur) zeker niet onbesproken voorbij gaan. Eenige deelen ervan kenden we door ze vroeger in De XXe Eeuw, in De Beweging enz. gelezen te hebben. Mr Berlage is een dier weinige, algemeen en breedzijdig ontwikkelde menschen, die benevens de techniek van hun eigen vakje er wat meer van weten en op de hoogte zijn van de verschillende kunst- en gedachten-stroomingen in Europa. Die belezenheid en die ontwikkeling worden zelfs hinderlijk daar waar Mr Berlage heelemaal buiten het domein van de architektuur schreidt en ongewensche oordeelvellingen geeft over dingen zoo verscheiden als de literatuur - hij schrijft bijzonder lichtzinnige meeningen: ‘in de literatuur heeft de psychologische roman met de ontleding van zuiver persoonlijke gevoelens zijn tijd gehad en kan het realisme reeds als voorbijgegaan worden beschouwd’ - en de mode, (waarvan hij de laatste uitingen
| |
| |
belachelijk heet, vergetende dat de mode altijd eenigszins mooi is, om de nieuwe sensaties, de verfijnde, uiterste impressies die ze geeft) of schilderijen en salonfiguren. Onthouden we dus vooral de gedachten van den architekt Berlage...
Deze is een groot idealist, een droomer van schoone toekomsten, zeer eerlijk en rechtzinnig, weinig decadent, alles behalve een dilettant. Hij epigrafeert zijne opstellen met spreuken lijk deze van Prof. Schoenmaeckers ‘Onze godsdienst is een aardsche godsdienst’ of van Albert Verwey ‘Het eigenlijk moderne, in onzen tijd, is bezonnenheid’ of van L. van Deyssel ‘Ik geef de voorkeur aan elegant dwalen, boven burgerlijk gelijk hebben’. En hij blijkt zelfs zeer godsdienstig: de aardsche godsdienst van onzen tijd moet worden de Sociaal-Demokratie. Uit dat ‘geloof van den nieuwen mensch’ zal zich een verschiet openen naar nieuwe cultuur, dus naar de nieuwe stijl in de kunst, in 't algemeen, en in de architektuur, in 't bezonder, die zegevierend vervangen zal de schijnkunst der 19de eeuw, de architektuur van thans in haar navolging van oude en van de meest vreemde en afwijkende stijlen.
Volgens Berlage zijn er drie groote perioden in de wereldgeschiedenis: de klassieke tijd en de feodale tijd; wanneer de verschillende bouwstijlen aan een kritisch onderzoek worden onderworpen, d.w.z. bestudeerd in hoever zij voldoen aan zuiverheid van samenstelling, dan zal men tot de overtuiging komen, dat de bouwkunst der Grieken en die der Middeleeuwen het best aan dien eisch voldoen, en 't zijn juist die beide die tijdperken waren van hooge cultuur. De derde groote periode in de wereldgeschiedenis, de burgerlijke, heeft tot dus ver een volstrekte cultuurloosheid tot resultaat gehad, omdat zij een groot gemeenschappelijk ideaal heeft gemist; dat ideaal is zich
| |
| |
nu eerst aan 't vormen, in den schoot van 't proletariaat, en daarin vinden we den loop van de waarschijnlijke ontwikkeling van de architektuur.
‘Het is dus een andere architektuur welke moet worden gesteld tegenover de karakterlooze van dezen tijd. Een architektuur, die de beide zusterkunsten, de schilder- en beeldhouwkunst, weer tot eene hoogere eenheid opvoert, ten einde gezamentlijk weer het geheele maatschappelijke leven te styleeren’.
Bij Berlage, beteekent styleeren het komen tot orde, tot rust; een bekoorlijke rust in de kleine werken, een verheven rust in de groote monumentale bouwkunst. We moeten het beginsel der eerlijke, eenvoudige constructie aanvaarden, doen daarom goed de middeleeuwsche kunst als voorschool te nemen.
Mr Berlage neemt nog niet het bestaan van een modernen stijl aan, gaat de pogingen van bouwmeester van de Velde decisief te keer. ‘Nieuwe kunstvormen maken kunt gij niet; en probeert gij dat, dan zult gij zien, dat uw werk geen blijvende beteekenis kan hebben, want dan werkt gij onnatuurlijk, d.i. onwaar’. Hierin gaat Mr Berlage wel wat te ver: nieuwe vormen kan men altijd scheppen; ze moeten slechts logisch geschapen worden, d.i. volgens den eenvoud van de vereischten waaraan ze beantwoorden moeten. Wene men zelfs aan dat voor de moderne bouwkunst het begrip der ruimteomsluiting tot uitdrukking komen moet. Dan kan toch altijd de uitdrukkingswijze van dat begrip verschillen? In meubelkunst, geldt hetzelfde. En precies die nieuwe uitdrukkingswijze hebben wij, modernen, te zoeken. Niet te zoeken in de voorschool van de middeleeuwsche kunst, maar in ons eigen gevoelen. Hoe verbindt Mr Berlage zijne vereering voor den feodalen tijd met zijn toekomstverwachtingen aangaande eene proletariaansche
| |
| |
cultuur? Feodaliteit en sociaal-democratie lijken anders niet erg verwant. Langs den eenen kant zullen we dus aan 't vastleggen van een nieuw ideaal werken, waaruit dan een nieuwe stijl zal worden geboren, en langs den anderen kant moeten we terug naar de middeleeuwsche stijl-vormen. Dat admiteeren we nu eens niet; we zeggen radicaal: voor onze nieuwe maatschappij, moet een nieuwen stijl gevonden worden, (hij is echter nog niet gevonden), een stijl die volledig rekenschap houden zal met al de moderne vereischten van sociale inrichting en die zich niet in vroegere eeuwen te inspireeren heeft. In de extaze van Mr Berlage voor elk oud straatje, voor 't minste oud gebouwtje en daar tegenover in zijn misprijzen, zijn haat voor al wat we bemerken kunnen in onze moderne metropolis, voor onze straten, onze ‘prachtbaúten’, onze stations, onze fabrieken, onze trams enz., ligt er een enorm deel principieele vooringenomendheid en een belangrijke dosis conventie. Men leze over de schoonheid der moderne steden eens wat de duitsche dichter Stefan Zweig daarover schreef in zijn prachtig boek over Emile Verhaeren, verheerlijker onzer twintig-eeuwsche energie, of ook l'Esthétique des rues van Gustave Kahn.
In deze studies, heeft Mr Berlage eene massa gedachten gelegd, die langere bespreking zouden verdienen. Plaats ontbreekt hier echter. Maar aan ieder wordt de lezing van dit ernstige, beredeneerde en breedopgevatte boek aanbevolen, alhoewel alle princiepen ervan niet mogen worden aanvaard. Er bestond geen werk in dien aard, bij ons, hoewel vele in den vreemde, die wel aan Mr Berlage zijn boek voor 'n deel ingaven. Zooals het daar ligt, kan dit boek van Mr Berlage in Nederland veel goed stichten.
P.S. - Van Emmanuel de Bom, de gewetensvolle en
| |
| |
wijd-beslagen correspondent, verscheen daareven over de questie der ontmanteling van de Antwerpsche Hoofdkerk, een zeer interessant brochuurtje, Rond den Toren, dat we hier warm aanbevelen. Mocht het velen aanzetten zich bij ons te scharen als verdedigers van de schoonheid van onzen monumentalen Dom en als vijanden van heel die bende iconoclasten die met hunne oneerbiedige handen het werk van den Tijd willen wijzigen, onze kathedraal ontmantelen, het Huis van Rubens herbouwen (zooals Mr Blomme dat wil, ofschoon we als eenig document daartoe een enkel, zeer onvolledig en weinig zeggend plan zouden bezitten, dat ons niets zou doen optrekken dan een fantaisistisch rococoachtig Rubens-huis) en in plaats van zelf nieuwe schoonheid te helpen maken, zooals we dat eischen, en mee te zoeken naar frische, jonge uiting in bouwkunst, willen aan 't knoeien gaan aan 't werk van de vorige eeuwen. Scheppen we moderne schoonheid, maar eerbiedigen we vroegere schoonheid en laat ons niet pogen oude kunst te verbeteren of te vermooien en zoodoende kapot te helpen.
Adriaan Vermetten.
| |
Tijdingen
Wij roepen de belangstelling onzer lezers op het nieuwe tijdschrift - in Holland uitgegeven - Kunst en Letteren, staande onder redactie van Henri van Boven, Henri H. van Kalker en Joannes Reddingius. Eene bijzondere aandacht zal worden gewijd in dit nieuwe veertiendaagsche orgaan aan de literatuur en de kunst van Vlaanderen. We komen terug op het programma van dit innoveerend tijdschrift.
|
|