De Boomgaard. Jaargang 1
(1909-1910)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 514]
| |||
Overzicht der maandDe gedichtenS. Bonn. ‘Wat zang en melody’ (Uitg.: Nederlandsche bibliotheek). - Armand van Veerdegem. - ‘Langs stille paden’ (Uitg.: J. Vermaut, Kortrijk).Eenigen tijd geleden had ik, een weinig onverwachts, wel is waar, de eer en 't genoegen te noenmalen in gezelschap van een achtbaar vlaamsch essayist, wier geesteskind ik zoo spartaansch mogelijk had behandeld. Die heer, misschien een paar jaren ouder dan ik, begon na het tweede gerecht en reeds onder den weldoenden invloed, wie weet, van den op te komen kalfskop en bourgogne, mijn vroeger schrijven nogal natuurlijk te vinden, daar 't een gewoon verschijnsel is ‘jongere’ hunne onmiddelijke voorgangers te zien onderschatten ende benijden. En waarachtig, | |||
[pagina 515]
| |||
zoodanig schoot onze ‘oudere’ het aan boord, dat hij mij, met meer stoffelijk voedsel, zijn subtiele argumentatie om mij mijn vorige recensie te doen verloochenen, bijna deed slikken, en ik op 't einde van spel wel niet overtuigd was van de degelijkheid van zijn werk - waarvan onlangs een tweede (?) uitgave verscheen, waarin al de druk- en andere fouten der eerste - maar mij in de meening gestaafd zag dat recenseren - een verdrietig sport is, en de opsteller eener afbrekende kritiek immer een onwetend afgunstige in de oogen van den gehekelden schrijver. Daar ik echter hardnekkig wil voortgaan, bij elke gelegenheid mijn oordeel over poëten en prozatoren te uiten, zoo zal ik van uit ‘De(n) Boomgaard’ ongenadig schieten op de musschen, die bij dag, en de vleermuizen die bij nachte, hopen hun getsiep voor zang uit te geven, en zal daarna met zooveel te meer eerbiedige bewondering groeten de nachtegaals, merels, lijsters en vinken, welke zich, helaas - zeer schaars, in onze letteren laten hooren. 't Is spijtig, maar, met het oog op Nederlandsche verskunst, mij dunkt - wij beleven thans de zeven magere jaren, en 't en zijn vooralsnog de bundels der heeren Bonn en van Veerdegem niet die wij als voorraad kunnen opnemen in de bijna ledige schuren. Die beide heeren behooren tot die soort van begenadigde menschen, wien 't gegeven is de dichters, de echte, te verstaan, en zich met Hello's woord ‘comprendre, c'est égaler’ zouden moeten troosten, zonder onze literatuur met hunne middelmatige produkten te helpen kleineeren. Maar wat is 't? Voor den eenen schrijft dichter Caesar Gezelle een bladzijde of drie onverschoonbare gemeenplaatsen, en de andere wordt door L. Simons, nochtans een an van smaak, | |||
[pagina 516]
| |||
in zijne zeer aan te prijzen goedkoope bibliotheek opgenomen en aanbevolen. 'k En zeg niet dat die beide bundels alle verdienste missen, maar, verzen moeten, als verschooning om uit de lade te komen, ten minste naar hooge kunst zweemen. Welnu, van Veerdegem geeft niets nieuws, noch als gedachten, noch als sensaties, noch als vorm, en kan dus geen aanspraak maken op de allereerste vereischte van 't dichterschap: de persoonlijkheid. Zijn godsdienstige verzen zijn gewone dorpskerk-kruiswegschilderijtjes en zijne gezelliaansche natuurgedichten niet half intens genoeg; zijne lyrische ontboezemingen laten noch losgebroken noch ingehouden kracht-van-passie vermoeden. Gelijk nogal veel Westvlamingen heeft hij een tamelijk klaarziende ooge in den kop, en schrijft hier en daar eene raakgezeide strofe neer. En nooit, en hier is de uitzondering aan den gewonen regel, gaat hij er maar op af, gelijk de Noordnederlander S. Bonn. Reeds tot de jaren van verstand gekomen - meende deze nog, volgens de heer Simons, poëzie voort te brengen met de mooie klanken die in zijn hoofd zongen, te gebruiken als woord, onbewust, of zij behalve voor hem, iets beteekenden. Niettegenstaande hij wel eenige frissche verzen neerschreef, kan 't geheel er toch niet door. In een zijner bestgelukte gedichtjes durft hij het nog aan flauwiteiten te laten als ‘heur roze wangen zijn zoeter als de zoetste suiker’ enz. Verder iets potsierlijks als dit: ‘Het roode kaasboerinneke
met al d'r roode boonen,’
Wat belieft er U? Hoe mooitjes en zoetjes allemaal, en hoe kleintjes! En zouden wij dat alles poëzie noemen? Een notendop in een kuip zetten is toch geen schip van stapel laten loopen? ‘Admirez-vous les uns les autres’ heeft een groot fransch- | |||
[pagina 517]
| |||
schrijvend vlaming gezegd. Ja. Bij de asch aller half-bakken poëten hun boekjes, waarvan ik dagelijks, in mijn hart, een hekatombe maak, zweer ik daartoe mijn uiterste best te doen. Maar als heeren, gelijk van Veerdegem en Bonn hunne zieltjes achter de rijmenramen te pronken stellen, men vergeve 't mij, maar anders kan ik niet, dan de ruiten aan stuk slaan opdat men van bij zie de voorbarigheid en ijdelheid van hun gedoe.
Firmin van Hecke. | |||
De kritiekAlbrecht Rodenbach en de Blauwvoeterij, met de verzameling zijner voordrachten, artikels, nota's, oorkonden en aller hande onuitgegeven wetenswaardigheden in dicht en ondicht, betreffend kunst, taal en Vlaamschen kamp, door zijn broeder Ferdinand Rodenbach. - (Amsterdam. S.L. van Looy). -Ziedaar het veelbeloovende, verleidelijke opschrift, waarmede het boek reeds sinds enkelen tijd het leesgrage publiek werd aangekondigd. Hadden we toch reeds het verdienstelijke werk van L. van Puyvelde ingekeken, we wilden er meer van weten; immers vernamen we daarin, tusschen de regels lezende, hoe het bloote geheugen moest verhelpen, daar waar de bronnen om redenen van persoonlijken aard niet konden benaderd worden.Ga naar voetnoot(1) Over Albrecht Rodenbach is ter gelegenheid der inhuldiging van zijn standbeeld te Roeselare, geloven we wel op treffende | |||
[pagina 518]
| |||
wijze door de besten het beste gezeid en om de kennisneming van zijn letterkundigen arbeid te vergemakkelijken wedijverden alle uitgevers met het verspreiden van catalogussen, gingen zelf over tot herdrukken en nieuwe uitgaven. En nu de bekrooning: de verschijning der verzameling zijner nota 's, voordrachten, artikels, oorkonden, enz.... Albrecht Rodenbach heel end gansch
Blijft alleen te beantwoorden of deze uitgaat het doel heeft bereikt, dat ze beoogde. Maar welk is dan wel het doel? Wij vragen het ons af te vergeefs. Dat bij A. Rodenbach de Vlaamsche kamper en de Dichter onafscheidbaar waren, wisten we reeds lang, dit was niets nieuws. Waarin de flamingantische propagande van A. Rodenbach bestond, kon belang hebben voor zijne tijdgenooten. Voor ons voor anderen, was 't noodig de openbaring van A. Rodenbach's werk uit die periode te doen stijgen boven de bloote geschiedkundige waarde. Nu, A. Rodenbach's werk uit dit tijdstip behoort niet tot het beste. Verre van of het den dichter als een grief aan te rekenen, aanbidden wij hem alleen in de echte schoonheid, die hij ons schonk. Wij gelooven oprecht, dat het hem als kunstenaar vernederen is hem met zulk belangloos en beslist onrijp - ik heb bijna lust te schrijven met zulke ‘bekrompen, provincialistische opvattingen’ (ja, stellig, lees toch niet, wat hij schrijft over kunst, muziek en kritiek, of 't ware voor u ontgoocheling op ontgoocheling) - bij het publiek in te leiden. | |||
[pagina 519]
| |||
Eene ontgoocheling was voor ons het werk van Ferdinand Rodenbach. Zijnen genialen broer is Ferdinand in 't geniale geen spierken benaderd. 't Spijt ons dat zijn werk als ‘document’ niet met den grauwen omslag en het koninklijk schild der uitgaven door de Vlaamsche accademie bezorgd verscheen; 't zou daar in de boekenkast best oestoffen en maar alleen als chronologisch bron nu en dan worden opengeslagen. 't Verdient niet meer. Uiterlijk evenwel, - en het belachelijk kikje van Albrecht Rodenbach 's beeld en van Ferdinand aan den voet van het beeld, Ferdinand met zijn pitje en witte das, niet in aanmerking genomen - is het boek fraai uitgegeven en flink gedrukt.
Hugo van Walden. | |||
TijdingenVoordrachten van ‘De Boomgaard’.Zondag 3 Juli, fransche voordracht van Mr J. van der Velden, over en ter huldiging van Charles van Lerberghe. - Zondag 17 Juli, Gust van Hecke, Peer Gynt, van Henrik Ibsen, fragmentarisch voorgedragen.
Zooeven verschenen Drie Liederen van Jan Ceulemans, (De Zwingel, Moederken is uit, Dorscherslied), uitgevoerd op het concerto van De Boomgaard, waarover men de bespreking herleze in no 6. (Uitgave Boekhandel Flandria, 2 frs. per reeks). |
|