wijzen, niet’, sprak de oude Mevrouw, ‘dan ga ik in dien tijd nog even met de juffrouw spreken’.
Boven, op de groote logeerkamer, trad Mevrouw Hada dadelijk op het open raam toe. Ritss, daar hing haar mantel open; hare handschoenen legde ze voor zich op de vensterbank.
Op 't groote grasveld voor het huis lagen bronzen zonneplekken; oranje, hier en daar nog groen doorspikkeld, stonden de roerlooze boommassa's in het laatste licht. In 't midden van 't gazon, om de witte til, klapwiekten duiven.
‘Hé... hier bekom je... Ja, 't is wel heerlijk buiten’, verzuchtte Mevrouw, haar beringde vingers tegen elkaâr buigend, dat de gewrichten knapten. Annie keek naar de ringen, keek naar haar moeder, zooals ze daar stond, groot in haar lila toilet, onder 't achteloos open geflodderde manteltje haar blouse van chineesche zij met écru kanten kraag; het blonde hoofd onder den grooten hoed wat koper beschenen. Annie keek, en: ‘O, moeder, wat ben je... mooi!’ had ze uitgeroepen, spontaan, toen dadelijk wat verlegen om wat ze gezegd had.
Mevrouw Hada lachte. - ‘Dwaas kind’ tikte ze Annie op de wang. ‘En jou - laat me jou nu eens goed bekijken. Dat groen staat je wel, zeker in Arnhem laten maken, niet? 't Gaat al schemeren zie je