De Boomgaard. Jaargang 1
(1909-1910)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 493]
| |
I.‘C'est le Passé, c'est le Passé
Qui pleure la tendresse morte.’
Wellicht dat dit nog eens zou kunnen zijn
Voor wie u kenden in dit wisslend leven,
Ter zalen waar der luchters schijnsels beven,
De glazen hoog met zelfden gouden wijn; -
| |
[pagina 494]
| |
Wellicht dat gij-zelfs na den tijd der klachten
Voor vele een doode vriend zal moeten heeten:
Omdroomde rustplaats in het warrend weten
Tot weeke en trouwe pozing der gedachten...
Wellicht... voor wie u kende als mensch tot mensch
Die zorgvol uw gewend gebaar bespied,
De rijpe klank beluisterd had van 't lied,
En die u leidde tot den versten grens...
Maar nimmer zal door hen, die kostbare uren
In uw verrukt-gedroomde aanwezigheid
Beleefden, één verdroefd woord zijn gezeid,
Noch smart om 't vroege dood-gaan te verduren. -
Daar zal voor hen geen scheemrend avond-schromen
De wijde, duistre strekking van den nacht
Een broze wijl bewake in teedren wacht,
Omdat voor hen geen nacht behoeft te komen:
Hier is geen levens-wissling te beklagen
Met tranen of met leed-gezwollen woord...
Zoolang één minnend mensch uw liedren hoort
Blijft ge een ondoofbaar gouden dag in 't dagen.
| |
II.Gij ondernaamt dien vèrsten tocht:
Van vaderland tot vaderland...
En... vòndt gij wat gij zingend zocht:
| |
[pagina 495]
| |
Weende in uw graag-geheven hand
Geluk den parel-zuivren traan?
‘Je suis triste, friste...’
De verzen die uw leven zong,
Voere' in hun vollen rhythmenslag
Een geur als in de hairen hong
Der bruid, die uit den Zuiderdag
Geleid werd op een vreemden baan...
‘Je suis triste, triste...’
En midden in uw trouw Parijs,
Waar 't al uw rijpe liefden had,
Luidde u een mee-gedragen wijs,
Die gij uw dagen niet vergat
En die voor òns niet zal vergaan:
‘Je suis triste, triste...’
| |
III.Uw donkere oogen die zich zalig hieven
Ten hemel die zich over Frankrijk spant
Dragen diep in hun weligheid de droomen
Aan 't andere, 't verre en eens-verlaten land.
‘Je me souviens, je me souviens...’
| |
[pagina 496]
| |
Uw woorden in een vreemde taal gesproken
Zijn van een vleiend-zoeten geur doorâemt:
Zoo is het, dat de wijdheid van uw liefde
Twéé landen in één heerlijkheid omvâemt
‘Je me souviens, je me souviens...’
Twee tijden mede: 't nu, dat gij doorleven
Zoudt wille' in vol-gerijpte vreugdigheid
En 't verre toen, een trouwe droom, die immer
Voor uw gepeins een weemoed hield bereid.
‘Je me souviens, je me souviens...’
Dat is het wat wij zoo verdroefd beminnen:
De vreugde door een trage smart omstreeld;
Of gansch een dag van vreugdigheid doorzongen,
Die nochtans 't mee-gedragen leed niet heelt:
‘Je me souviens, je me souviens...’
Jan Greshoff. |
|