De Boomgaard. Jaargang 1
(1909-1910)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 429]
| |
I.
Liefde, liefde, laat mij weer
't Hunkrend kind zijn van weleer,
Dat aan uwe borst gehangen,
Blij-bedroefd om lief verlangen,
U als heil'ge moeder eer'.
Wijsheid heeft mij opgeheven
En mijn hart van u vervreemd,
Roem en rijkdom bood mij 't leven,
En met werke' en stug bestreven,
Vulde ik koortsig de oude leemt'.
Trots sloeg hunkering in banden
Van mijn eng-begrensden wil;
In mijn hoog-geheven handen,
Droeg ik, dwars door passie-branden,
't Harte blank en blijvend stil.
| |
[pagina 430]
| |
Tranen weende ik lang niet meer
En mijn stem werd stom van zangen;
Tot een stroom van sterk verlangen,
Dien geen wijsheids-dam meer keer'
De' ouden gloed dreef naar mijn wangen...
Liefde, liefde, laat mij weer
't Zalig kind zijn van weleer.
| |
II.Leven. Wat lente lokkend-lachend spelde,
Maar zelf in overmoed verstoof,
Waar zoete zomer-zon mee kwelde,
Tot zuchten onder zoemend loof,
Zal krachtig-klare herfst vergelden
In licht geluk en zuiver g'loof.
Hij schenkt de heet-begeerde gaven
Van vreugd, door droef gemis gewijd;
Hij zal de dorst'ge lippen laven
Met weelde zonder bitterheid;
Tot winter àlles komt begraven
Door sneeuwval van vergetelheid.
| |
[pagina 431]
| |
III.Bevrediging. Laat mijn liefde omsluierd zweven
Door mijn zacht-gezongen lied;
Maar uitstralen in uw leven,
Dat, van haren glans omgeven,
Ge iedre daad een glorie ziet.
Laat mij op uw goedheid doelen
Met een lachje of enkel woord,
Maar zoo innig ze gevoelen,
Dat geen schijn mij meer bekoort,
En mijn hart u héél behoort.
Annie Salomons. |
|