hun borst drukte. Maar die woorden beteekenden niets, zegden weinig. Ze vielen neer lijk nuttelooze, overbodige dingen, lijk late peeren die niemand opraapt en die dof in 't gers tuimelen en er liggen blijven, ongedeerd. Ze zwegen dan weer, bezagen elkaar en nepen opnieuw, na een poos, hunne monden samen. Hunne liefde leefde in hunne oogen en op hunne lippen...
Hunne kussen en hunne blikken werkten welsprekender, duidelijker, overtuigender dan al hunne woorden. En zwaarder van beteekenis dan alle mogelijke redevoeringen hing de stilte neer, omsluitend een inniger zich-overgeven, eene warmere volheid van ontroering.
Hunne handen lagen samen, de vingeren inééngestrengeld, en wogen zacht en liefderijk op hunne knieën, die zich taakten.... Een uurwerkje tikte luid... Rond hen, veilig en al-gelukkig in hun zekeren liefdeswaan, waren al de dingen, met hun eenzaam, gedoken leven: het schrijfbureel met zijne vele boeken en papierreepels en potloden en pennestokken en zijn koperen inktpot, de vaasjes en beeldjes, de prenten en schilderijen, de kunstig-gevormde gasluchter, de stijf-plooiende gordijnen. De geele takjes van een mimosa-tuil, in lange kristallen vaas, op de tafel, hingen treurend neer. 't Licht speelde daarrond, vlocht zijne