De Boomgaard. Jaargang 1(1909-1910)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 421] [p. 421] Drie liedjes van een scheiden in de lente I. Wij, die nu door vele jaren Nog geen nácht te samen waren Zullen zonder schreien beiden Ons geliefd van-één-zijn scheiden; Nu het leven wil beginnen Staken wij ons vreemd beminnen. Zonder kus of zachte lusten Zullen onze handen rusten In een éven warm begrijpen: Bang-gedragen vreezen rijpen! II. Wist gij, dat het nú zou zijn? Nu de Lente komen mag Op den blij-gesierden dag, Die straks als een hel beklag Luid zal lachen om mijn pijn! Moet het deze Lente zijn? [pagina 422] [p. 422] Streel nog ééns mijn zachte hand! Voelt gij in haar vrouwlijk teer Deze laatste, langste keer, Mijn bedwongen liefde weer? Zie hoe droom-stil rust het strand: Kom, kus mijn ontroerde hand! III. De lente glom in 't lengen van de dagen; Het scheiden kwam in 't loomen van den lach: Gij weet, waarom ik nu niet lachen mag Maar stil voor 't open venster zit te klagen. De muschjes hippen door den boom en vragen Om liefde tusschen 't pas-door-bladert rag Van loten! Over mij werpt streng gezag Den donkren sluier, dien ik trouw wil dragen, Gij moogt genieten van de jong geboren Natuur en mee het zuiver zingen hooren Van blijde vogels en van 't goud-geel duin De zon zien zakken in haar rooden schemer En juichen door den dag. Gij weet, ik neem er Geen troost en pluk wat doornen in mijn tuin. Den Haag, Januari 1910. Wilhelm Loeb. Vorige Volgende