De Boomgaard. Jaargang 1(1909-1910)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 419] [p. 419] Zachte liedjes I. Waarom zing ik de vreugde niet En mijmer om mijn teer verdriet - Ik, die de lusten vól geniet - In 't loomend lied? De lente vult mijn tuinen zwaar Met geur van weeke knoppen, waar Ik stil-verheugd de daden gaar Van 't barend jaar. Dat nu de zonlach juichend door Den donkren wijl der droefheid gloor En schrijde langs blank vreugde-spoor Mij schaatrend voor! [pagina 420] [p. 420] II. Wanneer gij komen zult in 't donkren van den dag Een zacht' en witte vrouw in zuiver-zijden kleed, Wacht dán, tot ik verreind tot Uwe blankheid treed, Sluit dan uw armen als een zevend-zinkend zag Om mij in 't wijfelen van elke lust: Zoó zijt gij heilig, die mij zondig kust. III. Wakend in de brooze stilte Zoekt mijn hand, Eenzaam onder nevel-kilte Rust het land. Naar uw vollen kus van liefde Droomde ik wachtend lang en hief de Wijd-gestrekte handen hoog Waar uw bevend beeld vervloog. Eenzaam onder nevel-kilte Ligt het land: Roerloos in de brooze stilte Waakt mijn hand. Wilhelm Loeb. Vorige Volgende