De Boomgaard. Jaargang 1(1909-1910)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 305] [p. 305] De boomen Het groen der breede boomen is gevallen en gestorven. En nu staan zij daar naakt en kil, met in hun takke' een droef geril en met hun bast doorkorven. Zij zwarten op de mistge lucht en wringen zich als kreten van smart en wanhoop, om hetgeen de felle winter uit hun leên en hart heeft weggebeten. Nu weenen zij en laten droef hun groote tranen lekken, alsof zij treuren dat de zon, die eens hun kruin vol blaren spon, hen nooit meer op zal wekken. Doch heft het hoofd en hoopt! en tart de winterslagen met kloeken moed, want dra moogt gij het naderschrijdend zomertij weêr in uw leden dragen! [pagina 306] [p. 306] O kon ik als de boomen zijn die naar het leven wachten! Dan mag mijn strijd de wreedste zijn, en groeit tot vreugd de felste pijn, en worden kort de nachten! Maar wee! Ik weet mij 't heilge Licht en 't Leven groot verloren, en zelfs in Dood en Eenigheid wordt er geen Lent of Levenstijd meer in mijn ziel geboren! Lier. Felix Timmermans. Vorige Volgende