Kantteekeningen
En moest de Komeet nu eens, nukkige indringster, ongenoode spelbreekster die zij is, ons systeem overhoop zetten, waar zoolang al, goedmoedig, onze wereldekens draaien rond de zonne, lijk politiekers rond den pot; - moest zij, dartele buitenschreef-loopster - zij doet me denken, nu ik van politiekers sprak, aan Mr Edm. Picard - moest zij ons met haren tergenden kronkelstaart in 't gezicht slaan, wat kon onze Moeder-Aarde anders doen, onder die beleediging, dan barsten van schaamte en koleire?...
't Zou zonde zijn voor vele dingen voorwaar; en voor andere niet. Weinig voor de fonkelprachtige kanonnen, overal staande te wachten; voor de elektrieke pianos en de phonografs, overal staande te lawaaien. Weinig voor het Spaansch Parlement, de Londensche Beurs en 't Fransch Gerecht, en andere gaarkeukens, speelhuizen en b...
't Is 't ergst voor de kinderen en de vrouwen, zult gij zeggen.
- Kinderen, 't is waar, hebben soms van die heerlijk heldere oogskens, en wat ze doen en zeggen is aardig; - - maar 't worden ook gauw groote menschen juist zooals de andere.
Vrouwen dragen de Schoonheid, zeker. Maar vrouwen zullen er wel overal zijn, ook op de verdere werelden waarheen we wellicht verhuizen.
In Mei vergaat de wereld...
(Volsmare)
Op Mars, zeggen ze, zijn de meisjes veel schooner dan bij ons. Zij hebben drie armen en maar één oog. Dat oog, te luidden van hun voorhoofd, gloeit in de donkerte als Sirius zelf en spreekt eene tale van glanssidderingen en schemerkleurspel, waarmee zij uiten de duurbaarste innige gevoelsbewegingen van hun wezen. Ze hebben ook eene lieve manier van hun pluimen - hunne huid is met dun fijn dons begroeid zooals zwanen halzen en in plaats van hoofdhaar, hebben ze een soort lange veeren, die ze af en toe openslaan en opzetten als statige vleugels; - ze hebben eene lieve manier van dien pluimdos te tinten volgens hunne grillen en stemmingen van dag en seizoen. Blijvend-zacht zijn ze van aard en ze doen het liefde-werk op zedigere wijze dan hier.
Maar ‘zien’! zei de blinde: - 't is wellicht slechts een dichter-illuzie te denken dat er ergens betere vrouwen bestaan. ‘De beste tusschen de goede is nog geenen halven-Munich waard!’ zei Salomo-de-Wijze.
Maar jammer zal 't zijn voor de Niké van Samothrace, onschatbaar nergens meer te vinden meesterwerk, waarvan we de gekwetste brokken mochten bezitten. En voor al de Rembrandts en de Vermeers, die niemand meer zal kunnen zien. En voor de Tempest en de Negende Symphonie. En veel éenigen rijkdom die niets vervangen kan.
't Smelt allemaal tot een vormeloozen klomp waar, misschien, ergens nog, ingeprent zal staan een vage driehoek, overblijfsel van de Pyramide, teeken waarmee uitsprak de Aardemenschworm zijn idee van den Eeuwigen Onbekende.
E.v.O.