| |
| |
| |
| |
Overzicht der maand
De romans
‘Cleemke's Fortuintje’, door Eline Mare, (Nederlandsche Bibliotheek, Amsterdam). - ‘Van Geen Familie’, door Marie Metz - Koning, (Meindert Bogaerdt, Zeist). - ‘Tropenstudies’, door J. Hora Adema (id.)
Cleemke's Fortuintje. - In 't vorig nummer had ik de gelegenheid al het goed te zeggen dat ik van Mej. Eline Mare's eenvoudige vertellingen peins: Cleemke's Fortuintje sterkt de meening die ik me na Lieveke had gevormd. Men zoeke niet in dat boekje, evenmin als in Lieveke, nervige, subtiele, doordringende of machtig-beeldende psychologie, noch vaste, sterke, durende plastiek, noch uitzonderlijke, groote woordkunst. Maar men bewondere erin wat men in Buysse bewondert, en in Sabbe's
| |
| |
teere klein-kunst: de simpelheid, de kleerte, de gemakkelijkheid en ongedwongenheid van den verteltrant en de stille en echte symphatie waarmee, in dit boekje, wordt naverhaald een onbeduidend menschenleventje. Wat Vermeylen eens schreef blijkt dan toch waar: zoo los, luchtig, onbevangen, zoo gemoedelijk en leutig kunnen weinige Hollanders vertellen en zoo weinig ‘literair’ het leven weergeven. Denk op de reeds genoemden Buysse en Sabbe, voorts op Lode Baekelmans en Victor de Meyere. Eline Mare bezit, op hare beurt, hunne eigenaardige gave...
Van Geen Familie. - Hoe genotsvol de lectuur van zoo'n werkjes van ongebonden lust is en hoe aangenaam en boeiend voor den lezer die eigenaardige, echt-vlaamsche knapheid, zal men ondervinden wanneer men na Cleemke's Fortuintje, bijvoordeeld, den laatsten roman van de hollandsche schrijfster Marie Metz-Koning ter hand neemt, Van Geen Familie, die nochtans aanspraak maken kan op een heel andere beteekenis, op eene veel ruimere diepte en breedte van humaniteit en, ongetwijfeld, bladzijden van acute psychologie behelst, en niettemin om uitgelezen te worden eene zekere moeite kost.
In Van Geen Familie krijgen we de reeds zoo dikwijls vertelde en banaal-geworden odyssee van een onwettig kind, dat overal verstooten en ongelukkig in zijn vriendschap en in zijne liefde - (daar Frank zijn eenige vriend hem vergeet voor zijn meisje en Elly de dol-geliefde hem niet wil) - zich op den duur vóór de voeten van den slechten vader zelfmoordt, omdat deze niet zijne moeder huwen wil en integendeel met eene rijke erfgename hertrouwen. En dat reeds zooveel geexploiteerd gevalletje heeft Mevr. Metz-Koning behandeld, wat flauwtjes- | |
| |
humanitarisch en zoetelijks-romantisch, zonder groote, echte tragiek in haar verhaal te kunnen leggen, van die tragiek die iemand vastgrijpt en bemeestert en dwingt tot innig en smartelijk medevoelen. Zichtbaar is de schrijfster niet voor de taak van zoo'n geweldige realistisch-psychologische roman opgewassen. Waarom niet liever ons geschonken eenige nieuwe van die teerfijne en gevoels-stemmige ‘Sprookjes voor groote Menschen’, zooals ze er ons gaf in 't Viooltje dat weten wilde, Het Beeld op de Rots, enz.?
Tropenstudies. - Werk van keurig, fijn, stemmig letterkundig impressionisme, dat de hollandsche exotische literatuur verrijkt met eenige plastisch zeer rake en levendige uitbeeldingen, en in zijne weinige bladzijden 'n zeer reëele vizie der lichtende tropen-landen en der fosforeseerende tropen-zeëen omvat en met juist detailleerende en kleurige woorden weergeeft.
Andrê de Ridder.
| |
Tooneel
Tooneel in Vlaanderen.
De feestgeluiden in mijn hart zijn uit, daar leeft alleen de schoone herinnering, waaraan ik voor maanden lang nog vreugde zal hebben.
Ik had al lang voor mezelf en voor mijn vlaamsche medemenschen gehoopt dat Royaards hier overal zou komen en vertoonen zou zijn tooneel van absolute kunst.
Het is geweest, het wonder-schoone, het hoog-schoone, het
| |
| |
volledig-schoone. Het wekte eerst verbazing, dan ontroering, dan geluk om opperste schoonheid.
Het was kunst, absolute kunst door éénheid in spel, éénheid in vorm, éénheid in geluid, éénheid in houding. Het was opperst één.
Zóó was het, dat geen bedenkingen meer waren in me, dat geen gedachten van me bleven hangen noch aan Vondel, noch aan zijn vertolkers, noch aan het dekorum. Er was daar voor me de groote verwezenlijking van een groot treurspel.
Ik heb later alleen gevoeld hoe dat het werk was van een mensch, van Rovaards.
Ik heb later geweten in mezelve dat ik te doen had met een streng, zich-zelf bewust en zeer groot, bijna-geniaal kunstenaar: Royaards.
Willem Royaards die dan eindelijk voldaan heeft aan de hooge idéé onzer tijden: de volledige vereeniging van de kunst van het tooneelspelen met het geestelijk, verstandig begrip der kunst in het algemeen.
Hij is de groote man, de groote smid die heeft saamgesmeden de geest met het talent, de conceptie met de rol. En hij is de vreeselijke, fanatieke mensch-kunstenaar die heeft gegrepen ter volvoering van zijne gedachte, de hem ten dienst staande persoonlijkheden en die heeft geplooid naar zijn hooge wil.
Zijn hooge wil waarmee hij regeert, zijn hooge kunde waarmee hij werkt, zijn persoonlijkheid alleen staan in mijn denken, na Adam in Ballingschap, zooals toen ik zag ‘Mercadet’ of ‘Mevrouw Warrens Bedrijf’ of de ‘Vroolijke Vrouwtjes van Windsor.’
Het is hij die leeft tot in de minste van zijn spelers, tot in de
| |
| |
minste van zijn rollen. Zijn onbarmhartige, ijzere hand kneedde, kneedde... maar zijn resultaat was kunst, absolute kunst.
Hij is de drager van gansch een nieuw tooneel, de bouwer van gansch nieuwe monumenten in de tooneelkunst.
Hij draagt in zijn hoofd het schoone begrip en in zijn hart het schoone gevoel van literatuur en van alle andere kunsten. Hij draagt in heel zijn wezen, bovendien, het eigen, natuurlijk talent van groot tooneelspeler. En toen hij wist die te vereenigen, toen deed hij de grootsche, nieuwe daad.
Zijn talent dat was de gouden kroon zonder sieraden, zijn begrip en gevoel van de groote literatuur en van de kunsten dat waren de door-eigen-hand geslepen edelsteenen, die hij nu in de kroon paste zoodat ze heelemaal, heelemaal schitterend is van schoonheid en van rijkdom.
Wat hij hier in Vlaanderen door ‘Adam in Ballingschap’ aan de menschen bracht dat was een openbaring.
Dat was ‘een nieuwe lente en een nieuw geluid.’
Dat was het broodnoodige voor de hongerige Vlamingen.
Dat was het eenig ware-licht in het doode Vlaanderen.
Dat was de ernstig-zware vingerwijzing voor de vlaamsche artisten.
... de ernstig-zware vingerwijzing voor de vlaamsche artisten...
Daarover schrijf ik...
* * *
In het luchtloos-leege van Vlaanderen waren Royaards vertooningen, benevens schoonheid, een waarschuwing en een les.
Zij bewezen de dringende noodzakelijkheid aan ware en absolute kunst op het tooneel; zij leerden hoe het vertoonen van
| |
| |
deze absolute kunst belangstelling afdwingt, ontroeren en gelukkig maken moet.
O, zulke kunst zou Vlaanderen mooi maken, zulke kunst alleen zou eindelijk verheugen brengen in onze geesten, zou eindelijk geluk maken in onze harten.
Alleen zulke kunst, zulke, de absolute, zulke, de volledige, kan wegdoemen al de ellende die we hier leden om gebrek aan schoonheid op het tooneel.
Al het andere hier was bitter of slecht, terwijl de pogingen naar het schoone, bleven tot dusverre pogingen, ook al niet volledig waren en dat bitter-slechte niet overweldigen konden.
Sedert lang reeds hebben we het opgegeven te gaan naar de officieele vlaamsche schouwburgen; de tijd waarin we hoopten door ernstige kritiek te vervormen ligt verder nog in het verleden.
De lusteloosheid, de zorgeloosheid en de onwil waarmee door de directeuren tusschen de reeksen wansmakelijke stukken, nu en dan eens een dégelijk werk werd gegooid, dat één of twéé opvoeringen beleefde, waren reeds voldoende ons afkeerig te maken.
En wanneer daarbij kwam de onkunde en het totale onvermogen vanwege de vertolkers, was onze afkeer gauw in onverschilligheid gekeerd.
Want al willen de directeuren ons, tusschen zooveel leelijks, uit hooge genade, af en toe, wel eens iets laten zien als Tartuffe of Het Hoogste Recht of Mevr. Warrens Bedrijf, de manier waarop ons die dingen voorgedischt worden moet ons alle hoop benemen.
Zooals gespeeld wordt op de Schouwburgen in Vlaanderen,
| |
| |
wordt wellicht beter gespeeld op het kleinste faubourgtheater van Parijs.
Regie is hier doorgaans tot het uiterste verwaarloosd, dekor bijna altijd verkeerd aangebracht of verkeerd toegepast. Maar het spel dan, het leelijk pretentieuze spel der komedianten!?.
Ik noem hier bij uitzondering de regisseur van de Ned. Schouwb. van Antwerpen: M.A.L. Van den Heuvel, als zeer bekwaam, doch onvermogend tegenover de toestanden.
Laat alle hoop varen en bereid U op de diepste ontgoocheling, gij die bewonderaar waart van Royaards' zuivere kultuur, van Lucien Guitry's fijne, natuurlijke menschelijkheid, van Grand's aangrijpende soberheid, van Lugné Poë's verstandelijk en wetenschappelijk spel, van Mounet-Sully's met-geest-onderleid-klassicisme, van die pril-jonge-Hollander: Crispijn's fijne naturalisme en van die pril-jonge-Franschman: André Brule's: uiterst beschaafde élégance.
Hier krijgt ge grove pathetiek in plaats van zuivere, breede voordracht, gedragen door gevoelsrythme; hier krijgt ge huilerig gestammel in plaats van diep-bewuste soberheid; hier krijgt ge aaneenflansing van walgelijke tooneeltrukjes, verkeerde klemtonen, onmenschelijke en onredelijke karakter-opvattingen, onverstandige typeeringen; alles gedwongen, gemaakt, gewrongen in het narrenpak der oude rederijkers-kamer, waarvan de officieele leergangen van onze Conservatoriums steeds de voortzetting zijn!
We hoeven zoo'n acteur, die gewoonlijk ‘gevormd’ is in liefhebberskringen, die nooit als basis heeft studie van tooneel en literatuur, van klassiek-tooneel en modern-tooneel, we hoeven hem maar even aan 't werk te zien, buiten zijn schouwburg, daar waar hij doet uit vrije wil en dan krijgen we het puurste staaltje
| |
| |
van zijn artistieke-neigingen en zijn geestes-peil tevens!
Ik heb er van de aller-beroemdste uit onze vlaamsche schouwburgen als benefiet-voorstelling De Wandelende Jood of Paljas weten kiezen. Ik heb er van de allerbesten onder al die on-goeden weten voordragen, vol vuur en vol liefde, de leelijke dingen van Tollens, van Beers, Ledeganck, de Genestet. Op zijn best was het wel eens dat huilerig ding van Lapidoth-Swarth: ‘Een Lied aan de Zee.’ En eens, o wonder, heb ik er een gekend, maar die was aangetast door de manie-van-nádoen, die voordroeg de rede van Antonius bij het lijk van Caesar, uit Shakespeare's: ‘Julius Caesar.’ Hij was in zijn kwaliteit van vermoorder-van-schoons natuurlijk grooter misdager dan al de anderen, eerlijk-onkundigen en eerlijk-onwetenden.
Maar we hadden in Vlaanderen, benevens onze schouwburgen, toch nog 'n heele boel tooneelmaatschappijën, liefhebberijkringen, die graag het licht wouen brengen. Het werd toen de mode van Heyermans, of andere dingen à-la-Heyermans, te vertoonen. Het werd toen een ziekte.
Nog minder begrip van schoonheid en kunst, nog minder talent dan bij de beroepsmenschen. En, o ramp, nu en dan als een held tusschen zijn medeliefhebbers, een door grootheidswaanzin aangetaste éérste-rol, uitzoekend bij elke gelegenheid de boven-alles-uitblinkende personaadje-in-het-stuk. De Heyermans-woede! Natuurlijk was de voorkeur voor de opgeschroefde Heyermans, voor de Heyermans-met-strekking, de Heyermans-met-vloekwoorden omdat dat zoo ráák naar het leven wás, of, de Heyermans-met-proletarische-kleuren omdat dat zoo echt geestdriftig klonk. Van de fijne Heyermans uit Schakels of Uitkomst wisten ze niets.
De periode der liefhebberskringen, zij duurt nog steeds
| |
| |
voort, zal ik boeken in de historie van het tooneel in Vlaanderen, als de periode van het wanhopig-snobisme; zij heeft tot niets gebaat.
Maar als gekomen is die groep van jonge intellectueelen, die boven het intellect ook talent hadden: De Vlaamsche Vereeniging voor Tooneel en Voordrachtkunst, toen viel een luttel straalken licht.
Eerst ging het om de kunst van het voordragen en ik herinner me die wonder-mooie avond, wonder en mooi om zijn nieuwheid en zijn schoonheid, toen werd voorgedragen proza van Prins, van Deyssel, Querido en poezie van Kloos, Gorter, van de Woestijne, Boutens, anderen nog.
Later kwam Starkadd, de openbarende vertooning. Een avond van groote kunst met die wondere voeling tusschen spelers en publiek, met die warmte van de vertolkers voor het vlaamsche vers en het vlaamsche rythme van Hegenscheidt, met dat vuur voor de heilige zaak: de kunst van het tooneel, met dat enthousiasme t' allen kante.
De vertooning van Starkadd, was door dat alles, dus niet enkel door de krachten van de vertolkers, mooie kunst, nieuw en goed-doend voor de Vlamingen.
Er was voor Starkadd, vanwege de spelers, de voeling die Vlamingen alleen hebben konden en er was bij het publiek de gulle, vlaamsche bereidwillige-geestdrift het te ontvangen.
Dat had de Vlaamsche Vereeniging goed moeten weten, ten einde te bedenken haar verdere stappen.
Er zou nu van haar geeischt worden volledige kunst, zulke kunst als ze gaf in Starkadd, en dat niet omdat zij zelve het schreef in haar programma, want dit kon uit overmoed of uit hoogmoed zijn, en daardoor misleid kon ze wel dwalen, maar
| |
| |
omdat zij het ééns gegeven had en omdat alleen volledige kunst afbreuk deed met de bestaande vertooningen in Vlaanderen, omdat alleen volledige kunst hooger stond dan het heerschende en redden kon de behoeftige, naar kunst-dorstende Vlamingen.
Het mocht de Vlaamsche Vereeniging nu niet meer toegelaten zijn pogingen te doen, zij moest kunst-daden volbrengen ten einde te beantwoorden aan het door haar-zelve en door het publiek aangeduide en noodzakelijk remaakte doel.
Toen kwam Philoktetes, door velen geroemd, edoch voor mij, van uit het strenge standpunt van kritiek dat ik het recht had in te nemen, dat ik moest innemen, niet meer dan een poging, een zwakke poging. Als geheel te onzuiver, missend de breedheid van een klassiek werk, de groote golvingen van het groote epos. Als geheel onsamenhangend, de reien bepaald mislukt, de mooie, lyrische reien!; de rol van Odusseus oneindig te zwaar voor de zwakke schouders van de speler, en wat meer, verkeerdelijk opgevat; de rol van Philoktetes zelf, door de kunstleider J.O. de Gruyter, voorgedragen, lyrisch voorgedragen, mooi, maar niet gespeeld. En ik wou wel zeggen dat Philoktetes me kwam bevestigen wat ik vroeger bij Starkadd reeds had meenen te zien: de zwakte van de Gruyter als tooneelspeler; de Gruyter: te lyrisch, te-veel dichter, te weinig uitbeelder van karakter, te weinig speler.
Naar mijne opinie dus, de vertooning van Philoktetes - (ik zou ook nog kunnen spreken over de ongelukkige inkleeding: het hel-spetterende, kermisachtige van kostumen; dan ook nog het te zoet-kleurige in de gelaatstypeering) - in waarde lagerstaand dan de vertooning van Starkadd. Niet meer dan een poging! Maar heb ik hierboven niet voldoende aangetoond waarom we geen pogingen maar volronde daden mogen eischen!
| |
| |
Doen de schouwburgdirecteuren niet ook pogingen? Doen de tallooze liefhebberijkringen niet ook pogingen? Zullen we dan de tooneelkunst in Vlaanderen redden door pogingen? Zullen we de strenge kultuur van de Vlamingen vormen door pogingen?
De Vlaamsche Vereeniging had dit, zoo meen ik, nà Philoktetes dadelijk moeten inzien. Doch, kijk eens aan, nu dragen ze alreeds het voornemen in Februari of Maart te vertoonen De doode Stad, een moderne tragedie door Gabriele d'Annunzio.
Ik mag met zekerheid spreken over de krachten van de Vlaamsche Vereeniging, en durf deze oneindig te zwak noemen voor zoo'n daad.
Waar in Starkadd en in Philoktetes door de kunde van het voordragen en door het lyrisme, veel te bereiken was, is in dit stuk alles te bekomen door de hoogste middelen van het groot en sober tooneelspelen. In deze moderne, zeer moderne en diepmenschelijke tragedie, waar al het groot, vreeselijk en stil-draatisch gebeuren, moet gedragen worden door vier sterke, van talent-ten-volle krachten, zijn vannoode een oneindigheid van speelkracht, geschooldheid, plankenvastheid, groote-bewuste soberheid, die, de krachten van deze Vereeniging nog in verre niet bezitten.
Bepaald, het werk is te zwaar, te zwaar, de vlucht te hoog, te hoog.
Er had m.i. meer bedaardheid moeten wezen in de Vlaamsche Vereeniging voor Tooneel- en Voordrachtkunst, meer voorzichtigheid vooral. Als ze nu met De Doode Stad nog minder resultaat bereiken dan ze bereikten met Philoktetes, als ze daar nu mee mislukken, wat blijft dan nog van het grootsche doel, van de opzet van het eerste werk?
Is een slechte vertolking van een groot kunstwerk, al niet
| |
| |
even schadelijk voor het publiek - (ik spreek niet eens van de misdaad tegenover de kunst) - als een gelukte vertooning van een draak? Ondergaat bij beide het publiek niet de invloed van ón-kunst?
Ik had wel gaarne gezien dat de Vlaamsche Vereeniging haar werk had voortgezet met gemakkelijker te vol voeren arbeid!..
Met de eenaktjes van Maeterlinck, Frans Mynssen, Heyermans, zijnde geschikt voor hare krachten, had deze Vereeniging voorloopig nuttiger, beter en edeler werk kunnen doen.
Komt ze tot dat inzicht, dan doet ze beter, dan doet ze goed voor het vlaamsche publiek, ook voor haarzelve, in deze zin: dat ze haar doel nabijkomt en haar krachten door veel eenvoudige arbeid tot meer volledigheid ontwikkelen zal.
Nu, wat nu?..
Als alles zóó blijft en nooit volledige redding en daagt, troosten we ons dan maar met wat Royaards ons nu en dan brengt, en... met wat we kunnen genieten van wat de puike fransche tournées ons nu en dan komen schenken.
En toch, en toch, 't ware zoo mooi kon hier uit eigen grond iets opgroeien. Kon uit de vlaamsche vereeniging wat worden. Of kon een groot kunstenaar in het genre van Royaards hier revolutie maken. Of kon een groot kunst-man ergens te Antwerpen, te Brussel of te Gent, ten einde een begin te maken, de plaats innemen van een der directeuren. En, daarmee... Och, ja, 'k ging het vergeten, 'k ging mijn woede vergeten!
Ik klaag aan voor heiligschennis, voor brutaliteit en schurkachtigheid het voornemen van de Tooneelafdeeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond (afd. Gent) om op te voeren op het tooneel van de vlaamsche schouwburg harer stad: OEdipus van Sophokles. Ja!!!!. OEdipus van Sophokles.
| |
| |
Ik kên ze, de ezels die dat willen doen! Zij kunnen geen fatsoenlijk Nederlandsch spreken: zij spreken ‘zuiver Vlámsch;’ zij kunnen geen fatsoenlijke zin uitbrengen; zij kunnen niet rechtstaan op de planken; zij kunnen niet gaan over de planken; zij kunnen geen kostuum fatsoenlijk dragen of geen pruik of geen hoed ophouden op de planken; zij kunnen geen ongedwongen beweging maken op de planken; zij kunnen geen deftig gezicht hebben op de planken; zij kunnen de eerste regel van OEdipus niet begrijpen; zij kunnen de tweede regel van OEdipus niet meer lezen zelfs; zij kunnen niet spelen; zij kunnen niet voelen; zij kunnen niet denken; zij kunnen niets, niets, niets. Zij kunnen OEdipus niet eens ellendig, bloedig, laf verkrachten, zóó hoog staat het boven hun lam onvermogen, hun stompe hersens.
We zullen naar die vertooning niet gaan, want we zouden daar dingen doen die de politie niet toelaat.
En... per slot van rekening, we hebben vertrouwen in 't leven van OEdipus, de tragedie waar zulke infame menschenhanden geen smet kunnen op slaan.
Gust. van Hecke.
| |
Tijdingen
Voordrachten van De Boomgaard.
8 Maart, Mr Jan de Schuyter over Rachilde - 15 Maart, Mr G.P.M. Roose over De Tijd van Leonardo da Vinci - 27 Maart, Voordrachtavond van Mr Modest Lauwerijs, van den Koninklijk Vlaamschen Schouwburg van Antwerpen, met verzen der moderne Hollandsche dichters - 29 Maart, Mr Hugo van Walden over Moderne Esthetiek.
Op Maandag 21 Maart, richt De Boomgaard een groot concerto in, gewijd aan het werk van den jongen Antwerpschen toondichter Jan Ceulemans, (Beethoven Zaal, Hooger Onderwijsgesticht voor Jufvrouwen, De Bomstraat).
|
|