De Boomgaard. Jaargang 1
(1909-1910)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
I. Dalende avond.
Alleen zoo tusschen velden in
Ging ik - de avond zonk,
Het teere blauw dronk duister in
Geen ster nog blonk -
De open weg ging moede naar
Het donker rijzend woud,
Zwart onder dalend lichten - daar
Scheen alles oud -
Roerloos was alles, alles zweeg,
Slechts zag ik ziende in 't rond
Hoe 'n late man met traag beweeg
Te graven stond.
Ik zag hoe hij gestadig groef
Zandzwaarten, een voor een,
En was geen leven blij of droef,
Die man alleen.
En eind'lijk boven 't vaagste goud
Dat dovend lager zonk,
Zag 'k in 't blauw-duister over 't woud
Een ster die blonk. -
| |
[pagina 221]
| |
II. Wijdheid van zijn...Wijdheid van zijn is vrijheid van gedachte
In ver-doorklaarde geest als lichtfontijn
Opwaarts te stralen, en dan ijl en fijn
- Goudluchtig zwevend vocht - in daling zachte
Overal neer te regenen, zoo rein
Als in de najaarsochtenden, na nachten
Van ster-doorstraalde kou, de zon met prachten
Van goud doorsprenkelt sferenkristallijn -
Het is de stilt na luidgezongen vreugd -
Het ijl geluk, dat lichte eeuwigheid
Te aad'men schijnt in oogenblik van jeugd,
't Is als een zee, die na een wilden strijd
Met stormen, nu al ver de kim ontweken,
Vol zonweerspiegeling ligt gladgestreken.
| |
[pagina 222]
| |
III. Liefde.Als kalme maan ontheven aan de jacht
Van toornende wolken die snel aanrukken,
Terwijl zich soms hun duist're koppen bukken
Naar de aarde diep beneden in den nacht.
Gescheiden bron van liefde, die haar pracht
Telkens weer neerstroomt door die wolkenstukken
Als, voortgejaagd hoog door den nacht, het rukken
Aan hen van wind de aarde in zilver bracht -
Zoo staat hoog in mijn leven uw gelaat
Boven de gang der donkere gedachten,
En 'k zie hoe steeds uw blankheid hooger staat
Bij elke oop'ning die hun drommen brachten.
En bij de weig'ring van mijn grootste krachten
Weet ik uw schoonheid die mij nooit ontgaat.
A. Roland-Holst. |
|