Adam heb ik onmiddellijk weer Lucifer en Jozef in handen genomen. En de belangstelling waarmee ik twee maal, zonder verzwakking, heb naar Adam geluisterd heeft me zelf verrast. Ik dacht niet dat een modern mensch die kende heel de subtiele poëzie van thans en die rijkelijk had genoten van wat de dramatische kunst ons deze laatste jaren aan sterkst en complexst werk had geschonken, ook zoo vroom en plechtig zou geluisterd hebben naar werk zoo eenvoudig van psychologie, zoo statig van gang, zoo puur van stemming als Adam.
Met geestdrift zeg ik: zelden heeft ontroering zoo machtig me bemeesterd als op die twee avonden, toen Adam en Eva vóór me leefden, in den wonderbaren hof van Eden, zelden heeft zoo onvoorwaardelijk gevoel van bewondering me gepakt, zoo rein esthetisch genieten me doorhuiverd. 't Zijn avonden van wijding geweest, en van geestelijke hoogheid, avonden onvergetelijk.
't Was - in 't zonnige décor van, Mr De Moor - eene middeleeuwsche schilderij die, vervleescht, elk moment, op de sceen, was uitgebeeld. Die rij van engelen had ik zóó gezien op de doeken van Fra Angelico en Botticelli, die Eva en dien Adam zóó op de doeken van Cranach. Of Dante Gabriele Rossetti had me ook die mystische impressie in kleurzang en gebaar-rythmus gegeven. En tot de reinheid, de wezenlijkheid van dien indruk droegen daarbij al de bestanddeelen van het drama bij: het décor, de kleedij, het woord, het spel, de mime, de dans, de muziek, - dat alles in sobere harmonie geschikt rond de handeling en het verloop van het treurspel, waarin Vondel ons nu van 't hoogste heeft gegeven van zijn breed-menschelijke lyriek en dramatiek.
Want - dit hoeft nog opgemerkt - niet alleen geldt Adam als lyrische brok, maar ook - wat men daar ook na eerste