liefde, de liefde die zoo zoet is en bijt soms roode wonden...
Open hem niet den vreemdwonderigen waaier die mijne ziel is.
Laat hem geloken, want hij brengt de liefde, hij is de liefde.
Maar gij, mijn vriendinneken, die de liefde liefhebt, mijne liefde in zonder-eindewenschelijke nachten op onwaarschijnlijk-herbergzame sponden, laat den halven cirkelkring in intieme nabijheid van uw oogen wemelen:
Zie met piéteit de filigraan-fijne figuren:
Zie de maagdekens alle tien die met lijs-pinkelend-lichtende lampekens den Bruidegom verbeiden... verbeiden...
Zie de hurkende houris die hare kelken reiken naar de bronnen van levende liefde... levende liefde...
Zie de naakte nimfen in d'avend-iriseerende meren... avend-iriseerende meren...
En zie ons, ons in het peersche Paradijs dat onze teere handen hebben gebouwd... onze teere handen...
Mijne Ziel is een waaier wonder-uitgesnipperd in zijïg zacht papier, met vreemde figuren in teer-tonige tinten beschilderd... in teer-tonige tinten...
Leo van Goethem.