De Boomgaard. Jaargang 1(1909-1910)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 107] [p. 107] Herfst sonnetten I. Zooals des avonds op een oud klavier de vrome stemme van wie heeft gebeden, zóó doet de Herfst, die sterft in louter vrede, de ziel herleven, uren ver van hier. Hoe kleurt de zon de laatste dagen, wier herinnering de vreugde is van heden, voor wie den zomertuin zijn ingetreden langs roode roos en witte eglantier. Hoe voel ik nu de wrange smart: een droomer te zijn die, levensmoe, niets mee zal nemen van al wat opbloeit in Sint-Maarten's zomer, dan in mijn hand wat rossig-gouden kleur van dorre blaren, en wat chrysanthemen aan tinten rijk en bitterzoet van geur... [pagina 108] [p. 108] II. Voor hem die al dees dagen, zonder bate voor zijn verdriet, zijn eigen ik ontvlood, en langs de huizen liep met kaken rood van drift, en pijn in 't harte bovenmate; voor hem die, wankel, in zijn trotschen nood den moed niet vond om 't leven zelf te haten, die beedlaars tegenkwam langs gore straten, en hen niet gaf hun luttel daaglijksch brood; voor hem is reuk van rotte blaren zoet, en de avondwind een kinderlijke streeling, als 't laatste licht in sombre lucht verbloedt, want hij, die al wat troost brengt heeft gemist, vindt in dees uur zoo liefderijk een heeling: uw nacht, Oktober! en uw smoor'ge mist. [pagina 109] [p. 109] III. O milde Herfstnacht! wanneer in uw lanen de zerpe geur hangt van gevallen blaân, en lange schimmen langs de boomen gaan: geliefden die hun min nog eeuwig wanen; hoe komt uw duisternis mij liefdrijk manen geen hoop te stellen in wat kan vergaan, in licht dat kwijnt en kleuren die vertanen, in brooze liefde die verwelkt tot waan! Uw sterrenlooze nacht is zoet... maar 'k vind er 't verdriet niet in dat 't oude zal vervangen; mijn pijn kent lente, maar helaas! geen winter. En daar ik weet dat nooit ik overwin in dezen strijd, sluipt hopeloos 't verlangen naar eeuwige rust mijn kranke zinnen in. Jan van Nylen. Vorige Volgende