De Boomgaard. Jaargang 1(1909-1910)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Liefde - Sicilianen Teerheid I O laat mijn lied nu teer zijn, zacht gelijk het klagen Van regen-dreevlen op de stille kamerruit; Met woorden rein gelijk de witte winterdagen, Of lijk kristal zoo helder zilvrend van geluid, Of simpel-schoon lijk meidoorn, blank op 't groen der hagen Of godlijk teer gelijk, als gij uw oogen sluit, De dubble bloem die uw geloken oogen dragen: Hun blauwe weerglans dóór het roze van uw huid. Zonnekindje Ik heb u lang gewacht; ik wist dat gij zoudt komen Met zonlicht in uw oog en zonlicht op uw mond; En achter u het woud, en door de kruin der boomen Nog gouden zonnestralen reegnend op den grond. In 't wonder-teêre spel van licht en schaduw stroomen De breede stralenbundels langs uw leên en rond Uw hoofd, en in dien gloor ontluiken zonnedroomen: De gouden bloemen van den stillen liefde-stond. [pagina 39] [p. 39] Avendkus Een avend zomer-zwaar langs oude beukedreven, En in de purpren scheemring uwen kinderlach; Twee vlinders die vermoeid, de vleuglen zwaar, nog even Uw blonde hoofd omfladderen in den laten dag; En alles ver, heel ver, en verder nog het leven Lijk het verklinken van een stervend feestgelag, Maar om uw mond de rilling van een zoene-beven, En in mijn hart het zonlicht van uw kinderlach. Teerheid II Ik kan de woorden toch zoo rein genoeg niet vinden Voor 't wonder-teere dat ik van u zeggen wou: Ik zou ze tot een krans van witte rozen winden, Met in hun hart de perels van den morgendauw. Ik wenschte 't luwe van de zomer-avendwinden En van den lentemorgend 't helder ether-blauw Om al uw wonderteêrs: de reinheid van het kind, en Het stille liefde-geven van de goede vrouw. Paul Kenis. Vorige Volgende