De Boomgaard. Jaargang 1(1909-1910)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Verzen I Daar lokt diep in Uw oogen zoeter zoetheid, Dan allen saam, wier blik mij volle bekers Bedwelming reikte, volgestort in de uren Van duistre liefde, wreed bekorend schonken. Gij draagt den gloed, die ééns, in verre nachten, Met schelle schuimen de geheime zeeën In U, die gij nog zelf niet kent, zal schroeien Zoo rijk en fel, dat wijde waters blinken In 't blindend licht van stille, diepe driften. Dan zult gij één jaar schoon zijn. Maar Uw schoonheid, Zoo U de tijd daarna gelijk een wijngaard Ontplukt liet, (schoon gij niet weet, welke schuren Uw druiven borgen) zal in mij herleven. Want als Uw zee, dan gansch erkend, de flikkring Van late schijnsels, die reeds kwijnen, saamvleit Naar éénen golf, om nóg daarmee te lokken, Zal àl de schijn, dien ik, uit U vergaderd, In mij bewáár, uitbreken uit mijn oogen; Dan zult gij mij, dien gij versmaadt, beminnen, [pagina 19] [p. 19] Omdat Uw eigen doode schoonheid nérgens Dan in mijn blik herleeft, omdat Uw driften Thans wachten op de wemelende schatten Van lust, die onuitputt'lijk in mij zijn Na 't één uur smachtend saam zijn met uw lijf, Dat slechts bij mij, vol schoonheid, verder bloeit. II Beween Uw kleine weemoed niet, Wie weet, hoe welig zielsverdriet, Hoe groote en diepe smart de tijd Voor Uwe ziel heeft weggeleid? Nog is Uw smart een kleine bloem, Die in 't verborgen geurt en bloeit, Maar wat, wanneer ze, in droeven doem, Tot schuw gevreesde wanhoop groeit? Daar is geen mensch, die vrij van pijn, Een nooit vermengde vreugde vindt, Zoo zult ge, als weingen blij, mijn kind, Als weingen rijk aan lijden zijn. [pagina 20] [p. 20] Bewaar Uw teedre tranen dan: Geen pijnend hart doorlijdt zoo wreed Zijn altijd ongetrooste leed, Als 't hart dat niet meer weenen kan. Beschrei die kleine weemoed niet, Want eenmaal zal de droefenis Uw tranen vragen voor 't verdriet, Dat zonder schrei te bitter is. P.N. van Eyck. Vorige Volgende