Het Boek. Serie 3. Jaargang 37
(1965-1966)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 204]
| |
M.E. Kronenberg
| |
[pagina 205]
| |
bekend en steunde de toewijzing slechts op een steeds herhaalde overlevering. Zo onwezenlijk was Johannes de Vollenhoe geworden, dat men al sinds jaren aan zijn bestaan is gaan twijfelen en uitgaven op zijn naam werden aan de pers van Peter Os van Breda toegeschreven. Ook ik heb me in de voorrede mijner Contributions van 1956 daaraan schuldig gemaakt en Van Vollenhoe ‘a mythical printer’ genoemd. Niet minder dan vier exemplaren van CA. 1399 konden thans vermeld worden, en zo is Zwolse Johannes uit de dood herrezen. Conflicten op grensgebieden zijn bekend. Het valt niet te verwonderen, dat nauwkeuriger typenvergelijkingen drukken, eens voor post-incunabelen gehouden, naar de incunabelen hebben verwezen of vice-versa. Het is gelukkig dat bibliografen, veelal vreedzame lieden, die de betrekkelijke waarde der fictieve lijn van 1500 inzien, grensoverschrijdingen rustig aanvaarden. Van zulke wederzijdse verhuizingen hebben de Hellinga's er verscheidene kunnen aangeven. Om een enkel voorbeeld te noemen wordt NK. 1280, de Figuren van den seven Kercken van Romen, bij de Goudse Collaciebroeders gedrukt, door hen als Mirabilia urbis Romae bij de incunabelen ingelijfd. Dan zal echter ook NK. 4249, een andere uitgave van hetzelfde werk, tot de incunabelen gerekend moeten worden. Immers, gelijk ik daarbij indertijd aantekende, deze editie is ouder dan NK. 1280. Zekerheid voor de datering van het Psalterium Daviticum (Antwerpen, Adr. van Berghen) biedt hun vondst van een compleet exemplaar te Kopenhagen, dat het jaartal 1501 heeft (hier i.v. David). Indertijd door ons naar een incompleet exemplaar als NK. 327 c. 1500 gedateerd, werd het voor alle veiligheid in de Contributions onder no. 542 c mede opgenomen. Thans is het dus met vol recht als post-incunabel gehandhaafd. In de Parij se Bibl. Nat. werden Sequentie et hymni (Deventer, Jac. de Breda, 21 Mei 1490) gevonden. Is het niet al te bescheiden, dat de auteurs bij dit nieuwe CA, no. <1528a> niet hebben vermeld dat het boek zelf de datum 1510 - M.cccc.cx. - vertoont en dat eerst door hun typendeskundigheid dit als drukfout voor M.ccccc.x. kon worden vastgesteld? Er zijn drie andere uitgaven van hetzelfde werk, die toe te voegen vallen. In mijn Contributions ontbreken ze eveneens. Het zijn de edities van Jac. de Breda, van de Collaciebroeders en van Rich. Pafraet (1494, 1494 en 19 Mei 1495), vermeld in Bohatta's Liturgische Bibliographie des XV. Jahrhunderts onder de nos 1065-1067. Toevoegsels, maar vermoedelijk gepubliceerd na het afsluiten van het opstel, zijn ook de Alexander de Villa Dei, P.I. (Deventer, Rich. Pafraet), 20 April 1497 (zie dit tijdschrift 37.77v.) en de Litterae confraternitatis datae a priore conventus zwollensis O.P. (Zwolle, Peter Os van Breda), 1480 (of iets later?), door Dr. S.P. Wolfs in dit tijdschrift 35.127 genoemd. Nog zullen de auteurs in hetzelfde deel der Beiträge zur Inkunabelkunde, waarin hun artikel voorkomt, dat van F.R. Goff hebben opgemerkt | |
[pagina 206]
| |
(p. 100 vv.). Hierin wordt o.a. bij een afbeelding gewezen op twee onbeschreven, verbonden uitgaven van Alfonsus de Losa, Litterae indulgentiarum pro reaedificatione hospitalis maioris apud S. Jac. de Compostella (Antwerpen, Theod. Martinus Alostensis), 1497 (ald. i.v. Innocentius VIII). Ze bevinden zich in de Libr. of Congress te Washington. Thans nog een opmerking. Mij komt het minder gelukkig voor, dat deze kostelijke bijdrage in een Duits tijdschrift is verschenen. Dat daarbij de Engelse taal werd gebruikt verandert hier weinig aan. Laat men mijn critiek niet verkeerd verstaan. Geenszins berust die in dit geval op anti-Duitse gevoelens, doch op andere gronden. Immers van Duitse zijde is feitelijk nooit speciale belangstelling voor Nederlandse incunabelen getoond, de korte bijdragen van Voulliéme uitgezonderd. Daarentegen hebben in Engeland velen er zich intensief in verdiept. Ik denk aan Bradshaw, Conway, Jenkinson, Proctor en nu weer aan de samenstellers van de BMC.IX. Aan allen hebben wij veel te danken. Achtten de Hellinga's publicatie van hun stof in Nederland of België soms minder effectief? Ik ben er van overtuigd dat èn De Gulden Passer èn Het Boek de studie graag hadden opgenomen en zeker voor verdere verspreiding zorg zouden hebben gedragen. En waren er dan ook nog niet The Library en meer Engelse tijdschriften, die in aanmerking kwamen? Uit het rijke opstel heb ik slechts hier en daar een greep gedaan; ik zou er meer kunnen doen. Mijn doel was slechts in Nederland de aandacht te vestigen op deze prachtige studie. Na de dood van pater Kruitwagen in 1954 scheen ons land wel heel arm te zijn geworden aan incunabelkenners. Dat thans twee hoogst intelligente krachten als de Hellinga's zich in korte jaren tot eerste rangs incunabulisten hebben ontwikkeld is een groot geluk. 's-Gravenhage, April 1966. |
|