Het Boek. Serie 3. Jaargang 37
(1965-1966)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
Keetje Rozemond
| |
[pagina 164]
| |
de stroom van Byzantijnse handschriften naar het Westen, die vele van onze grote bibliotheken verrijkt heeft. In het Russische rijk hadden de gebeurtenissen van 1453 een beslissende invloed. Rusland was kerkelijk en politiek uit Byzantium voortgekomen. Zijn geestelijke en culturele bronnen lagen in het Byzantijnse rijk. Door de val van Konstantinopel was Rusland van die bronnen, van zijn moederland, afgesneden. De smadelijkheid van deze ondergang was zo groot, dat hierna geen geschiedenis meer mogelijk leek. Velen zagen nog slechts uit naar het wereldeinde, dat volgens de Oosters-orthodoxe traditie in het jaar 7000 na de schepping der wereld (het jaar 1492 van onze jaartelling) zou plaats hebben. Naast deze verwachting ontstond echter een geschiedbeschouwing die vooral na 1492, toen het wereldeinde niet gekomen was, veld won. Deze luidde: de staatsmacht van het eerste Rome is ten onder gegaan door afvalligheid; het tweede Rome, Konstantinopel, heeft toenadering tot het pausdom gezocht (bij het concilie van Florence in 1439) en is gevallen; Moskou is het derde en laatste Rome, de erfgenaam van het Byzantijnse rijk. Symbolische betekenis verkreeg het huwelijk van Ivan III met de Byzantijnse prinses Sophia Palaeologos. Ook ontving de vorst van Moskou de titel ‘tsar’ (keizer) en het Russische rijk adopteerde het Byzantijnse adelaarswapenGa naar voetnoot1. Venetië, de stad in het Westen met de dichtste Griekse bevolking, overrijk aan culturele schatten van Byzantium, open voor de geestelijke waarden die zij vertegenwoordigden; Moskou, afgesneden van zijn Byzantijnse bronnen, zich afsluitend in geestelijk isolement en een groeiend nationaal zelfbewustzijn; twee werelden, waarop ik kort de schijnwerper heb willen richten, omdat zij in de hoofdpersoon van deze geschiedenis een verbinding van geheel eigen aard hebben gevonden. Hij staat bekend onder twee namen, de naam, die hij in Venetië droeg en die, welke hem in Moskou werd gegeven: Michaël Trivolis en Maksim Grek (Maximus de Griek). Tot voor ruim twintig jaar wist niemand, dat Michaël en Maksim een en dezelfde persoon waren. Het is de verdienste geweest van Elias Denisov, dat hij deze identiteit in 1943 op overtuigende wijze heeft aangetoond. Hoewel Denisov veel hypothetische gegevens (m.i. te veel) opbouwt op het door hem ontdekte materiaal, is de basis voor zijn bewijs onomstotelijk. Zonder hier nader op dit bewijs in te gaan, aanvaard ik derhalve de identiteit van Michaël Trivolis en Maksim Grek als uitgangspuntGa naar voetnoot2. Michaël Trivolis was geboren in Arta in EpirusGa naar voetnoot3. In 1490 of 1491 | |
[pagina 165]
| |
stelde hij zich candidaat voor verkiezingen van de Raad van KorfouGa naar voetnoot1. Meer is ons over zijn jeugd op dit eiland niet bekend. Een groot deel van zijn jonge jaren heeft Michaël waarschijnlijk in Italië doorgebracht. Vele herinneringen aan de Italiaanse renaissance-periode, die hij heeft beleefd, heeft hij later in Moskou op schrift gesteld. Meestal dienen deze herinneringen echter als illustratie van een betoog over in Moskou actuele onderwerpen. Zij zijn daarom dikwijls moeilijk te dateren en te localiseren. Het beste zijn wij ingelicht over de kringen, waarin Michaël in Venetië verkeerd heeft, omdat eigentijdse bronnen uit de Italiaanse periode van zijn leven ons daarin inzicht verschaffen. Het chronologisch eerste gegeven, dat ons ter beschikking staat is een brief van de hellenist uit Bologna Urceo Codro aan Baptista Palmieri, gedateerd 15 april 1498Ga naar voetnoot2. Denisov beschouwt een brief van Michaël zelf, die wij straks nog zullen bespreken, als ouder, maar m.i. ten onrechteGa naar voetnoot3. Codro's brief luidt: ‘Ik schreef u enige maanden geleden over een zekere Griekse jonge man, opdat ge me zoudt aangeven of hij uit zijn vaderland teruggekeerd was; gij hebt teruggeschreven, dat hij niet teruggekeerd was of dat gij niets over hem vernomen hadt. En nu hoor ik dat hij al drie maanden lang bij Aldus is. Ge ziet, mijn Baptista, welk een ijver ge gebruikt voor de zaken van een vriend. Maar zeg mij: is het een ander die bij Aldus is? Ik begrijp uit de beschrijving, die men mij gegeven heeft, dat hij degene is die ik zoek. Zijn naam is Michaël, Spartenser van afkomst [inderdaad was de familie Trivolis uit Mistra, het oude Sparta, afkomstigGa naar voetnoot4]; het is een jonge man met een lange hals’. Codro verzoekt vervolgens Palmieri, Michaël uit te nodigen, weer eens naar Bologna te komen. Volgens deze brief zou Michaël in de eerste maanden van 1498 bij de beroemde Venetiaanse drukker Aldus Manutius geweest zijn, naar het gerucht dat Codro vernomen had waarschijnlijk zelfs in zijn huis (‘cum Aldo’ zijn de woorden, die hij gebruikt). In Moskou heeft Maksim later zijn herinnering aan zijn betrekkingen met Aldus op schrift gesteld. Hij drukt zich daar als volgt uit: ‘Ik heb hem in Venetië gekend en gezien en ik ging zeer dikwijls naar hem toe vanwege het boekenwerk’Ga naar voetnoot5. Het werkwoord ‘ik ging’ staat in de iteratief (хаживалъ), daaraan is nog ‘dikwijls’ (чясто) toegevoegd. De gebruikte woorden duiden op een frequent en intensief contact. Dit contact gold ‘het boekenwerk’ (aan deze vertaling van het enkelvoud книжнымъ дѢломъ geef ik de voorkeur boven de vagere weergave | |
[pagina 166]
| |
van Denisov: ‘des affaires de livres’Ga naar voetnoot1. Michaël nam dus deel aan het werk van Aldus, maar niet op de wijze van de Griekse medewerkers die bij Aldus woonden. Hij ging er steeds heen. Waarschijnlijk is hij meer vrij geweest om te bepalen hoe en in hoeverre hij medewerking aan de voorbereiding der drukken van Aldus verleende. Op het feit, dat hij dikwijls bij Aldus gezien werd, moet dan het gerucht, dat Codro vernomen had, berust hebben. Een ander gegeven helpt ons de aard van de werkzaamheden, die Michaël voor Aldus verrichtte, vast te stellen. In de Bibliothèque Nationale bevindt zich een handschrift der Geoponica, gekopieerd door onze Michaël voor Lascaris en gedateerd 21 juni 1498Ga naar voetnoot2. De jonge Trivolis oefende dus in dat jaar het oude beroep van kopiist uit, dat voor vele geletterde Grieken in ballingschap de bestaansgrond was geworden. In het eind van de vijftiende eeuw werd de kopiisten echter ernstige concurrentie aangedaan door de opkomende boekdrukkunst. Wie kon, probeerde naar dit nieuwe vak over te gaan. Waarschijnlijk heeft Michaël behoord tot degenen, die voor Aldus handschriften collationeerden en dan een kopie van de tekst gereedmaakten, waarvan de delen door de drukkers losgescheurd mochten wordenGa naar voetnoot3. Aldus gebruikt voor deze handschriften het beeld van Adam: zoals de stamvader door de slang ten onder ging, maar door diezelfde val een heel nageslacht verrees, zo gaat het handschrift teloor, maar vele boeken worden gedrukt. Aldus vangt het gehele beeld in enkele woorden: ‘perirentque ut pariens vipera’.Ga naar voetnoot4 Hoe lang is Michaël Trivolis als kopiist in Venetië gebleven? Het antwoord op die vraag hangt af van de mogelijke datering van een aantal brieven, dat Michaël na zijn verblijf in Venetië vanuit Mirandola schreefGa naar voetnoot5. Uiteraard is de datering van de eerste brief daartoe het meest van belang. De brieven bevinden zich voor een deel in een bundel correspondentie van Joannes Gregoropylos, voornamelijk aan deze gericht. De bundel is in het bezit geweest van de bekende bibliografen A. Renouard en A. Firmin-Didot en daarna spoorloos verdwenenGa naar voetnoot6. | |
[pagina 167]
| |
Voor de eerste brief van Michaël houd ik die, welke hij schreef om Joannes Gregoropylos zijn aankomst bij Giovanni Francesco Pico della Mirandola te berichtenGa naar voetnoot1. Michaël begint zijn brief: ‘Weet, mijn zeer geliefde Joannes, dat ik gezond en wel in Mirandola ben aangekomen, en dat ik de heer [van Mirandola] heb aangetroffen, niet minder welgezind jegens mij dan vroeger. Want zeer verheugd, naar kon blijken uit vele duidelijke tekenen, heeft hij mij ontvangen. Ik hoop, dat ook in de tijd die komt deze man in toenemende mate met gunst van mijn diensten gebruik zal maken; want hij is verrukt van Grieks en zeer vrijgevig. Hoe gaarne zou ik jou ook zo zien, trots en je beroemend op de genegenheid en de edelmoedigheid van een dergelijk goed heer. Dan zou ik mij volmaakt gelukkig achten’. Denisov neemt aan, dat Michaël dit bericht zendt als hij na een reis naar Korfou in Mirandola teruggekeerd is. Hij concludeert dit uit Michaëls verklaring dat Giovanni Francesco Pico hem even welgezind is als tevorenGa naar voetnoot2. M.i. duidt deze mededeling van Michaël echter veeleer aan dat Pico hem elders eerder gekend heeft. Mogelijk heeft de heer van Mirandola de jonge Griek bij Aldus Manutius ontmoet en hem een betere positie op zijn landgoed aangeboden. Joannes Gregoropylos, aan wie de boven geciteerde brief gericht is, was een jongeman, afkomstig van Kreta, waar hij en zijn familie oorspronkelijk het beroep van kopiist uitoefenden. In Venetië trad Joannes in dienst bij de Kretenzische drukker Zacharias Kalliergis, die vooral geldelijk gesteund werd door Nikolaos Vlastos, eveneens Kretenzer. Na 1499 trok Kalliergis zich vermoedelijk uit het bedrijf terugGa naar voetnoot3. De drukken van 1500 verschenen alleen onder de naam van Vlastos. De drukkerij werd daarna voor een tijd opgeheven en vele medewerkers van Kalliergis gingen over in de dienst van Aldus Manutius. Ook Joannes Gregoropylos kwam in dienst van Aldus. Hij werd daar hoofd van de correctoren en medeoprichter van Aldus' beroemde NeakademiaGa naar voetnoot4. Deze academie, geinspireerd door het (neo)platonische voorbeeld, werd in het prille begin van de zestiende eeuw opgericht. Zij verenigde rondom het centrum van de drukkerij vele geleerden die belang stelden in het doen herleven van de Griekse auteurs. Bij het gereedmaken van de teksten voor de druk werden nieuwe tekstkritische beginselen toegepast. De voertaal bij de bijeenkomsten van de Neakademia was Grieks. Uit de brieven van Joannes' familie blijkt, wanneer de overgang van de jonge man naar deze nieuwe werkkring heeft plaatsgehad. In september 1500 schrijft zijn vader hem een brief en zendt die naar het | |
[pagina 168]
| |
huis van Joannes Vlastos, mogelijk de vader van NikolaosGa naar voetnoot1. In november van hetzelfde jaar adresseert Manuel Gregoropylos een brief aan zijn broeder Joannes, die overgereikt moet worden aan Nikolaos VlastosGa naar voetnoot2. Maar in januari daaraanvolgend schrijft Manuel over zijn vorige brief, die hij aan Nikolaos Vlastos heeft laten overhandigen. Hij vraagt zijn broeder het schrijven mogelijk bij Nikolaos te halenGa naar voetnoot3. De relatie tussen Nikolaos Vlastos en Joannes Gregoropylos is dan dus verbrokenGa naar voetnoot4. Joannes moet in het eind van 1500 bij Aldus in dienst zijn getredenGa naar voetnoot5. De eerste brief van Michaël aan Joannes is gedateerd: ‘In de maand maart, ik weet niet de hoeveelste’. Een jaar wordt niet vermeldGa naar voetnoot6. Michaël vraagt, ‘de zeergeleerde Aldus’Ga naar voetnoot7 te groeten. Hoewel hij Zacharias Kalliergis en waarschijnlijk ook Nikolaos VlastosGa naar voetnoot8 noemt, zendt hij hun geen groet. M.i. is Joannes op dit moment dus reeds in dienst bij Aldus. De brief van Michaël na zijn aankomst in Mirandola is dan van maart 1501Ga naar voetnoot9. Vanaf het begin van 1498 tot het voorjaar van 1501 heeft Michaël Trivolis naar alle waarschijnlijkheid in Venetië doorgebracht. Hij heeft er in nauwe relatie met Aldus gestaan. Het zijn jaren van zijn leven geweest, die een verstrekkende invloed in de culturele geschiedenis zouden hebben. Vele medewerkers in de drukkerij bij de kerk van sant' Agustino in Venetië heeft Michaël gekend. Herhaalde malen laat hij in zijn brieven alle vrienden bij Aldus groeten. Met name noemt hij Georgios MoschosGa naar voetnoot10, evenals hijzelf afkomstig uit Korfou, oud- | |
[pagina 169]
| |
medewerker van Zacharias KalliergisGa naar voetnoot1; Francesco Rosetto en Paolo CanaleGa naar voetnoot2, beiden steunpilaren van de Neakademia; later ook Nikolaos Vlastos. Met de beide medeoprichters van Aldus' Neakademia, Joannes Gregoropylos en Scipio Karteromachos (Forteguerri) correspondeert hij. Vooral met Joannes Gregoropylos is zijn relatie in Venetië zeer intiem geweest. Nadat hij de eerste brieven van Gregoropylos in Mirandola ontvangen heeft, schrijft hij op 29 maartGa naar voetnoot3: ‘Het leek wel, alsof ik met jou in levenden lijve sprak en ik dacht, dat ik met je gekscheerde, terwijl ik je bij de hand nam, zoals we dat gewoon waren’Ga naar voetnoot4. Ook vraagt hij Joannes, brieven die nog voor hem in Venetië aankomen door te zenden. De verbondenheid met de kring, waaruit de Neakademia van Aldus Manutius voortkwam, bestond voor Michaël niet alleen uit vriendschapsrelaties. Het vervolg van de geschiedenis zal tonen, hoezeer het doel van de academie, het werk aan de Griekse teksten, om ze op een tekstkritisch verantwoorde wijze te doen verschijnen, hem beïnvloed heeft. Op 14 juni 1502 trad Michaël in in het Dominicanerklooster San Marco in FlorenceGa naar voetnoot5. In april 1504 had hij het klooster echter wegens ziekte weer verlaten. Per brief vroeg hij aan Scipio Karteromachos, hem op een of ander wijze in het werk van de groep van Aldus te betrekkenGa naar voetnoot6. Opnieuw groette hij ‘de goede Aldus, onze gemeenschappelijke weldoener’Ga naar voetnoot7. Hierna verliezen wij het spoor van de Italiaanse periode in het leven van Michaël Trivolis uit het oog.
Op 4 maart 1518 kwam in Moskou een Russische delegatie aan, die terugkeerde van Konstantinopel en de heilige berg Athos. Op verzoek van tsar Vasilij III bracht deze delegatie een monnik uit het Vatopedi- | |
[pagina 170]
| |
klooster van de berg Athos mede, met name Maksim, de vroegere Michaël Trivolis. In het Kremlin waren n.l. Griekse handschriften ontdekt, waaronder een kommentaar op de psalmen, dat tsar Vasilij gaarne vertaald wilde zien. Met deze taak werd de monnik Maksim belast. Hij kende echter geen Russisch. Hem werden derhalve twee helpers terzijde gesteld. Maksim vertaalde de Griekse tekst van het handschrift in het Latijn. De twee assistenten brachten deze Latijnse tekst weer over in het oud-Russisch. Nadat het werk aan het kommentaar voltooid was tot tevredenheid van de autoriteiten in Moskou, werd de Griekse monnik de correctie van enkele Kerkslavische liturgische boeken op grond van de Griekse tekst opgedragenGa naar voetnoot1. Deze werkzaamheid heeft de val van Maksim Grek betekend. Zijn tekstkritische principes, in Venetië geleerd, kwamen de kerkelijke gezagdragers in Moskou verdacht en onverdragelijk voor. Maksim corrigeerde hun oude teksten door naar hun oordeel al te stoutmoedig fouten van kopiisten of vertalers te veronderstellen. Daarnaast had hij in de strijd, die de monniken in Rusland verdeelde, de partij gekozen, die de armoede der kloosters predikte en tegen het grootgrondbezit der monnikengemeenschappen zich keerde (een facet in zijn persoon, dat de Sovjet-russische historici bijzonder beziggehouden heeft). De partij der zogenaamde niet-bezitters was echter de kleinste en genoot in deze tijd de ondersteuning van de regering niet meerGa naar voetnoot2. Tenslotte heeft meegespeeld, dat Maksim Grek buitenlander was. Hij richtte de belangstelling der Russen naar verre horizonten als Byzantium en Italië. Dit paste niet in de zich steeds meer op het eigen rijk richtende Russische geschiedbeschouwing. Een proces werd tegen Maksim aanhangig gemaakt. Hij werd veroordeeld en heeft zijn verdere leven in gevangenschap in het vreemde land doorgebracht. Veel heeft hij echter in deze latere jaren geschrevenGa naar voetnoot3 en vertaaldGa naar voetnoot4. Zijn persoon en zijn werk hebben een invloed in Rusland gehad, waarvan de omvang nog steeds niet voldoende gemeten is. De vraag die ik thans wil stellen is, in hoeverre de relatie van Michaël Trivolis met Aldus en diens kring daarbij betekenis heeft gehad. In zijn werken - althans voor zover deze uitgegeven zijn - noemt Maksim Aldus één maal. Het citaat is reeds kort ter sprake gekomen. Een zekere vorst, Vasilij Michailovič TučkovGa naar voetnoot5, had Maksim kennelijk naar de betekenis van het drukkersmerk van Aldus, het anker met de | |
[pagina 171]
| |
dolfijn gevraagd. Waarschijnlijk had hij dit bij Maksim gezien in het Byzantijnse lexicon van Suidas in de druk van Aldus van 1514Ga naar voetnoot1. Zeker is, dat Maksim artikelen uit dit lexicon, uit het Grieks in het Russisch vertaald, aan Vasilij Michailovič heeft toegezondenGa naar voetnoot2. Maksim antwoordt op de vraag van de vorst: ‘Gij hebt mij opgedragen, mijn heer Vasilij Michailovič, U te zeggen, wat de uitleg is van het teken, dat gij gezien hebt in het gedrukte boek. Luister nu aandachtig. In Venetië was een zekere filosoof, zeer kunstvaardig. Zijn naam was Aldus en zijn toenaam Manutius. Van geslacht Italiaan, van vaderland Romein, een afstammeling van het oude Rome, zeer goed in de letteren zowel in het Romeins als in het Grieks. Ik heb hem in Venetië gekend en gezien en ik ging zeer dikwijls naar hem toe vanwege het boekenwerk. Ik was toen nog jong, in wereldlijke klederdracht. Deze Aldus Manutius, de Romein, bedacht in zijn wijsheid bij zichzelf zulk een zeer wijze gedachte, daar hij door deze gelijkenis [= het drukkersmerk] ieder, de heerser en de ongeletterde eraan herinnert, hoe zij het eeuwige leven zullen kunnen verkrijgen, als zij er in waarheid naar verlangen. Want met het anker toont hij de standvastigheid en de kracht van het geloof; en met de vis de menselijke ziel. Door deze gelijkenis geeft hij ons een lering en zegt: zoals het ijzeren anker het schip bevestigt en vasthoudt in de zee en het bevrijdt van alle nood van golven en stormen, zo ook bevrijdt de ongeveinsde vrees van God, vast geplant in de menselijke zielen in alle waarheid, in de rechtmatigheid van de geboden van God, hen van alle ramp en hinderlagen, van zichtbare en onzichtbare vijanden. En zoals het schip zonder anker de stormen der zee niet te boven kan komen maar uit elkaar geslagen in de diepte ten onder gaat en vergaat, zo ook wordt de menselijke ziel, die de vrees van God verdrijft, die bestaat in het doen van alle waarheid, gemakkelijk overwonnen door de onzichtbare vijand en gaat te gronde, verstoken van de goddelijke hulp. Zoals mijn arme geest het kon begrijpen, zo heb ik het ook gezegd. Maar laat hij die het beter kan, ons voorlichten. Ik, mijn heer, groet U eerbiedig’Ga naar voetnoot3. Indien ons slechts deze vergeestelijkte uitleg van Aldus' dolfijn en anker ter beschikking stond, zou het bijzonder moeilijk zijn over de invloed van de vriendschap met de Venetiaanse drukker in de Russische periode van het leven van Maksim enige conclusie te trekken. Een van de volgelingen van de Griekse monnik, Andrej Michailovič Kurbskij, neef van Vasilij Michailovič Tučkov, heeft echter een herinnering aan de woorden van zijn leermeester vastgelegd, die ik hier gaarne eveneens volledig wil weergeven. | |
[pagina 172]
| |
Maksim was in 1556 overleden. Ivan IV, die de bijnaam ‘de verschrikkelijke’ zou krijgen, was in 1533 als drie-jarig kind tsar geworden. In de zestiger jaren begonnen op zijn bevel de moordpartijen op vele leden van de families der Moskouse élite. Litauen werd een toevluchtsoord, waarheen zich de centra van het Russische culturele leven verplaatsten. Ook volgelingen van Maksim Grek zochten in het Westen bescherming. In 1563 liep de beroemde Russische generaal Kurbskij tijdens de slag bij Nevelj over naar de Pools-Litause legers. In de ballingschap die volgde schreef hij geschiedwerken en vertaalde met enkele helpers de Griekse kerkvaders. In de inleiding op een van deze vertalingen, een Chrysostomus-bloemlezing, spreekt hij over de wreedheden van Ivan IV en over de troost die hij gevonden heeft in de studie van filosofische en theologische boeken. Dan volgt de herinnering aan Maksim Grek: ‘En het gebeurde mij, terwijl ik mij dikwijls in deze boeken verdiepte, dat ik mij de heilige Maksim herinnerde, de nieuwe belijder. Want het kwam voor, dat ik soms met hem gesprekken had’. Door de naam ‘nieuwe belijder’, die Kurbskij aan zijn leermeester geeft, stelt hij deze naast de Griekse kerkvader Maximus Confessor, die om zijn dogmatische overtuiging vervolging leed. Kurbskij gaat voort: ‘En ik vroeg hem naar de boeken van onze grote Oosterse leraren: of zij allen uit het Grieks in het Slavisch vertaald waren; en waar zij waren, bij de Serven, of bij de Bulgaren, of in andere Slavische talen. Maar hij antwoordde mij, dat ze niet vertaald zijn in het Slavisch, maar dat ze in het Grieks alle te vinden zijn. Maar niet alleen in het Slavisch, ook in de Latijnse taal werd het niet toegestaan ze te vertalen, hoewel de Romeinen ze bijzonder gaarne wilden hebben en daartoe vele verzoeken deden. Maar de Griekse keizers betwistten het hun en stonden het in het geheel niet toe. “Wij zouden niet weten, waarom”, zeiden zij, tot aan de inname van de hoofdstad toe. Maar toen de stad van Konstanten belegerd werd door de goddeloze Turken, en keizer Konstanten zag, dat het laatste onheil groot en ondragelijk over de stad lag, rustte hij zich met zijn leger tegen de Turken uit en verdedigde de muren van de stad tot de dood toe; maar zijn keizerin zond hij met de hele schatkist en met de gehele boekenschat over de Witte Zee [= de zee van Marmara] in schepen naar Rhodos en naar Venetië. Toen nu vanwege de zonden der christenen de stad van Konstantijn naar Gods rechtvaardig oordeel overgegeven was aan de heerschappij van de goddeloze Turken, en de heilige tempel van de goddelijke wijsheid geschonden was en het verheven altaar omvergeworpen, werden patriarch Anastasios en de presbyters en alle clerici uit de kerk verjaagd en voor gevangenschap en dwangarbeid weggevoerd. Later echter ontsnapte de patriarch uit hun handen met enige presbyters en diakenen naar Venetië en zij brachten de hele kerkelijke schat [in margine is toegevoegd: de bibliotheek] met zich mee. De Venetianen nu, die het lang | |
[pagina 173]
| |
verlangde in hun handen zagen, lieten alles los en grepen van ganser harte de boeken van de leraren der Oosterse kerken aan. En zij stelden twee presbyters van de Sophia-kathedraal aan en Petrus de archidiaken, mannen die niet alleen ervaren waren in de heilige geschriften, maar die ook de profane filosofie kenden; daarbij gaven zij hun tot hulp hun eigen wijze mannen. En zij vertaalden de boeken van al onze leraren, zoveel als zij er vonden, uit de Helleense inde Romeinse taal, volgens de grammaticale orde en zin, niet het minst erin veranderend. En nadat zij ze in hun taal hadden overgebracht gaven zij ze in druk uit en vermenigvuldigden ze vele malen en verzonden ze, ze verkopend voor een zachte prijs, niet alleen binnen Italië, maar ook naar alle Westerse landen, tot verbetering en verlichting van de christelijke volken. Dit deelde Maksim mij mede’Ga naar voetnoot1. In detail levert de geschiedenis die Kurbskij hier beschrijft grote problemen op. De historische bijzonderheden komen niet met de werkelijkheid voor zover wij die kennen overeen. Het gehele verhaal maakt een enigszins legendarische indruk. De naam van Petrus de archidiaken die genoemd wordt heb ik op geen enkele wijze kunnen thuisbrengen. Het is ook niet bekend dat een patriarch van Konstantinopel in Italië zou zijn aangekomen. Wat de keizerin betreft: keizer Konstanten was niet gehuwd, toen Konstantinopel viel. Zijn bemoeiïngen om zich de dochter van de koning van Iberië als echtgenote te verwerven waren door de belegering van de stad onderbrokenGa naar voetnoot2. Rekening houdend met het feit, dat tussen de val van Konstantinopel en de tijd waarin Kurbskij zijn herinnering aan de gesprekken met Maksim optekende meer dan een eeuw ligt, kom ik tot de volgende veronderstellingen. Voor de keizerin houd ik Anna Notaras, dochter van de eerste minister van het Byzantijnse rijk, Lukas Notaras. Zij was naar Italië gevlucht en wordt in 1472 in een contract ‘de voormalige bruid van de keizer der Grieken en van Konstantinopel’Ga naar voetnoot3 genoemd. Waarschijnlijk is de keizer hier verward met een lid van de adellijke familie der KantakuzenoiGa naar voetnoot4. Anna Notaras was schatrijk en leefde in de jaren die Michaël Trivolis in Venetië doorbracht eveneens in die stad. Aan de drukkerij van Kalliergis verleende zij steun, waarschijnlijk geldelijkGa naar voetnoot5. Aan de Griekse godsdienstige gemeenschap in Venetië schonk zij enkele | |
[pagina 174]
| |
ikonen en een kapitaal voor het bouwen van een Gneks-orthodoxe kerkGa naar voetnoot1. Ik vermoed, dat voor de persoon van patriarch Anastasios in de plaats gesteld moet worden Isidoros van Kiev. Als afgezant van de paus in Konstantinopel, was hij bij de val van de stad gevangengenomen en daarna ontsnaptGa naar voetnoot2. In november 1453 kwam hij in Venetië aanGa naar voetnoot3. Reeds in 1452 was hij door paus Nicolaas V als opvolger van de gestorven Latijnse patriarch van Konstantinopel aangewezen. In 1459 kon hem ook de patriarchale titel verleend wordenGa naar voetnoot4. Hij was bezitter van een tamelijk groot aantal Griekse codicesGa naar voetnoot5. In 1456 was Isidoros de voorspreker van de Griekse gelovigen in Venetië bij de autoriteiten voor het verkrijgen van een eigen kerkgebouwGa naar voetnoot6. Indien de veronderstelling juist is, dat Isidoros de patriarch uit Maksim's verhaal is, betekent dit waarschijnlijk, dat Michaël Trivolis in Venetië in kringen der met Rome geünieerde Griekse christenen heeft verkeerd, die de Latijnse patriarch van Konstantinopel erkenden. De naam Anastasios zal Kurbskij ontleend hebben aan de kroniek van een zekere Nestor-Iskander, die de val van Konstantinopel vanuit het Turkse kamp had meegemaakt. In de tweede helft van de zestiende eeuw verkreeg dit geschrift in Rusland bredere bekendheidGa naar voetnoot7. In het verhaal van Nestor-Iskander was de naam van patriarch Athanasios van KonstantinopelGa naar voetnoot8 bij vergissing vervangen door die van AnastasiosGa naar voetnoot9. Hoewel de details van het bericht van Kurbskij de historicus moeilijkheden geven, is de visie die eruit spreekt en die Maksim aan Kurbskij heeft overgedragen helder en zeer belangwekkend. De tijding die Maksim naar Moskou heeft gebracht is deze: de Byzantijnse boeken, die de bronnen vormen van de Russische kerk en cultuur zijn niet verloren gegaan. Zij zijn overgebracht naar het Westen, met name | |
[pagina 175]
| |
naar Venetië. Zij zijn daar getrouw vertaald en via de boekdrukkunst voor velen toegankelijk gemaakt. De diepe indruk die de werkzaamheden van Aldus Manutius en zijn Neakademia op Michaël Trivolis voor zijn leven hebben gemaakt blijkt hier overduidelijk. Zijn boodschap werd in het verre, cultureel zeer afgesloten Moscovië door enkelen gehoord. In hun ballingschap namen zij de herinnering aan Maksims woorden mede. Onder hen wil ik vorst Kurbskij nogmaals noemen. Met het oog op de Oosterse boeken, die zich in het Westen bevonden, leerde hij met veel moeite Latijn, om deze werken te kunnen vertalen. ‘Want vreemden verkwikken zich aan onze leraren, maar wij verteren van geestelijke honger, ziende naar het onze’Ga naar voetnoot1, zo schrijft hij. Ook een van zijn jonge helpers Michail Andreev Obolenskij liet hij een Latijnse opleiding volgen, eerst drie jaar in Krakau, waar de jonge man zich in de winter van 1571 voor het eerst liet inschrijvenGa naar voetnoot2. Daarna ging Obolenskij twee jaar naar Italië met achterlaten van vrouw en kinderen. In diezelfde tijd kocht Kurbskij de ‘Opera’ van vele kerkvaders. Met zijn helpers begon hij vervolgens aan de vertalingGa naar voetnoot3. De enige aankoop van de Russische vorst, die ik tot nu toe met zekerheid heb kunnen identificeren, is een Grieks-Latijnse uitgave van de werken van Joannes Damascenus, een druk van 1575 van de Bazelse drukker HenricPetri, waarschijnlijk door Obolenskij van zijn verre reis meegebracht. Kurbskij's vertaling is gebaseerd op de Latijnse tekst. Hoezeer het Westerse boek hem vertrouwen inboezemde, blijkt uit zijn aantekeningen in margine. Uit het commentaar van Jodocus Clichtoveus van Nieuwpoort, dat aan de gedrukte tekst met een kleinere letter is toegevoegd, neemt hij passages over, die hij vertaald bij zijn Slavische tekst schrijftGa naar voetnoot4. Weer is het Maksim die Kurbskij tot deze vertaling geïnspireerd heeft. In zijn inleiding op de vertaalde tekst deelt de vorst dit mede. Eens las hij in de werken van MaksimGa naar voetnoot5 en vond daarin een brief gericht aan een zekere EgorijGa naar voetnoot6 (Georgij volgens de ons bekende Maksim Grek handschriftenGa naar voetnoot7). Dit geschrift was een kritiek op het compendium | |
[pagina 176]
| |
van Middeleeuwse kennis en apokalyptiek, de LucidariusGa naar voetnoot1, dat juist in Maksim's tijd vanuit Duitsland ingang in Rusland begon te vindenGa naar voetnoot2. Daartegenover stelde Maksim in zijn brief: ‘Schenk aandacht aan de orthodoxe leraarsGa naar voetnoot3. Wat, heer, is beter dan het boek van de Damasceen. Als het maar juist vertaald en verbeterd was. Het is in waarheid de hemelseGa naar voetnoot4 schoonheid gelijk’Ga naar voetnoot5. De bestaande Kerkslavische vertaling, gemaakt in de tiende eeuw door Joannes de ExarchGa naar voetnoot6, was inderdaad zeer onvolledig. Met name het gedeelte over de christologie met zijn verfijnde filosofische en theologische nuances is in de oude vertaling vrijwel geheel vervallen. Dit heeft ook Kurbskij opgemerkt: ‘Toen ik aan het derde deel toekwam, vond ik van dat boek alleen de twee beginhoofdstukken, maar de zevenentwintig hoofdstukken waren er niet, die [Joannes Damascenus] evenzeer filosofisch schreef tegen de verschillende ketterijen, in het bijzonder tegen de monotheleten, de kerkelijke dogma's verdedigend met zeer wijze, niet eerder genoemde, ware argumenten of getuigenissen’Ga naar voetnoot7. In de bibliotheek van de negentiende-eeuwse Moskouse koopman Aleksej Ivanovič Chludov, thans bewaard in het Staats Historisch Museum in Moskou, bevindt zich een zestiende-eeuws handschrift van de vertaling van Kurbskij met gedeeltelijk eigenhandige kanttekeningen van de vorst. Aan het eind van zijn vertaling van het filosofische werk van Joannes Damascenus, de Dialectica, voegt Kurbskij een beschouwing over dit boek toe. Hij vertelt ook hier, hoe Maksim hem medegedeeld heeft, dat de geschriften der Griekse wijsgeren in Griekenland niet meer bewaard zijn, maar, medegenomen naar het Westen, in het Latijn vertaald zijnGa naar voetnoot8. Duidend op het werk van | |
[pagina 177]
| |
Joannes voegt Kurbskij dan een zin toe die tekenend is voor zijn geschiedbeschouwing: ‘Uit de Griekse taal kwam het niet tot ons, - wij weten niet, of zij het uit afgunst [ons] niet onderwezen, of dat het door onze luiheid onvertaald bleef, - maar uit een andere taal (zoals ik gezegd heb) gaf God het’Ga naar voetnoot1. Gods voorzienigheid heeft de Byzantijnse schatten van profane en godsdienstige wijsheid bij het Westen in bewaring gegeven. In navolging van Maksim Grek beschouwt Kurbskij het als zijn opdracht deze te ontdekken, voor Russische tijdgenoten toegankelijk te maken en op deze wijze de verloren aansluiting met Byzantium opnieuw te vinden. Dit is in een tijd van centraliserend nationalisme binnen het Russische rijk een oorspronkelijke en onafhankelijke visie, die misschien alleen bij een balling kon bestaan. Zij was overgedragen door Maksim Grek, en ontstaan aan de beste bronnen van de Westerse Renaissance. Ik heb slechts enkele voorbeelden genoemd om het doorwerken van de Venetiaanse periode uit het leven van Maksim Grek in de Russische culturele geschiedenis aan te tonen. Ik moge hiermede volstaan. De invloed van Maksim Grek op zijn tijdgenoten is een nog grotendeels onontgonnen terrein. De teksten die daarin inzicht moeten geven zijn moeilijk toegankelijk, gedeeltelijk niet uitgegeven, gedeeltelijk gepubliceerd vóór de Russische revolutie van 1917, volgens tekstkritische methodes die ons thans volstrekt onvoldoende moeten voorkomen. Ook voor dit gebied gelden de woorden van de Russische theoloog en historicus Georgij Florovskij betreffende de historiografie van de Russische cultuur: ‘... what we actually need most urgently is... a patient restudy of sources, critically evaluated and impartially assessed.... The time for a new historical synthesis probably has not yet come’Ga naar voetnoot2. | |
SummaryIt is proved that Michael Trivolis (Russian name Maksim Grek) lived in Venice from 1498-1501. His work probably was the copying of manuscripts for the printing-press of Aldus Manutius. The influence of this period of Michael's life in Russian cultural history is shown by the examples of the princes Vasilij Michailovič Tučkov, Andrej Michailovič Kurbskij and Michael Andreevič Obolenskij. Kurbskij's passages about the Eastern manuscripts being multiplied by Western printing are analyzed in detail in order to discover their historical background. |
|