Het Boek. Serie 3. Jaargang 35
(1961-1962)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
H. de la Fontaine Verwey
| |
[pagina 220]
| |
van een onvoltooid jeugdwerk, in 1595 verschenen en reeds in 1597 herdruktGa naar voetnoot1, waarvan het tweede deel door de dood van de schrijver achterwege bleef - gevolgd door het vertoog van Ubbo Emmius tegen David Joris (1599)Ga naar voetnoot2 en dat van Grevinchoven tegen Hendrik Niclaes (1604).Ga naar voetnoot3 Tegen welke opvattingen deze en andere geschriften zich richtten, is duidelijk. 't Gaat vooral om de leringen van de ‘profeten’ David Joris, Hendrik Niclaes en Hendrik Jansen Barrefelt (Hiël) en van de Nederlandse geestverwanten van Sebastiaan Franck. Minder duidelijk is echter in welke kringen de aanhangers van deze heresiarchen in de Nederlanden van die dagen te vinden waren, en evenmin, hoe het te verklaren valt, dat hun denkbeelden juist in deze jaren zulk een opbloei beleefden. Immers, David Joris was reeds in 1556 gestorven, Hendrik Niclaes moet omstreeks 1580 overleden zijn, en Hiël, wiens sterfdatum onbekend is, was tegen het eind van de XVIe eeuw zeker niet meer in leven. Indertijd zocht Fruin de aanhangers van de geestdrijvers onder de ‘heffe der wederdopers’Ga naar voetnoot4. De schaarse gegevens, die sindsdien bekend geworden zijn, wijzen echter in een geheel andere richting. Zo is bv. aan het licht gekomen, dat de bekende Herman Herbertsz, predikant te Dordrecht en later te Gouda, grote belangstelling koesterde voor de opvattingen van David Joris en dat hij de hand had in de herdrukken van het Wonderboeck en andere geschriften, die omstreeks 1584 verschenen, later gevolgd door de Goudse uitgaven van 1609 tot 1626. In zijn belangrijke proefschrift over Arias Montanus toonde B. Rekers onlangs aan, hoe hecht de onderlinge band was tussen de aanhangers van Hiël, waartoe mannen als Arias Montanus, Justus Lipsius, Plantijn en vele hooggeplaatste regeringspersonen en intellectuelen zowel uit Zuid- als uit Noord-Nederland behoordenGa naar voetnoot5. Over de door Hendrik Niclaes gestichte secte, het Huis der Liefde, zijn we nog slechter ingelicht. Wie na de dood van de profeet zijn werk voortgezet heeft, is onbekend, maar dat ook deze groep in de Republiek voortleefde, staat wel vast. Merkwaardig is in dit verband een passage uit een brief uit 1584 van Aggaeus Albada, de bekende diplomaat, aan Adriaan van der Mijle, raadsheer in het Hof van Holland en een der naaste medewerkers van Willem van Oranje. Hierin wordt gezegd: ‘das Haus der Liebe coram Deo pessundat et privata et publica... tales sunt ple- | |
[pagina 221]
| |
rique qui in Hollandia hodie gubernant’Ga naar voetnoot1. Albada, die sinds 1576 te Keulen woonde, waar tot het begin der tachtiger jaren het hoofd van de secte gevestigd was, wist waarover hij schreef. Zijn uitspraak wordt bevestigd door een brief van Coornhert, die, zelf spiritualist, juist in deze jaren zowel tegen Hendrik Niclaes (1581) als tegen David Joris (1590) geschreven had. In deze brief trachtte Coornhert een vriend te genezen van de ‘betovering’, die de leer van Hendrik Niclaes op hem uitoefende - welke vriend, naar door prof. Becker aangetoond is, niemand minder was dan Dirk van Egmond van der Nijenburgh, raadsheer en later president van de Hoge RaadGa naar voetnoot2. Niettemin blijft het raadselachtig van welk punt uit, nadat Keulen als centrum weggevallen was, de geschriften van het Huis der Liefde hier te lande verspreid werden. Dat de justitie hier tevergeefs naar zocht, blijkt uit het verhoor, dat in 1596 aan de Rotterdamse drukker Dirk Mullem afgenomen werd, waarbij hem uitdrukkelijk gevraagd werd of hij zich schuldig gemaakt had aan de verkoop van de werken van Hendrik Niclaes. Mullem ontkende dit, maar gaf toe, dat hij in 1584, tijdens zijn ballingschap in Vianen, het boek van David Joris gedrukt hadGa naar voetnoot3. Een tipje van de sluier, die ligt over de activiteit van het Huis der Liefde na 1580, is dezer dagen opgelicht in de belangwekkende studie van J.A. van Dorsten over de Leidse drukker Thomas Basson. Ter verduidelijking volge hier eerst een samenvatting van dit verdienstelijke geschrift, dat het licht zag als eerste deel van de publicaties van het Sir Thomas Browne Institute te LeidenGa naar voetnoot4. In de geschiedenis van de Leidse drukkers speelt de Engelsman Thomas Basson een bescheiden, maar niet onbelangrijke rol, die schr. met grote speurzin en scherpzinnigheid aan 't licht gebracht heeft. Over zijn afkomst weten wij slechts, dat hij omstreeks 1555 in de buurt van Cambridge geboren moet zijn. In 1583 duikt hij op te Keulen, waar hij een boekhandel drijft, die boeken betrekt van Plantijn. In 1584 vestigt hij zich te Leiden, waar hij eerst als boekbinder, later als drukker vermeld wordt. Overigens schijnt in deze eerste jaren zijn voornaamste activiteit bestaan te hebben in het geven van lessen in het Engels, een taal, waarvoor in het tijdvak van Leicester bij vele overheidspersonen belangstelling bestond. Het drukken van een geschrift van de Bossenaar Henricus Agylaeus, vurig aanhanger van | |
[pagina 222]
| |
Leicester, dat verboden werdGa naar voetnoot1, bezorgde hem in 1587 moeilijkheden. Sinds 1594 komt hij in nauwer relatie met de Universiteit en gaat zich toeleggen op academisch drukwerk van geringe omvang, zoals theses. Te zelfder tijd treedt hij op als binder voor de Universiteitsbibliotheek, die in 1595 van de boekenkamer in het Academiegebouw verhuisde naar de kerk van de Faliede begijnen. Aangezien het aan de hand van de rekeningen gelukt is dit bindwerk te identificeren, heeft schr. hiermee een welkome bijdrage geleverd voor de geschiedenis van de Nederlandse bindkunstGa naar voetnoot2. Basson's streven om academisch drukker te worden, werd ernstig bedreigd, toen in 1596 Curatoren besloten het monopolie voor het drukken van theses te verlenen aan de officiële academiedrukker Paedtsz. Ofschoon niet bekend is welk antwoord Basson op zijn protest tegen deze maatregel ontvangen heeft, zien wij hem toch rustig doorgaan met het drukken van stellingen. Blijkbaar genoot hij protectie in academische kringen. Hij waagt zich nu aan werk van groter omvang en drukt ook boeken van hoogleraren, zoals een geschrift van Scaliger, Merula (diens leven van Erasmus), Baudius e.a. Dat zijn begunstigers in de niet-calvinistische hoek zaten, blijkt vooral uit het feit, dat hij belast werd met het drukken van de werken van Arminius. Omstreeks 1614 moet Thomas Basson overleden zijn, zonder dat bekend is waar en wanneer. Zijn zoon Govert zette de zaak van zijn vader voort, maar moest in 1630 tot liquidatie overgaan. De belangrijkste vondst, door van Dorsten gedaan, is ongetwijfeld die van de tot dusver onbekende veilingscatalogus, waarvan hij een exemplaar aantrof in de Bodleian Library. Deze geeft ons een aanschouwelijk beeld van de inventaris van een academische boekwinkel in deze periode. Uit een vergelijking van de titels blijkt, dat een groot gedeelte van deze boeken nog afkomstig waren uit de tijd dat vader Basson de winkel dreef. Bij dezelfde gelegenheid werd de drukkerij geveild, bestaande uit twee persen en typografisch materiaal, waarvan een helaas verloren letterproef gemaakt was. Vooral belangrijk is echter, dat de boekenveiling besloten werd met de verkoop van het uitgeversfonds, dwz. van de boeken, die in een groot aantal exemplaren voorradig waren. Aan het slot van dit deel van de auctie vinden we in de catalogus de volgende merkwaardige vermelding: ‘Spiegel der gerechticheyt van H.N. ende meer andere verscheyden boecken van de selfde in Duyts, Latijn, Francoys ende Engels’. | |
[pagina 223]
| |
Wat blijkt hieruit? Terecht hecht van Dorsten grote waarde aan het feit, dat Thomas Basson deze voorraad van boeken van het Huis der Liefde in zijn bezit had. Zijn relatie met deze secte is de sleutel, die veel onbegrijpelijks in zijn leven verklaart. Woonde hij niet eerst te Keulen, waar de secte toen haar centrum had? Moet zijn vestiging in Leiden, zijn wèlslagen in deze stad en de protectie die hij daar kennelijk genoot, niet in verband gebracht worden met de invloedrijke positie, die aanhangers van het Huis der Liefde daar bekleedden? Van Dorsten gaat nog verder en onderstelt zelfs, dat de ouders van Basson familisten waren en de zoon zijn vaderland verliet, toen de secte daar vervolgd werd. Belangrijker nog is het door schr. geuite vermoeden, dat Thomas betrokken geweest is bij de vertaling en de druk van de Engelse versie van de geschriften van Hendrik Niclaes, die tussen 1574 en 1579 op het vasteland verschenen zijnGa naar voetnoot1. Inderdaad is hier een belangrijk gegeven aan de dag gebracht, dat onze kennis van het geheimzinnige Huis der Liefde een stap vooruit brengt. Als we zien dat de familist Basson in Leiden niet zonder succes tracht te concurreren met de officiële academiedrukker Paedtsz en optreedt als drukker van de niet-calvinistische, libertijnse partij, is dit een belangrijke aanwijzing van de nauwe relatie van de libertijnen (in politieke zin) met de geestdrijvers, die hun aanhangers in academische en regeringskring vonden. Op één punt heeft van Dorsten o.i. niet scherp genoeg onderscheiden. Wijzend op de relaties van Basson met Plantijn en de Raphelengii, van wie hij een huis koopt en typografisch materiaal betrekt, oppert hij de onderstelling dat de Engelsman het drukkersvak te Antwerpen geleerd zou hebben bij Plantijn, die immers ook een aanhanger van het Huis der Liefde was. Nu moet echter niet vergeten worden, dat zich omstreeks 1573 in het Huis der Liefde een schisma voltrok, ten gevolge waarvan Plantijn en zijn vrienden zich van Hendrik Niclaes afwendden en zich aansloten bij Hiël. Ook de typograaf Augustijn van Hasselt, die sinds 1568 te Keulen voor het Huis der Liefde drukte, volgde hen. Wie Augustijns taak overnam, is onbekend. In ieder geval zien wij in 1579 en het volgende jaar een andere drukker te Keulen voor het Huis der Liefde aan het werk, die zich Niclaes Bohmbargen noemt, doch omtrent wie verder niets bekend isGa naar voetnoot2. De raadsels waar deze Keulse drukkerij ons voor stelt zullen wij in een afzonderlijke studie trachten op te lossen. Dat Basson bij zijn vestiging in Leiden in het bijzonder door Plantijn en zijn vrienden beschermd zou zijn en deze en zijn opvolgers de Engelsman verder gesteund zouden hebben, lijkt ons echter minder waarschijnlijk dan van Dorsten aanneemt. Basson's begunstigers moet men zoeken in aanzienlijke | |
[pagina 224]
| |
kringen. Hiervoor komen in aanmerking figuren als de reeds genoemde Dirk van Egmond van der Nijenburgh, die nauwe relaties met de Leidse Universiteit onderhield, of de invloedrijke medische hoogleraar Johannes Heurnius, die te maken had met twee boeken, bij de geheimzinnige Bohmbargen te Keulen verschenen. Uit de ontdekking van Van Dorsten kan echter nog een verdergaande conclusie getrokken worden. Uit het feit dat grote getallen van de geschriften van Hendrik Niclaes, zowel in de oorspronkelijke taal als in het Latijn, Frans en Engels tot Basson's winkelvoorraad behoorden, mag o.i. afgeleid worden, dat deze de gehele uitgeverij van het Huis der Liefde van Keulen naar Leiden overgebracht en daar voortgezet had. De verspreiding van deze geschriften, die juist in de periode dat hij in Leiden werkte, blijkens de vele klachten in de Republiek zo actief bedreven werd, is blijkbaar van hem uitgegaan. Wat de justitie in 1596 niet vinden kon, is nu aan het licht gekomen door de in Oxford gevonden catalogus! Ook een andere gevolgtrekking kan gemaakt worden, een negatieve. Al werden in de catalogus van 1630 de geschriften van Hendrik Niclaes aan het eind met kleine lettertjes vermeld, uit het feit dat ze openlijk aangekondigd werden blijkt toch, dat deze ‘monstrueuze leringen’ toen minder aanstoot opleverden. Inderdaad, sinds het eerste decennium van de XVIIe eeuw had de polemiek met de Arminianen, waar stellig vele libertijnen onder scholen, alle krachten der Calvinisten opgeëist. Zodoende was de strijd tegen de ‘geestdrijvers’ op de achtergrond geraakt. 't Is jammer, dat niet bekend is wie op de veiling van Bassons boekwinkel de geschriften van Hendrik Niclaes gekocht heeft. Het zwaartepunt van het Huis der Liefde verplaatste zich naar Engeland, waar de secte tijdens Cromwell een bloeiperiode beleefde. Maar ook in ons land - de herdrukken tot het begin van de XVIIIe eeuw bewijzen het - bleef men in bepaalde kringen de geschriften van de profeet lezen. 't Is te hopen, dat de vondst van Van Dorsten gevolgd wordt door andere ontdekkingen, die enig licht werpen op dit merkwaardig hoofdstuk uit de geschiedenis van de geestelijke stromingen in Nederland. |
|