| |
| |
| |
R. Pennink en W. Post
Bibliografische bijzonderheden bij enkele nrs. van de tentoonstellingscatalogus ‘Oude drukken uit de Nederlanden’ (1960)
Dr. Kronenberg vroeg ons voor Het Boek enige toelichting bij enkele door ons gemaakte titels in Oude drukken uit de Nederlanden. Boeken uit de collectie Arenberg thans in de verzameling Lessing J. Rosenwald (1960); zij hoopte op een nadere uitleg bij onze nrs. 17, 24, 64, 76, waar we van ‘fouten’ bij Campbell, ‘var.’, enz. hadden gesproken. Gaarne zullen we aan haar verzoek voldoen.
Nr. 17 = CA. 304 Kr. Contr. II 304, Een boexken van der officien ofte dienst der missen. Campbell heeft hier zijn collatie niet zelf gemaakt; hij had dus waarschijnlijk weinig schuld aan de ‘talrijke fouten’ die we opmerkten.
Nr. 76 = CA. 700, Evangelien ende epistolen. Hier gelden soortgelijke opmerkingen bij Campbells beschrijving als bij ons nr. 17; zie ook Kr. Contr. Addendum p. [168].
Nr. 64, Dat liden ende die passie ons heren Jhesu Cristi. De zaken liggen hier iets moeilijker. We tekenden aan ‘uit twee verschillende edities samengesteld’, d.i. uit een fragment van de editie genoemd in Kr. Contr. I 1160a en een gedeelte van een andere, waarschijnlijk oudere, maar niet door ons teruggevonden editie.
Nr. 72 = CA. 1321 Kr. Contr. II 1321, Die vier uuterste. Hiervan geven we ongevraagd - evenals van nr. 30 - een beschrijving, omdat die bij CA. 1321 ontbreekt, en de titel daar zeer summier is. In GW. VII kol. 57 wordt ten onrechte de mogelijkheid geopperd, dat CA. 1321 gelijk zou zijn aan CA. 1322, immers, nr. 72 (CA. 1321) is gedateerd 26 Juni 1488, terwijl CA. 1322 geen jaartal heeft. Een weerlegging van GW. gaf reeds dr. Kronenberg in haar Addendum Contr. p. [168].
Nr. 30 = Die spieghel des eeuwighen levens. - Dat boec vander biechten is weer een uitgave met vreemde bibliografische eigenaardigheden. De incunabel is gedateerd als CA. 1581, maar verder afwijkend van dit
| |
| |
Campbellnummer, en tot en met bl. 68 verso ‘Amen’ gelijk aan CA. 1583; dan volgen in het ex. Rosenwald echter op die zelfde bladzijde enige regels druk die in CA. 1583 niet voorkomen, en waaruit blijkt, dat de twee teksten als een bibliografische eenheid zijn bedoeld, zoals in CA. 1581.
Van de bovengenoemde boeken is er één in Gouda (nr. 17), en zijn er vier (nrs. 76, 64, 72, 30) in Delft gedrukt; hieronder volgen de beschrijvingen.
| |
Nr. 17 (CA. 304 = Kr. Contr. II 304) Een boexken van der officien ofte dienst der missen. Gouda, G. Leeu, 20 juli 1479. 4o, 40 bll., A8-E8, 27 rr., type 2, drukkersmerk I.
Bl. 1 recto sign. Ai: [2] Ier beghint en̄ deuoet nuttelic boexken || van der officiē ofte dienst der missen ge||ordineert bi enē geesteliken en̄ deuotē persoē || tot sonderlinge profijt alre goed' mēschen In || welc boec bescreuē is gelijc die geestelike bedu||denisse des heyligē dienst d' missen. en̄ wat elc || punt sonderlinge beteykent. en̄ is al dienēde || op die passie ons liefs heren ihesu cristi Wāt || die passie cristi bider missen beteykent is Om || daer onse heer deuotelic en̄ hertelic te dienē. so || suldi v voegē naerstelic v seluē hier na te regie||ren Indē eersten. hoe dat ghi v inder kerken || hebben sult [4] Ls ghi ter kercken gaen wilt om || misse te horē of om enige anderen || dienst goods te horē. of oec predi-||cacie So seldi v blidelic en̄ vlitelic || daer tegēs bereydē. en̄. als ghi... bl. 9 recto sign. Bi: des menschen soen mit een cusse Ende dat sel || di dicwil mit medelideliker herten ouerdenc-||ken... bl. 40 verso regel 14:... soe seldi eerst soeticheit en̄ smakelicheit || daer in vinden || Voleyndt ter goude in hollant. by my ghe||raert leeu. Anno M.CCCC. en̄ lxxix den || xx. dach van Julio Laus deo || drukkersmerk GL.
| |
Nr. 76 (CA. 700) Evangelien ende epistolen. Delft, [Chr. Snellaert], 1488. 4o, 276 bll., a8-p8q6r626st6s8s8-v8u8w8-ʒ8ƶ88A8-D8E6F6, foliëring aan de voet der bll. (met enkele fouten) beginnend op bl. 2 recto met I, 28 rr., typen 1, 3, drukkersmerk I, talrijke hsnn.
Bl. 1 recto: Euangelien ende episto||len mettē sermonen. ende || figueren || Titelhsn. = mis van de H. Gregorius; bl. 1 verso: hsn.; bl. 2 recto foliëring I: Hier beginnen alle die epistolen en̄ euāgeli||en metten sermonen vāden gheheelen iaer die || een naden anderē volgēde en̄ oec mede de pro||phecien genomen wt der bibelen volmaectelic||en̄ gerechtelic ouer geset wt den latine in goe||den duytsche gelikerwijs alsmen houdende is || inder heyligher kercken.|| [7] Roeders weet dese tijt. want || nu is die vre ons. vanden sla||pe op te staen:... bl. 9 recto sign. b foliëring viij: sijnē geschoyte Ic dope v inden water. mer hi || sal v dopen inden heiligē geest... bl. 270 recto foliëring CClxix regel 13... en̄ || bidden gode om v̓ghiffenisse: op dat wi mogē || comen na dit leuen in dat eewighe leuen Dat || moet ons gonnen die vader die sone die hey-||lighe gheest. AMEN || Hier eynden die epistelē en̄ die
| |
| |
euangelien || metten sonnendaechschen sermoenen vandē || gheheelen iare ende vanden heilighen. en̄ sijn || ghepreyndt te delff in hollāt Int iaer ons hee||ren .M.C.C.C.C. en̄ lxxxviij. || bl. 270 verso: Hier beghint die tafel vā desē teghēwoerdi||gē boecke ƶc. || [2] Ptē eerstē sōnendach indē aduēt epistel || euangeliū en̄ sermoen. .|. || bl. 276 recto regel 26:... Optē kermis dach epistel euange. cc: lxviij || Hier eynt die tafel vādē epistelē en̄ eugeliē (sic) en̄ || ooc vādē heiligē Gheprindt te delf in hollant. || bl. 276 verso: delf in hollant || drukkersmerk.
| |
Nr. 64 Dat liden ende die passie ons heren Jhesu Cristi. Delft, [J. Jacobssoen van der Meer], 2 juni 1487. 4o, 88 bll., a8-l8, 26 en 27 rr., type 1*, talrijke hsnn.
De kolophon van nr. 64 is gelijk aan die van Kr. Contr. I 1160a, waarvan de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage het enig bekende, maar helaas onvolledige exemplaar bezit (169 G66). Vermoedelijk op grond van de kolophon is nr. 64 in Kr. Contr. op p. [168] dan ook als exemplaar van Kr. Contr. 1160a vermeld. Bij vergelijking van beide exemplaren komen echter verschillen aan het licht, waar we hier nader op in dienen te gaan.
De opbouw van de katernen is in beide gevallen a8-l8, bij 169 G66 is, voor zover de bll. aanwezig zijn, in iedere katern slechts 'n signatuur gedrukt van het eerste en derde blad, bijv. lj en liij. Bij nr. 64 is dit in sommige katernen eveneens het geval, het zetsel is dan gelijk aan dat van 169 G66; in andere katernen daarentegen zijn er gedrukte signaturen van de eerste vier bladen bijv. bj, bij, biij en biiij; in die gevallen wijkt het zetsel af. Gelijk zijn de katernen e, f, g, h, i en l, ongelijk de katernen a, b, c en k, terwijl in katern d de bladen 3, 4, 5 en 6 gelijk, maar de bladen 1, 2, 7 en 8 ongelijk zijn; hiermee stemt overeen, dat in nr. 64 de signaturen dj, dij en diij gedrukt zijn, maar niet diiij!
Op grond van dit alles ligt het vermoeden voor de hand, dat 169 G66 homogeen is, maar nr. 64 uit twee edities bestaat, nl. Kr. Contr. 1160a en een andere. Het bewijs, dat dit vermoeden juist is, levert de overgang van katern k naar l; hier lezen we in 169 G66 op blad 8 verso regel 27 van katern k en blad 1 recto regel 1 van katern l: ‘ihesus verresen was ende of hy hem dede verri||sen Doe carius ende lencius die besweringhe||’ maar in nr. 64: ‘loefden dat ihesus verresē was en̄ of hi hem|| sen Doe carius ende...’ In nr. 64 ontbreekt dus: ‘dede verri’.
Het is ons niet gelukt vast te stellen uit welke editie de van 169 G66 afwijkende bladen in nr. 64 afkomstig zijn. Aangezien op het tweede blad [aij] recto 169 G66 een gedrukte initiaal heeft, hoog 9 rr., terwijl in nr. 64 plaats is opengelaten voor een getekende (?) initiaal, hoog 6 rr., en de typen gelijk zijn, denken we aan een onbekende oudere uitgave van dezelfde drukker. Hiervoor komen op grond van de typen in aanmerking Jacob Jacobssoen van der Meer of Christiaan Snellaert. Voor
| |
| |
Snellaert pleit de gedrukte initiaal op het tweede blad [aij] recto van 169 G66, aangezien Haebler wel van hem, maar niet van Van der Meer dergelijke gedrukte initialen kent; echter drukt, volgens Haebler, Snellaert niet voor 1488; aangezien Kr. Contr. 1160a gedateerd is 2 juni 1487, zijn we met dr. Kronenberg geneigd aan te nemen, dat 169 G66 toch een druk van Van der Meer is; evenals het Delftse Passionael (Winterstuck), gedateerd 1 maart 1487, dat door Campbell (1763), Polain (2220), Oates (3357) en Madsen (2215) eveneens aan Van der Meer is toegeschreven, en dat een soortgelijke initiaal vertoont.
Bl. 1 blank (?); bl. 2 recto sign. aij: Hier beghint dat lidē en̄ die passie ons herē || ihesu cristi en̄ die teikenē en̄ miraculē die hi de||de na dien dat hi ghecruyst was. also als die || vier euangelistē bescreuen hebben En̄ ioseph || vā aromathia en̄ nycodemus ghetughet heb||ben. ghelikerwijs als si selue ghesien hebben || ende ghehoert|| [6] Ier beghīt alsoe als die iodē || in haren rade vergaderden || om ihesum te doden of sijn || leringhe weder te staē: want || hi leerde... bl. 9 recto sign. bj: hem vriendelic En̄ si spreyden haer cleder en̄ || bl. 87 recto regel 24: ende mit bitteren rouwe: op dat ihūs ōs met || hem wil nemē in die vroechde ende bliscap des || ewighen leuens die daer sōder eynde is Daer || bl. 87 verso: so moet ons toe brenghen die almachtige va-||der. en̄ die moghende ghebenedide gods soen || conīc der gloriē. en̄ die ewige trooester die goe||dertierē god die heylighe gheest AMEN || Voleynt te delff in hollant Int iaer ons he||rē .M.CCCC. en̄ .lxxxvij op dē pinxter auōt || ter eerē gods en̄ sijnder lieuer moeder maria || en̄ alle gods heylighen || bl. 88: blank (?).
Enkele afwijkingen in nr. 64 van Kr. Contr. 1160a = Kon. Bibl. 169 G66:
Nr. 64 bl. met sign. biij regel 1: |
wāt ihesus haren gront vā binnē kende En̄ || |
169 G66 bl. met sign. biij regel 1: |
wāt ihesus harē gront vā binnē kende En̄ hi || |
Nr. 64 bl. met sign. cj regel 1: |
nam broot en̄ dooptet ende gaft iudas Ende || |
169 G66 bl. met sign. cj regel 1: |
nam broot en̄ dooptet en̄ gaft iudas en̄ iohā || |
Nr. 64 bl. met sign. dj regel 1: |
op en̄ saghen op ihesum. Ende ihesus sprack || |
169 G66 bl. met sign. dj regel 1: |
op en̄ saghen op ihesum. Ende ihes9 sprack met || |
Nr. 64 bl. met sign. kj regel 1: |
[2] Nde als alle dese dinghē veruolt warē || en̄ het quā ter lester vren: soe begonste || |
169 G66 bl. met sign. kj regel 1: |
[2] Nde als alle dese dinghen veruolt warē || en̄ het quam ter lester vren: so bgōste ō || |
| |
| |
| |
Nr. 72 (CA. 1321 = Kr. Contr. II 1321) Die vier uuterste. Delft, [Chr. Snellaert], 26 juni 1488. 4o, 58 bll., a8-d8e6f6g8h6, 27 rr., typen 1, 2, init. a, 5 hsnn.
Bl. 1 recto: Die vier vuterste || Titelhsn. = Christus aan het kruis, met Maria en Johannes; bl. 1 verso: hsn., eronder regel 22: Mijn ald' liefste in xpō dese salige en̄ leerli||ke gedēckenisse... bl. 2 recto: Memorare nouissima tua et in eternū nō || peccabis || (D10) It bescrijft ons die || wise mā en̄ bedudʒ || aldus ... bl. 9 recto sign. b: geloeft sal te niete gaen als water dac (sic) wech || loopt ... bl. 57 verso regel 3:... Och || of si smaecten ende verstonden ende die vter || ste dinghe voorsaghen.: || Voleynt te delf in hollant. Int iaer ons || heeren .M.C.C.C.C. ende lxxxviij. opten || xxvi. dach in Iunio Ter eren gods ende ma||ria sijnre lieuer moeder.: || bl. 58: blank.
| |
Nr. 30 Die spieghel des eeuwighen levens. - Dat boec vander biechten. Delft, [J. Jacobssoen van der Meer], 30 oct. 1480. 4o, 108 bll., a8-h8i4aa8-ee8, 25 rr., type 1*.
Bl. 1 blank; bl. 2 recto sign. ai: Dit is die tafel vandē naebescreuē capittelen || Wat een met hem nemen sal. ende hoe hij hē || bereidē sel: die ghene die reysē wil totter ghees||teliker stat iherusalem Capit. i. || Wat ende van waen die mēsche is:... bl. 2 verso regel 24:... waer bi een sel moghē || comē tot dʒ volcoēlike geestelike leuē .ca. xxix || bl. 3 recto sign. aij: Hier beghint die spieghel des eewighē leuēs. || Ende leert ons die kēnisse gods ende der sielē || ende der enghelen en̄ veel scoenre leerē || [7] Ens des morghēs on-||langhes gheledē. lach ic || in eē swaer ghepeyns: || mijn v̓driet.... regel 20:... ende sprac Heynric hoe legghestu ī d9 || swarē gepeyns.... bl. 9 recto sign. bi: alle ander wesen van dit eenich wesen gheco||men sijn. dat.... bl. 68 verso regel 14:... Op dat hij met allen || goetwillighen menschen aldaer die goetheyt || gods ghebruken mach: dat welke ons allen || te samen wil gonnen. die vader die sone die || heilighe gheest Amen || Ende op dat wi tot deser hesligher (sic) stadt || iherusalem te bet sellen moghen comen: soe || volghet hier na dat boec vander biechten. || ende leert ons. hoe dat wij onse sonden ende || misdaden biechten sellen. || bl. 69 recto sign. aai: Gaude et letare filia syon. Ecce venio in || medio tui dicit dn̄s omnipotens || [4] Ese woerdē spreket onse lieue he-||re totter saligher sielen: doer den || mondt zacharie.... bl. 77 recto sign. bbi: oghen haddē: dat si des anderen daghes lam || bl. 107 verso regel 13:... wes hem daer van crancheden ontbre-||ket. dat veruolt die goedertieren god onse lie-||ue heere
met sijnre heiligher gratien. des soe || moet hi ghebenedijt sijn in ewicheden Amē. || Dit teghenwoerdighe boec is volmaket te || delf in hollant Int iaer ons heerren dusent || vierhondert ende tachtich opten dertichsten || dach van octobri || bl. 108: blank (?).
Enkele varianten op bl. 69 recto in ex. Rosenwald, nr. 30, (vergeleken met het exemplaar Kon. Bibl. van CA. 1581): regel 6: Verblide; syon:; regel 11: aensichte.; regel 13/14: tra||nen; regel 14: en̄; regel 15: veruroechden. dat onse ||
| |
| |
CA. 1581: regel 6: Verblie; syon.; regel 11: aensichte; regel 13/14: tra-||nē; regel 14: ende; regel 15: v̓uroechdē. dʒ onse lie ||
Er rest ons nog een verantwoording te geven bij ons nr. 24 = ‘CA. 549 (met var.)’.
Nr. 24 = CA. 549, Die duytsche souter. Holtrop heeft in zijn incunabelcatalogus van de Koninklijke Bibliotheek, onder nr. 429, Die duytsche souter 12 Febr. 1480, beschreven naar het exemplaar dat nu de signatuur 151D212 draagt. Toen Campbell later, uit een tweede exemplaar der Koninklijke Bibliotheek, 150 E 14, ook een beschrijving van de in 151D212 ontbrekende, ongesigneerde, eerste katern kon toevoegen, vermeldde hij niet de variant uit 150E14 op het blad met signatuur a1 recto regel 2 (in zijn handexemplaar van de Annales heeft hij naderhand een aantekening over afwijkingen in de incunabel gemaakt); in 151D212 leest men op de bedoelde plaats ‘dē dē heer’, in 150E14 echter, bij Polain onder nr. 3276, en in het ex. Rosenwald ‘dē dē here’, trouwens de gehele bladzijde in 150E14 is gelijk aan die uit het ex. Rosenwald, terwijl die in 151D212 vrij duidelijk afwijkt, o.a. omdat daar hoofdlettertje A uit Van der Meers type 1* wordt gebruikt en in 150E14 uit type 1 (men vergelijke hierbij Veröffentlichungen der Gesellschaft für Typenkunde des XV. Jahrhunderts Taf. 1589). Daarentegen hebben ex. Rosenwald en 151D212 op blad met signatuur bi recto regel 10 gemeen ‘ende’, maar 150E14 heeft ‘en̄’; op dezelfde pagina regel 2 in ex. Rosenwald en 151D212 ‘ghewōnen’, maar in 150E14 ‘ghewonnē’. Voor zover het de hier besproken plaatsen betreft, is het ex. van Museum Meermanno Westreenianum gelijk aan het ex. Rosenwald.
Ten slotte een opmerking naar aanleiding van ons nr. 59 = CA. 1376, Polain 1788, Boeck vanden pelgherym. Volgens Campbell telt deze druk 84, volgens Polain 86 bladen; de laatste geeft voor de opbouw van de katernen de formule a-k8l6. Echter blijkt uit de beide exemplaren van Rosenwald, dat in een volledig exemplaar ook de Katern l uit acht bladen bestaat, de formule wordt dan a-l8, het aantal bladen 88. Campbell is hoogst waarschijnlijk tot zijn foutieve beschrijving gekomen, doordat het exemplaar van de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage onvolledig is; dit bevat inderdaad 84 bladen, de bladen 81, 82, 87 en 88 ontbreken. Vermoedelijk heeft Polain bij vergelijking van het door hem beschreven exemplaar met Campbells beschrijving wel opgemerkt, dat Campbell de beide laatste bladen niet kende, maar niet, dat in het door Campbell gebruikte exemplaar nog twee bladen (81 en 82) ontbraken. Immers hij laat de kolophon staan op bl. 84 verso in plaats van op bl. 86 verso. Het drukkersmerk (I = Juchhoff 37) staat niet op bl. 85 verso, maar op bl. 87 recto; bl.
| |
| |
87 verso en 88 recto en verso zijn blank. De beschrijvingen van Campbell en Polain zijn daarom in deze zin te wijzigen.
| |
Summary
The authors describe more fully Campbell's nos. 304, 700, 1321 (after autopsy of the copies Arenberg, now in the collection Rosenwald, Jenkintown,) and nos. 64, 30 from the catalogue Oude Drukken uit de Nederlanden (1960); they also draw attention to some aspects of nos. 24 (CA. 549) and 59 (CA. 1376).
| |
Addendum
Achteraf leek het ons jammer, dat we wel uitvoeriger hebben beschreven ‘Nr. 64’ uit Oude drukken [enz.], en niet Kr. Contr. I 1160a, een eveneens onbeschreven unicum, waaruit we slechts enige varianten opgaven ter vergelijking met genoemd Nr. 64. Hier volgt dus nu nog een bibliographische beschrijving.
Kr. Contr. I 1160a Dat liden ende die passie ons heren Jhesu Cristi. Delft, [J. Jacobssoen van der Meer], 2 juni 1487. 4o, 88 bll., a8-l8, 26 en 27rr., type 1*, init. a van Snellaert, talrijke hsnn.
Bl. 1 blank (?) || bl. 2 recto: Hier beghint dat liden en̄ die passie ons he||ren ihesu cristi en̄ die teykenē en̄ miraculē die || hi dede na dien dat hi ghecruyst was. also als || die vier euangelistē bescreuē hebbē En̄ ioseph || van aromathia en̄ nicodemus ghetuget heb-||ben: ghelikerwijs als si selue ghesien hebben || ende ghehoert || (H9) Ier beghīt alsoe als || die iodē in harē rade || v̓gad'dē om ihesū te || dodē of sijn leringe || wed' te staē want hi || leerde... bl. 10 recto: hsn., eronder regel 21: En̄ als onse here alle dese dinghen sach maec || bl. 87 recto regel 24: ende mit bitteren rouwe: op dat ihūs ōs met || hem wil nemē in die vroechde ende bliscap des || ewighen leuens die daer sōder eynde is Daer || bl. 87 verso regel 1: so moet ons toe brenghen die almachtige va-||der. en̄ die moghende ghebenedide gods soen || conīc der gloriē. en̄ die ewige trooester die goe||dertierē god die heylighe gheeest (sic) AMEN || Voleynt te delff in hollant Int iaer ons he||rē .M.CCCC. en̄ .lxxxvij op dē pinxter auōt || ter eerē gods en̄ sijnder lieuer moeder maria || en̄ alle gods heylighen || bl. 88 blank (?).
In dit exemplaar van de Kon. Bibl., 169 G66, ontbreken de bll. 1, 8, 9, 16, 33-39, 74 en 88.
|
|