Het Boek. Serie 3. Jaargang 33
(1958-1959)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
G.I. Lieftinck
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar een ‘geestelijk leven’ in de wereld. Het relaas bestrijkt wel bezien maar zeventien jaren, een tijdperk van nijpende armoede soms, maar misschien ook van nauw verholen hartstochten en ijdelheid, van verzaking van een eenvoudige sociale plicht ten behoeve van ‘hogere strevingen’. Het is de tijd die verlopen is tussen de grote brand die in 1438 Gouda geteisterd heeft en die ook het Collatie-huis in de as zou hebben gelegd en 1456, het jaar waarin wij voor het eerst kennis maken met een rector, die tegen zijn taak is opgewassen en die men te danken heeft gehad aan de bemoeienissen van het colloquium van Zwolle, dat de burgerij van Gouda ten einde raad te hulp geroepen had. Over de jaren vóór de brand vertelt de kroniek ons helaas uiterst weinig en juist die interesseren ons bij deze gelegenheid, omdat reeds uit het eerste jaar de bibliotheek stamt, waarmede wij ons thans voornamelijk zullen bezig houden. Deze toch was een geschenk van de stichter van het huis, de Goudse priester Dirc Floris, die in 1425 een huis, vermoedelijk zijn eigen woonhuis, vermaakte aan het ‘Capittel der Canonicken Regulieren als bij Schoonhoven ende in Delft ende int land van Steyn’ - later bekend als het Kapittel van SionGa naar voetnoot1 - met dien verstande dat het bewoond zal worden door ‘twee, drie of meer devote priesters of personen’, die op de namiddag van iedere zon- of feestdag, nadat de vespers in de parochiekerk beëindigd waren, aldaar voor het gewone volk een ‘collatie’ of korte preek in de landstaal zouden houden. De kroniek vertelt ons dat de oudste Broeders des Gemenen Levens in Gouda, zoals wij dit elders ook kunnen waarnemen, gezamenlijk bezit hadden en verenigd waren door de derde regel van Sint Franciscus, die zij aangenomen hadden. Vermoedelijk was hun aantal sterk toegenomen, zodat samenwoning steeds met grotere moeilijkheden gepaard ging, toen zij in 1418 door de gunst van een der bastaarden van Beaumont, die in het land van Steyn gegoed was, aldaar een stuk grond bekomen hadden om er een klooster, Emaus, te stichten. Zij toch waren nu Reguliere Kanunniken van Sint Augustinus geworden en wilden een echte kloostergemeenschap stichten. Daartoe werden alle goederen die zij gezamenlijk in de stad bezaten, verkocht, op een klein huis en erve na, dat zij onder bovengenoemde voorwaarden een jaar of zes later in zekere zin weer terugkregen door schenking van Heer Dirc Floris. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat dit een persoon op leeftijd was, die zijn levensavond in of op het terrein van Emaus wenste door te brengen. Vermoedelijk was de pastoor een der hunnen geweest in de tijd dat zij nog een gemeenschap van devoten in Gouda waren. Wij geloven zelfs dat hij hun geestelijke leider was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe het ook zij, wij zullen zien dat Dirc Floris en zijn fundatie bij het nageslacht in hoge ere is gebleven. Zózeer ging Dirc zijn stichting ter harte, dat hij in de stichtings-acte de bepaling liet opnemen, dat bij ontstentenis van regulieren het huis moest worden overgedragen aan de Heilige Geest-meesters der stad. Hij schijnt een open oog te hebben gehad voor de tendentie die er bestond bij de Devoten om zich uit de wereld terug te trekken in een leven van gebed en contemplatie, zeer ten nadele bijgevolg van het pastorale werk in zijn stad. De grote brand van 1438 moet wel een keerpunt zijn geweest in de oudste geschiedenis van het Collatiehuis. Dat het tot de grond afgebrand is, kunnen wij moeilijk geloven, maar de voornaamste middelen van bestaan der bewoners, renten uit bezittingen elders in de stad, zullen zijn verloren gegaan. De bewoners zullen het materieel zeer moeilijk hebben gehad. Wij weten dat men enig huisraad en de bibliotheek, een twintigtal handschriften, heeft weten te redden en moeten dan op gezag van de kroniek maar aannemen, dat het huis zelf ‘ad nichilum redacta est’. Hadden wij niet meer dan de inventaris van huisraad en boeken, die in het cartularium is opgenomen en die wij, in een weinig uitvoeriger redactie bovendien aantreffen in de kroniek van Henric van ArnhemGa naar voetnoot1, dan zouden wij er wellicht toe komen om het daar vermelde huisraad en de boeken liever als latere aanwinsten te beschouwen, niettegenstaande het tegendeel uitdrukkelijk vermeld wordt. Maar, het is waar, men kan de ramp tenslotte hebben zien aankomen en maatregelen getroffen hebben. Mr. S.J. Fockema Andreae was zo goed er mij op attent te maken, dat het Collatiehuis grensde aan het kerkhof: een prachtige open plaats om huisraad en boeken in allerijl naar toe te brengen! Wij beschikken echter over directe bewijzen voor het behoud van althans een deel van het huisraad en van alle boeken. Het twaalfde item van die boekenlijst luidt naar de opgave van Henric van Arnhem in zijn kroniek ‘gilo de septem sacramentis et amministracione eorum’. Dit handschrift is er nog, het is ms. B.P.L. 166 der Leidse UniversiteitsbibliotheekGa naar voetnoot2, een quarto op papier in de oorspronkelijke eenvoudige gewafelde kalfsleren stempelband. Het is een der oudste bezittingen der bibliotheek, een geschenk van haar eerste bibliothecaris, Paullus Merula, die het handschrift reeds vermeldt in zijn eigenhandig geschreven catalogus van 1607. Het hs. is geschreven door de stichter zelf van het Collatie-huis; men leest f.55r: Explicit Summa magistri Gilonis de amministracione septem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sacramentorum Finita Colonie dei gracia Per manus Theoderici filii florencii de gouda sub annis domini Moccccoxxo. In Crastino Invencionis Sancte Crucis. Deo laus et gloria. Op de laatste pagina (f. 95r): Finitus est hic tractatulus per manus theoderici filii florencii presbiteri Anno domini Moccccoxxiijo in profesto barbare virginis. Daaronder schijnt Heer Dirc zelf twee jaar later het eigendomsmerk te hebben aangebracht: Pertinet ad librariam domus collacionis Sancti pauli apostoli In gouda. Bovendien heeft men later in zware sierletters op de eerste pagina van het boek, in de bovenmarge, nog toegevoegd: Iste liber pertinet ad domum domini theodrici florencii in gouda, waarboven in heel kleine lettertjes de verduidelijking: sive ad domum collacionis (afb. 1 a-c). Maar er is nog meer. In een nieuwe Inventaris der archieven van de Goudse kloosters, die zich in het archief aldaar bevinden en die de huidige archivaris, de heer J. Taal, geheel persklaar gereed heeft liggen, vond ik als nr. 16 vermeld: ‘Lijsten van huisraad en boeken, met het collatie-huis van de Heilige Geest-meesters ontvangen, en een opsomming van huisrenten, toebehorende aan het collatie-huis. c. 1447. 3 stukken’. Tot mijn blijde verrassing bleek dit nummer te slaan op een couvert waarin ik drie originele inventarissen vond, alle drie wederom betreffende diezelfde zaken, die het Collatiehuis van de stichter gekregen zou hebben. Wel een bewijs, dat men deze in hoge ere gehouden heeft en haast als reliquieën gekoesterd! Aangezien het bijzonder zeldzame en wegens de originaliteit ervan ook waardevolle documenten zijn, heb ik gemeend ze in extenso te moeten uitgeven. Het merkwaardige toch is dat alle drie in verschillende bewoordingen zijn opgesteld: het zijn dus verslagen van echte inventariseringen, geen copieën, zoals de inventaris die is opgenomen in de kroniek, die niet anders dan een beredeneerd afschrift is van een copie van de laatste inventarisering, in 1456, die wij in het cartularium vinden (afb. 2). Alles bijeen genomen beschikken wij dus over niet minder dan vier onafhankelijk van elkaar gemaakte inventarissen. Wij zullen zien dat daaruit heel wat te leren valt. De oudste is ongetwijfeld nr. 16a, een langwerpig stukje papier (c. 20 bij ruim 10 cm.), dat aan beide kanten beschreven is. Eerst wordt het huisraad vermeld, een lijstje waaruit wij allerlei kunnen opmaken over het aantal der bewoners en hun omstandigheden: er zijn vier bedden met de bijbehorende paren ‘slapelakens’, negen dekens slechts, maar zeven oorkussens. Een aanwijzing, dunkt ons, dat de oorspronkelijke inventaris dezer zaken groter geweest zal zijn. De negentien ‘sitcussen’ moeten wel bestemd geweest zijn voor op de grond zittende toehoorders bij de collatie. Had men ge en stoelen, of gingen die alle verloren? Zelfs schrijven deed men in de oudste frater- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1a. Leiden, Univ. Bibl., ms. B.P.L. 166, f. 1r.
Afb. 1b. Ms. B.P.L. 166, f. 55r. Afb. 1c. Ms. B.P.L. 166, f. 95r. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2. Gouda, Librije, nr. 951, f.39v
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb 3. Gouda, Inv. Kloosters, nr. 16a, recto (1438)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 4. Gouda, Inv. Kloosters, nr. 16a, verso (1438)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huizen oorspronkelijk op de grond zittend. Wij verwijzen hiervoor naar het aardige boekje van PostGa naar voetnoot1, die over de vaak opzettelijke primitiviteit aldaar interessante bijzonderheden mededeelt (p. 38). Aan het einde dezer lijst treft men de mededeling aan: Item wes daer meer is dan hier bescreven staet dat is sint den brant ghecreghen. Die giften zijn in verso door een andere hand bijgeschreven. Het is wel een uiterst pover lijstje: een nieuwe vouwtafel, vier stoelen op drie poten, tabouretten dus, een paar ketels, een treefje, een hangijzer om een ketel boven het vuur te hangen en een ijzeren spit. Dat is alles. Dit laatste lijstje is daarom zo belangwekkend, omdat het bewijst dat wij hiermede werkelijk een volledige opgave voor ons hebben van alles wat er op dat ogenblik in huis was: het allernodigste, ja eigenlijk minder dan dat, want wat betekenen één vouwtafel en vier tabouretten voor vier mannen, die onder andere, behalve eten en drinken, ook boeken moeten kunnen copiëren om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Hoe groot de omvang van het huisraad vóór de brand is geweest, weten wij natuurlijk niet. Veel kan zijn verloren gegaan, onder andere schrijfstoelen, maar dit was de toestand in 1438, want het is in dat jaar dat de lijst moet zijn opgemaakt. Het allernodigste hebben vriendenhanden aangevuld! Hierop volgt de boekenlijst en dan tenslotte in verso ‘dit sijn die renten’. Het zijn renten van vijf huizen elders in de stad, kennelijk deel uitmakende van de oorspronkelijke fundatie, bij elkaar 16 ponden Hollands ‘buerzegelts’, voor dien tijd een werkelijk niet onaanzienlijk jaarlijks inkomen, naar de Leidse archivaresse, Mej. Mr. A.J. Versprille, mij heeft verzekerd (afbb. 3, 4). Het is wel duidelijk dat het deze renten zijn die sinds 1438 geheel of gedeeltelijk onbetaald bleven: de huizen waren afgebrand! Blijkbaar waren het grond-renten, die onder alle omstandigheden opvorderbaar bleven. De belangrijkste, een van zeven en een van vier ponden 's jaars, vindt men ook in de stichtingsoorkonde vermeldGa naar voetnoot2, terwijl men in het cartularium (f. 10r-11r) de copieën der desbetreffende oorkonden alle bijeenvindt ‘hic sequuntur littere reddituum ad domum collacionis in gouda’. De slotaantekening, geschreven in dezelfde hand als de rest, is interessant: ‘Sciendum quod originalia sex litterarum prepositarum conservantur in sanctuario ecclesie goudensis in cista magistrorum sancti spiritus in capsa que dicitur domus collacionis. Et sunt littere reddituum domus collacionis quos pie memorie dominus theodricus florencii fundator ad domum predictam assignavit. Preterea | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sciendum quod in antiquo registro quod primi tres patres nostri quos tangit littera opidi presignata reliquerunt nobis posteris habetur quidam titulus de una libra annua qui sic canit Item op iacob die backers huys op die westzide vander hoechstraet dair zuwair plach te wonen j libra verscijnt michaelis, de hac libra facta est diligens inquisicio apud magistros sancti spiritus sed tamen minime reperta est’. Van een latere hand volgt tenslotte nog Isti redditus prescripti toti et quanti sunt quos in anno Mccccolvio dominus henricus arnhem Rector invenit et non amplius’. Uit dit alles blijkt wel zonneklaar, dat onze eerste inventaris zeer oud moet zijn en nauwkeurig overeen moet stemmen met de oorspronkelijke van voor de brand: de later onvindbare acte betreffende een pond uit het huis van Jacob die backer is hier immers nog vermeld! Wij weten uit de kroniek, dat regulieren en ‘fratres eorum’, dus broeders zonder regel, aangewezen door de priors van Den Hem bij Schoonhoven en van Emaus inden lande van Steyn, nog tot 1443 daar gewoond hebben en de collatieplicht, bedoeld in de stichtings-acte, vervuld hebben. Om een of andere reden, materiële onmogelijkheid of gebrek aan belangstelling voor pastorale arbeid - een bekend verschijnsel bij de regulieren zoals wij zagen - heeft men na vijf jaren er de brui aan gegeven en het Collatiehuis met zijn hele inventaris overgedragen aan de Heilige Geest-meesters van de stad. Het ligt voor de hand dat men ook bij die gelegenheid een inventaris heeft opgemaakt. Dit moet wel lijst nr. 16c geweest zijn, geschreven in een hand die duidelijk een kloosterlijke discipline verraadt, een littera cursiva formata, die wij in het boekschrift van de eerste helft der eeuw veel aantreffen. Het is weer een klein stukje papier, nog geen 15 bij ruim 10 cm., slechts aan één kant voor de helft beschreven (afb. 5). Deze inventaris lijkt op de vorige, maar vertoont enige interessante afwijkingen: van de 19 ‘sitcussen’ zijn er maar zes over, van de negen dekens slechts vier! Wel een bewijs van werkzaamheid in die vijf jaar, gezien het aantal versleten zitkussens, maar ook van nog grotere nooddruft, als men naar de dekens kijkt! De na de brand verkregen stukken huisraad vormen het einde van de lijst, nog duidelijk onderscheiden van de rest, maar thans door dezelfde hand geschreven. Vooral de derde inventaris, nr. 16b, is voor de geschiedenis van het huis interessant. Er zijn namelijk ditmaal twee lijsten van het huisraad, eerst de oude ‘dit sijn die cleynoden die wi ontfingen mitten huse’. Wij hebben hier weer de oorspronkelijke lijst, hier en daar een weinig gewijzigd, omdat intussen hier iets gebroken was en vervangen, daar iets aangevuld zonder dat men zich dat nog wist te herinneren. De geschenken van na de brand worden thans bij het oorspronkelijke huisraad gerekend, kortom deze lijst moet wel de jongste van de drie zijn (afb. 6). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 5. Gouda, Inv. Kloosters, nr. 16c (1443)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 6. Gouda, Inv. Kloosters, nr. 16b, onderste gedeelte (c.1447)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat deze lijst echter zo belangwekkend maakt, is dat na een opgave van de boeken een nieuwe inventaris van huisraad volgt, die heel wat omvangrijker is. Zij moet dateren uit de tijd dat het huis een vrij aanzienlijke uitbreiding heeft gekregen: het aantal bewoners moet minstens verdubbeld zijn. Ik houd het er dan ook voor, dat hij stamt uit de tijd van de zo jammerlijk mislukte pogingen van de Delftse prior van Hiëronymusdal, Hendrik van Herp, de later als auteur bekend geworden Harphius, om, met zijn Delftse broeders, van het huis een grotere stichting te maken van priesters en klerken, naar het voorbeeld van hun eigen stichting. Citeren wij een passage uit de kroniek: Clerici inceperunt hic fundare congregacionem clericorum, in magna paupertate, sine nummis alicuius estimacionis, cum paucis utensiliis in Delff receptis, scribentes pro precio et ea agentes que nostre discipline sunt prout in Delff prius positi fuerant edocti, cum valde tenui victu stantes et parce viventes, quia non habebant unde redderent. Istis fratribus commendabant magistri Sancti Spiritus altare Sancti Spiritus cum missis et oneribus suis, ut per salarium missarum et oblacionum eo pocius habundarent ad subsidium victus et amictusGa naar voetnoot1. Onze tweede lijst zal nu waarschijnlijk die ‘pauca utensilia in Delff recepta’ vermelden. Daaronder vallen allereerst in het oog ‘vijf scrijfstoelen mit pulmenteren ende ander reescappen’. Dan zien wij, later bijgeschreven, liturgische boeken en voorwerpen nodig voor de bediening van een altaar: een missaal, twee brevieren, altaarkleden en altaarkandelaars, voorts ‘twee ornamente misse mede te doen’. Zien wij goed, dan is deze lijst, een lange reep papier van 45 bij 15 cm., aan één kant beschreven, omstreeks 1447 of in de jaren daaropvolgende, althans vóór 1456, de periode van de schrijver van de kroniek, opgesteld. Ook hier weer stelt een minutieuse nauwkeurigheid bij de inventarisering ons in staat ons een precies beeld te vormen van wat er in het broederhuis aan huisraad aanwezig was. Om één tekenend voorbeeld te noemen: wij treffen ergens ‘item twee ketelen’ aan en een latere hand voegt er aan toe ‘item twee deccelen op ketelen te legghen’! Komen wij tenslotte tot onze boekenlijsten. Zij vermelden steeds dezelfde werken. Als dan in 1456 de laatste inventaris van het boekenbezit samengesteld wordt, merkt men op dat twee boeken die voorkomen op de oorspronkelijke lijst, (die blijkbaar bij de overdracht is gemaakt en die er niet meer is) niet meer aanwezig zijn. Verre van te veronderstellen dat deze boeken zijn zoekgeraakt of vervreemd, neemt men aan dat zij te eniger tijd zijn omgeruild tegen een fraai handschrift met de sermoenen van Jordanus van Quedlinburg. Het is wel opmerkelijk dat in een huis, waar in de moeilijkste jaren van omstreeks 1440 maar één vouwtafel en vier krukken op drie poten aanwezig waren voor de vier bewoners waarvoor het oorspronkelijk ingericht was, waar op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schamele bedden voor elk slechts één deken beschikbaar was, er nooit aan gedacht is om enige boeken, die men toch nimmer gebruikt zal hebben, te verkopen. Dat bewijst grote piëteit jegens de stichter en dwingt onze bewondering af voor de discipline waaronder deze mannen geleefd hebben. Sommige van die voor een Collatie-huis toch overbodige werken waren immers in deze tijd zeer waardevol; ik denk dan speciaal aan de Quinque libri decretalium, het liber sextus decretalium cum lectura Johannis Andreae en de Notabilia super totum corpus juris, de volledige uitrusting voor een middeleeuws rechtsgeleerde! Maar laten wij ons eindelijk eens gaan bezig houden met de vraag welke boeken het nu eigenelijk waren, die het Goudse Collatie-huis van zijn stichting af tot op het jaar 1483, het jaar waarin Henric van Arnhem zijn geschiedenis persoonlijk te boek heeft gesteld, als kostbare relieken gekoesterd heeft. Laten wij trachten er een bibliografische beschrijving van te geven op grond van de gegevens, die de vijf inventarissen die wij ervan kunnen raadplegen, ons hebben overgeleverd. De drie eerste drukken wij in de bijlage volledig af, de beide andere kan men gemakkelijk in Hensen's studie vinden, als men ze vergelijken wil.
Nr. 1 Een volledige bijbel met de Nomina Hebraica van Hieronymus, twee delen perkament, geschreven in een littera textualis ((littera rotunda). Voor het gemak ten behoeve van de gebruikers heeft men de bijbel, waarschijnlijk tussen 1456 en 1483, in verschillende fascikels afzonderlijk gehanteerd. Zie over deze bijbel mijn opstel ‘Enige problemen met betrekking tot gedateerde Goudse handschriften’ in Opstellen.... aangeboden aan F.K.H. Kossmann ('s-Grav. 1958), p. 139-154.
Nr. 2-4 Quinque libri decretalium Liber sextus decretalium cum apparatu Johannis Andreae Notabilia super Corpus Iuris De vijf boeken pauselijke decretalen, door paus Gregorius IX in 1234 verzameld, aangevuld met een zesde, door Bonifacius VIII (†1303). De Clementinen, decretalen van Clemens V (†1314), verzameld door Johannes XXII (†1334), maakten dus nog geen deel uit van deze collectie van kanoniekrechtelijke boeken, die Dirc Floris bezat. Het liber sextus was voorzien van de glossen van de beroemde Johannes Andreae (†1348). De notabilia super Corpus Iuris moet een verzameling geglosseerde teksten uit het Romeinse Recht zijn geweest. De tweede en de latere inventarissen vermelden bovendien nog een Processus judiciarius, die merkwaardigerwijze in de eerste lijst ontbreekt. Volgens Prof. R. Feenstra moet dit een handboekje met formulieren voor de rechtspraktijk zijn geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nr. 5 Een middelnederlandse vertaling van De quatuor novissimis (die vier utersten) van Gerardus van Vliederhoven, gevolgd door Quatuor exercitia (die vier oefeninge), vermoedelijk een vertaling van het Soliloquium de IV exercitiis van Bonaventura, zoals reeds Hensen aannam (ed. ad Claras Aquas, 1882-1902, dl. VIII, p. 28-67). Het was een hs. op perkament, ‘in bona littera’. Welk van de twee werkjes in de band voorop ging is niet uit te maken; de berichten lopen uiteen.
Nr. 6 Tractatus de consolatione theologiae, een werkje dat Johannes Gerson geschreven heeft als tegenhanger van Boethius' bekende werk, dat volgt. Het dateert uit het jaar 1418. Gerson schreef het in de abdij Melk aan de Donau. (cf. Dict. de Théol. Cathol. VI, 1 (1947), col. 1317).
Nr. 7 Hieronymus, Regula ad Eustochium, samengebonden met diens Regula ad Demetriadem. Bedoeld zijn diens De custodia virginitatis (Migne, P.L. 22, 394-425) en De servanda virginitate (ald., 1107-1138). Het was een papieren handschrift.
Nr. 8 Boethius, De consolatione philosophiae.
Nr. 9 Chrysostomus, Ad Amanticum lapsum de reparatione lapsi, volgens het cartularium gevolgd door diens De compunctione cordis ad Demetrium. Zie over beide werkjes, die in latijnse versie veel samen voorkomen, A. Wilmart, Journal of Theol. Studies 19 (1918), p. 325-236. Het eerste is reeds in 1470 te Keulen gedrukt bij Ulrich Zell.
Nr. 10 Libellus de perfectione vitae. Een werkje van Thomas Aquinas. Zie Dict. de Théol. Cathol. XV, 1 (1946), col. 638, nr. 16.
Nr. 11 De Vitis Mystica van Bonaventura, een veel gelezen werkje, dat ook in middelnederlandse vertaling voorkomt. (ed. ad Claras Aquas (1882-1902), VIII, 159-229). Volgens de inventaris in het cartularium was het werk onvolledig overgeleverd.
Nr. 12 De claustro animae, volgens de tweede inventaris van Hugo de Fo (lioto). Inderdaad misschien een werkje van deze auteur (Hugues | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Fouilloi). Bij Migne (P.L. 176, 1017-1184) op naam van Hugo de Folieto opgenomen onder de opera spuria van Hugo van Sint Victor.
Nr. 13 Speculum missae, gevolgd nog eens door De quatuor novissimis van Gerardus van Viederhoven, deze keer in het Latijn. Het was een hs. op papier ‘in mala littera’. Omtrent het eerste werkje tasten wij in het duister. Typisch is dat Gerard Leeu te Gouda reeds in 1477 Die vier uterste, gevolgd door Doechden vander missen ter perse heeft gelegd. Hij stond stellig in betrekking tot het Collatie-huis, want zijn lettertype werd na zijn dood in 1493 op de persen van de broeders te Gouda gebruikt! Zie Het Boek XII (1923), 290.
Nr. 14 Gilo de septem sacramentis et administratione eorum. Dit hs. bestaat nog; het is hs. B.P.L. 166 der Leidse Universiteitsbibliotheek (cf. Codices manuscripti III, Codices Bibliothecae Publicae Latini (1912), p. 84-85. Door de catalogus wordt het eerste werk verkeerdelijk toegeschreven aan Guido de Lauduno. Zie thans P.C. Boeren, La vie et les oeuvres de Guiard de Laon (c. 1170-1248). La Haye 1956, p. 107-111 en mijn reeds bij Nr. 1 geciteerde opstel.
Nr. 15 Libellus qui incipit parate viam domini. Dit werk komt voor in de eerste inventaris. Het is mogelijk dat de tweede inventaris het tractaat aanduidt als De convertendis peccatoribus. In de derde ontbreekt het, terwijl het in het cartularium als vermist wordt opgegeven.
Nr. 16 Een duytsch passionael in vier stucken. Een der talrijke handschriften met de middelnederlandse vertaling van de Legenda aurea van Jacobus de Voragine.
Nr. 17 Sermones sensati super epistolas, ook wel de tempore. Het was een mooi handschrift ‘in franceno, in bona littera’ en wij begrijpen niet waarom het niet vermeld wordt in de derde inventaris. Het is al weer Gerard Leeu die te Gouda in 1482 Sermones sensatus ter perse heeft gelegd (Cmpb. 1526). Hensen verwijst voor de titel naar Jes. Sir. 6:6. Hij had nog beter naar Jes. Sir. 5:15 kunnen verwijzen: Honor et gloria in Sermone Sensati.
Nr. 18 Sermones abiciamus. Een sermoenenboek dat aanving met een preek voor de eerste adventszondag ‘Abiciamus ergo opera tenebrarum’. Men raadplege over deze verzameling G.R. Owst, Preaching | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in medieval England. An introduction to sermon manuscript of the period c. 1350-1450 (Cambridge 1926), p. 238. Er waren twee bundeltjes Abiciamus (pars de tempore) en Suspendium (pars de sanctis), die preekstof behelsden. De auteur is de dominicaan William of Mailli (1294). In Engeland zijn er talloze handschriften met deze verzamelingen. Volgens de eerste inventaris was het een hs. op perkament; in de derde ontbreekt het en het cartularium geeft het op als vermist.
Nr. 19 Een duyts collaci boec van alrehande materie dat begint Petrus Damiani, aldus getypeerd door Henric van Arnhem in zijn kroniek. In de eerste lijst wordt het Petrus Damiani genoemd, in de tweede Duytsche collacie boec: beide titels zijn dus te vereenzelvigen. Wat het intussen was? Preken van Petrus Damianus of alleen maar sermoenen, waarvan het eerste begon met diens naam?
Nr. 20 Dat eerste stick van coninx somme. De maker van de tweede inventaris had goed opgelet. In de middelnederlandse vertaling van Somme le roy van frère Laurent, de biechtvader van Philippe III (1279), gedeeltelijk vervaardigd in 1408 door de kartuizer Jan van Brederode uit Zeelhem bij Diest, wordt in de voorrede de inhoudsopgave van het hele werk opgegeven, terwijl voorlopig niet meer dan de tractaten van Somme le roy vertaald zijn. Het werd pas in 1478 door een ander voltooid. De meeste middelnederlandse hss. hebben niet meer. Zie over dit alles D.C. Tinbergen, Des coninx summe I (1900), p. 89.
Wat weten wij tenslotte aangaande de verdere lotgevallen van de bibliotheek van het Goudse Collatie-huis? Het zesde stadsregister (1619-1635), berustende in het archief van de stad, behelst f. 16v-24v een tweetal inventarissen van boeken die resp. in de jaren 1599 en 1611 op last van Burgemeester en Schepenen zijn overgedragen aan de Librije van de Sint Janskerk: I. Inventaris van de boucken die gevonden sijn int sterffhuys van heer Harmen Jacobszoon eertyts conventuael van de Reguliers gemaect... opten 16en septembris 1599... (f. 16v). Het is kennelijk een rest van de bibliotheek van de Regulieren van Steyn, die sinds 1549, toen het klooster tot de grond afgebrand was, ondergebracht waren in het Brigittenklooster te Gouda. Er zijn onder deze boeken ook handschriften, maar geen van de oude handschriften van onze Dirc Floris kan men eruit terugherkennen, of het moest de bijbel zijn, waarover wij in onze reeds genoemde publicatie uitvoerig hebben geschreven. II. Inventaris van de boucken ghecomen van de Reguliers ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Collatiebroers binnen der Goude bij heer Cornelis Adriaenszoon eertijts conventuael van de Reguliers voorsz deur last... gelevert.... Deze boeken, waaronder waarschijnlijk ook enige handschriften, werden op 14 mei 1611 overgedragen. F. 24r tot verso een klein afzonderlijk lijstje ‘Boucken van de Collatiebroeders’. Ook hier is niets bij. In de lijst der boeken van Steyn treft ons de titel ‘Sensati sermones’ (f. 22), maar dat zal wel de druk zijn en bij de boeken van de Collatiebroeders trekt ‘Parati sermones’ even onze aandacht, maar dat handschrift ‘Libellus qui incipit parate viam domini’, zoals we zagen, misschien te identificeren met ‘De convertendis peccatoribus’ (nr. 15) vonden we juist opgegeven als vermist in de inventaris van 1456! De bijbel in twee delen te Gouda en de ‘Gilo de amministracione sacramentorum’ te Leiden zijn dus tot nog toe de enige twee items uit de bibliotheek van Dirc Floris die wij nog kunnen aanwijzen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage(De items zijn door mij genummerd in de volgorde van de oudste inventaris) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nr. 16, ADit sijn die cleynoeten
Item wes daer meer is dan hier bescreven staet dat is sint den brant ghecreghen
dit sijn die bouken
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(verso)
Dit sijn die renten
(andere hand)
dit sijn die goede die ghegeven sijn na den brant
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nr. 16, CDit sijn die boeken
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die cleynoden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nr. 16, BItem dit sijn die cleynoden die wi ontfingen mitten huse
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Item dit sijn die boeken die si hier vonden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De volgende zaken werden later toegevoegd:
|
|