Het Boek. Serie 3. Jaargang 33
(1958-1959)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||
M.E. Kronenberg
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||
's Hertogen dienstneming in het Duitse leger. Waren onder die sequestratie ook de boeken begrepen? Klaarblijkelijk zijn ze nog vele jaren op Nordkirchen gehouden. En wanneer, ja wanneer, zijn ze België weer binnengekomen? En hoe? Clandestien? Oogluikend? Of met vlag en wimpel? Ondertussen had ik tot de voltooiing van deel I onzer Bibliographie hetgeen Nijhoff me vertelde over de Arenberg-verzameling rustig aangehoord, in het vaste vertrouwen dat zijn optimistische lijfspreuk ‘Alles komt teregt’ dit keer een mooie kans kreeg waarheid te worden. Toen ik echter zelf de teugels in handen nam en alom bouwstoffen voor het tweede deel van ons werk ging verzamelen, scheen het ogenblik gekomen, dat ik ook de boeken in de Arenberg-bibliotheek moest trachten te beschrijven. Een lijst van een zestig tot zeventig onbeschreven Nederlandse post-incunabelen, ontleend aan Nijhoff's aantekeningen, maakte een bezoek aldaar in hoge mate gewenst. Zo stak ik in de winter van 1925 van wal. Mij beroepend op de vroegere vergunning, aan Wouter Nijhoff verleend - een brief daarover van M.D. Laloire, de bibliothecaris der Arenbergs, was als kostbaar document bewaard -, verzocht ik, voorzetster van Nijhoff's bibliografisch werk, deze gunst op mij te willen overdragen. Van dit ogenblik af begint de reeks van ontmoedigende ervaringen, die de beroemde Arenberg-collectie mij in de loop der jaren heeft bereid. Op mijn brief, tot de Duc d'Arenberg te Brussel gericht, kreeg ik op 12 Febr. 1925 antwoord uit Bonn, Villa Aar, namens diens ‘Sécretariat (sic) Privé’, luidende: ‘Nous avons le regret de ne pas pouvoir vous donner accès aux archives du Palais d'Arenberg. Une très grande partie des ceux-ci est restée en Belgique, et une autre partie a été emballée pèle-mêle, dans des caisses pas encore déballées’. Zelfs het Frans van 's Hertogen Secretariaat had zich blijkbaar niet op nationaal Belgisch peil kunnen handhaven. Dit epistel is no. 1 van mijn omvangrijk dossier-Arenberg geworden. Het zou vermoeiend en eentonig worden in den brede uit te weiden over de brieven die ik in de loop der jaren tot tal van autoriteiten heb gericht, met het enige, zuiver wetenschappelijke doel, toegang tot de bewuste bibliotheek te verkrijgen. En altijd liep alles uit op nieuwe weigeringen en decepties. Nu ik de bewaarde correspondentie weer doorloop, sta ik eigenlijk versteld, dat ik me nooit heb laten ontmoedigen. Berusting evenwel - zegt Flaubert niet terecht ‘la résignation est la pire des vertus’Ga naar voetnoot1? - ligt niet in mijn aard en zo ben ik, hoewel steeds sceptischer gestemd, voortgegaan ten bate van de Nederlandsche Bibliographie nieuwe | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||
pogingen aan te wenden. Gecorrespondeerd over de aangelegenheid heb ik in de jaren 1925-56 met de Duc d'Arenberg, met Erich von Rath, L. Stainier, D. Laloire, Louis Paris, W. de Vreese, O. Zaretzky, met Archivdirektor Glasmeier te Velen in Westfalen, met de Präsident der Herzoglich Arenbergischen Hof- und Rentkammer Rintelen, met de Rijksarchivaris van België, met Konrad Haebler, Joseph Nève, Stephen Gaselee, met Pater Hildebrand, archivaris O.M.C. te Antwerpen (waar, naar het heette, de boeken in 1931 tijdelijk waren opgeslagen, tot de onderhandelingen met de Belgische Regering, die ze zou overnemen(!), waren beëindigd), met W. Menn, met Pater Matth. Verjans. En veel later, toen wereldoorlog II voorbij was, met H. de la Fontaine Verwey, met J.J. Mak, met le Père Landelin, archiviste der Arenbergs, met F. Schauwers. R. Apers en G. Schmook. Voeg daarbij de gesprekken, die ik, steeds voor hetzelfde doel, heb gehouden met de heer Rottier, de ‘administrateur’ van de Hertog, in Den Haag gevestigd, met de archivaris van de stad Mechelen, Dierickx, met Léonard Willems, N. Japikse, W. de Vreese, D. Laloire, E.P. Goldschmidt, J. Vellekoop en stellig nog met anderen. Vrijwel door iedereen, bij wie ik schriftelijk of mondeling mijn belangen, die tegelijk algemeen Belgisch-Nederlandse belangen waren, heb bepleit, ben ik met de grootste welwillendheid bejegend. Op een zeer enkele uitzondering na. Het heeft mij getroffen, dat hoe nauwer het verband der geraadpleegden was met de Arenbergs, des te ontwijkender, soms zelfs onbetrouwbaarder, de antwoorden waren en des te geringer de bereidheid tot hulp. Wat is er bijvoorbeeld overgebleven van de z.g. zeer vertrouwelijke mededelingen, door administrateur Rottier in een onderhoud (Dec. 1931) aan W. Nijhoff gedaan? Naar de heer Rottier beweerde waren er toen onderhandelingen met de Belgische Regering over de bibliotheek gaande, die in één of twee jaar, misschien wat langer, zeker tot een goed einde zouden komen. En stellig kregen Nijhoff en ik daarna de boeken te zien. Mijn vertrouwen was inmiddels in die dagen reeds beneden het nulpunt gedaald. Ik had het stadium bereikt geen enkele belofte meer te geloven eer deze had geleid tot mijn enig doel, de boeken zelf onder ogen te krijgen. En sinds de geruchten waarschijnlijk begonnen te worden, dat ze opgeborgen waren in Capucijnerkloosters, aanvankelijk te Antwerpen, later te Edingen, waar ook de Hertog van Arenberg blijkbaar vrede en rust trachtte te vinden na een bewogen leven, had ik vrijwel alle hoop opgegeven, ze nog ooit te beschrijven. Een ijzeren gordijn onttrok ze aan ieders oog. Het blijft merkwaardig, dat, ofschoon er na de tweede oorlog en misschien al eerder, naar verluidde, onderhandelingen over de Arenberg-bibliotheek met de Belgische Regering zijn gevoerd, de bibliothe- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||
carissen der grote bibliotheken daar te lande, voor zover ik weet, geheel onkundig zijn gelaten van hetgeen er achter de schermen gebeurde. Men zou toch menen, dat dezen in de eerste plaats belanghebbend waren bij de nationale zaak. Misschien zal een ingewijde de praeludia van de tragedie later eens uiteen zetten. Nu de afloop voor België zeer droevig is geworden, zal men daartoe wellicht eerder geneigd zijn dan zolang er nog mogelijkheden van een betere oplossing in het zicht waren. Van mijn kant heb ik altijd getracht de ruimste publiciteit te geven aan het mysterie Arenberg, in de hoop op deze wijze invloedrijke Belgische instanties tot handelend ingrijpen op te wekken. In de voorredes van mijn vier Aanvullingen op deel I van onze Ned. Bibliographie (later verwerkt in het tweede deel), die in de jaren 1925-34 zijn verschenen, kan men steeds weer iets over de onbereikbare Arenbergbibliotheek vindenGa naar voetnoot1. Ook in de Inleiding van ons tweede deel en in de verdere delen heb ik op hetzelfde aanbeeld geslagenGa naar voetnoot2. Al blijkt dit alles ten slotte geen invloed te hebben gehad, het heeft mijn gemoed tenminste opluchting gegeven. Dank ik soms aan deze activiteit ten bate van de Belgisch-Nederlandse wetenschap de komische uitspraak van een satelliet der Arenbergs, (wiens naam ik niet ken, maar wel vermoed), mij door een welwillende geest overgebracht? Volgens deze beminnelijke persoon ‘krijgt dat Protestantse serpent van een Kronenberg de boeken van de Arenberg-collectie niet te zien, eer zij het hoofd neerlegt’. De eerste ernstige onrust nopens de stabiliteit der verzameling is bij mij gewekt door een artikel van Byvanck in het Bulletin van de Oudheidkundige Bond van 1953Ga naar voetnoot3 over enkele handschriften van Nederlandse oorsprong, nu te New York en stammend uit de Arenberg-bibliotheek. De meeste waren toen nog in het bezit van de antiquair Seligmann, één ervan was reeds aangekocht door de Pierpont Morgan Library. Een nieuw bewijs voor het uiteenspatten der collectie volgde. In de winter van 1954 zond het Provinciaal Archief der Minderbroeders Capucijnen te 's-Hertogenbosch, waarvan ik altijd de grootste welwillendheid en medewerking mag ondervinden, mij een hunner jongste acquisities ter beschrijving. Dat was het Suyverlijck boecxken int welcke staen veel schoone leysenen ende ghestelijcke liedekens. (Antwerpen, Vorsterman, 1540), een uitgave me bij name, maar niet de visu bekend en dus een zeer welkome bijdrage voor het volgende deeltje der Nederlandsche Bibliographie. Dadelijk ontdekte ik, hoewel de herkomst me niet werd meegedeeld, dat dit het blijkbaar unieke exemplaar Arenberg moest zijnGa naar voetnoot4. Want op de rug is een papiertje geplakt, blauw met wit, waarop | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||
‘1289’. staat. Dit nommer nu stemt overeen met hetgene, dat De Vreese in de Bouwstoffen van het Middelnederlandsch Woordenboek X, p. 74 en 270 voor het Arenberg-exemplaar dezer uitgave vermeldt. Op de verspreiding der bibliotheek wijst eveneens een artikel van V. Scholderer over een zeldzame Duitse incunabel, die uit de bibliotheek der Arenbergs in de Broxbourne Library (Ehrman) is belandGa naar voetnoot1. Na alle voorgaande decepties en ervaringen meende ik verder gelaten tegenover de afbraak der bibliotheek te staan, maar de dubbele schok, die me op Dinsdag 1 Mei trof, heeft me toch nog één goede nachtrust gekost. Die morgen vond ik bij mijn ontbijt Catalogue no. 4 van Lathrop C. Harper te New York, bevattende ‘A selection of fine books & manuscripts.... Mainly from a distinguished European private library’. Een hoogst interessante catalogus, met 88 nos., waar ik me dadelijk in verdiepte. Het duurde niet lang, of ik begreep uit welke ‘distinguished European library’ de boeken afkomstig waren. Voor een bibliograaf zijn de aanwijzingen doorzichtig. Zo wordt er bij no. 16 vermeld ‘Campbell 597 (this copy)’; bij no. 27 ‘Nijhoff-Kronenberg III (Inleiding) 0496 (this copy)’; bij no. 58 ‘Nijhoff-Kronenberg, 1527; one of four copies known’; bij no. 87 ‘Nijhoff-Kronenberg III, 4231 (only one other copy known: Leyden)’. Wie deze diverse gevallen even bij Campbell en Nijhoff-Kronenberg onderzoekt, zal zien dat overal uitsluitend van het Arenberg-exemplaar sprake kan zijn. Terwijl ik op diezelfde memorabele 1e Mei nog bezig was de Amerikaanse catalogus te excerperen, daar kwam de heer Nijhoff aan de telefoon, met een veel sensationeler bericht. Hij was opgebeld door een bekend Amerikaans handelaar, tijdelijk in Europa. Deze bood de ‘hele’ Arenberg-bibliotheek te koop aan en nodigde hem uit iemand naar Parijs te zenden ter bezichtiging van de collectie. Er was haast bij, en geheimhouding werd verzocht. Reeds hadden de heren Nijhoff en Brummel de zaak besproken en gezamenlijk uitgemaakt, dat ik de aangewezen persoon was om de verzameling in Parijs te gaan inspecteren. Dat voorstel heeft me een uur van hevige tweestrijd gekost, maar ten slotte heb ik het afgewezen. Hoofdmotief van mijn weigering was wel de spoed, waarmede gehandeld moest worden. Bibliografische onderzoekingen, ik weet het uit lange ervaring, vragen nu eenmaal hun tijd. En wat moest en kon ik te Parijs anders verkrijgen dan zeer oppervlakkige resultaten zonder mijn eigen omvangrijk, niet te transporteren bibliografisch vergelijkingsapparaat? Ook mijn leeftijd en het enigszins benauwende gevoel, niet voor eigen risico, doch als verantwoordelijk raadgeefster van een ander te moeten optreden, steunden mijn besluit te weigeren. Zo is er van deze mogelijke aankoop niets gekomen. Wel heb ik er | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||
nog op aangedrongen de Amerikaan te raden zijn boeken aan een der grote Belgische bibliotheken te verkopen. Hij schijnt daarop, zover ik weet, niet te zijn ingegaan. Ik vraag me af, of men soms reeds te verheugd was de collectie veilig buiten België te hebben gebracht en onderhandelingen met instanties van dat land uitgesloten waren. Wat is er verder mee geschied? Vrijwel zeker zal het de verzameling zijn, thans in de Catalogi 83 van H.P. Kraus (N. York 1957) en 23 van William H. Schab (N. York 1957) opgenomen en die Europese bibliotheken voor een deel reeds tegen hoge prijzen hebben aangekocht. Want het kunnen moeilijk dezelfde Arenberg boeken zijn geweest, die te koop werden geboden in Catalogue no. 42 van Gilhofer en Ranschburg, Lucerne als ‘Livres et gravures anciens rares et précieux.... mainly from a famous Ducal collection.... Exhibited and for Sale July through September 1956’. De termijn tussen begin Mei en Juli schijnt te kort om zulk een verzorgde, geïllustreerde catalogus samen te stellen en te laten drukken. Wel is met deze ‘famous Ducal collection’ luce clarior weer de Arenbergse bedoeld. Bij no. 76, een verzamelband, waarin zich, met NK. 3389 en 3629, Dorlandus, Historie van S. Anna. (Antwerpen, Gov. Bac), 1501 bevindt, wordt vermeld ‘Nijhoff-Kronenberg, III, (Inleiding) 0371 (this copy not seen)’Ga naar voetnoot1. In Inleiding III is daar uitsluitend het exemplaar Arenberg genoemd, terwijl ons ook bekend was, dat van NK. 3389 en 3629 exemplaren in de bibliotheek waren. Het blijft merkwaardig, dat er tot het laatst toe van de Arenberg-bibliotheek een fluïde van geheimzinnige onwaarschijnlijkheden uitgaat. Zelfs de Amerikaanse antiquair, die de ‘volledige’ Arenberg collectie aan Nijhoff te koop bood, moet er lichtelijk door besmet zijn geraakt. Want er kan geen sprake van zijn, dat hij de gehele Arenberg-bibliotheek in zijn bezit had. Getuige in de eerste plaats de voorafgaande Catalogue Lathrop C. Harper no. 4. En niet minder, dat, naar mij kort daarop is gebleken, een zeer aanzienlijk deel van de collectie Arenberg al in Juni '55 was aangekocht door de Amerikaanse verzamelaar Lessing J. Rosenwald van de Alverthorpe Gallery te Jenkintown in PensylvaniaGa naar voetnoot2. Sinds ik einde Juni '56 een vraag tot deze richtte, | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||
heb ik de meest verrassende en voor de Nederlandsche Bibliographie hoogst productieve relaties met hem mogen onderhouden. Het is alsof een deel van de ci-devant Arenberg-bibliotheek, na jarenlang door een boze fee te zijn beheerd, thans, aan gene zijde van de Atlantische, in de handen van een allerbeminnelijkste zusterfee is overgegaan. De heer Rosenwald is blijkbaar niet slechts een vermogend collectioneur, maar, al noemt hij zich bescheidenlijk ‘amateur’, tevens voortreffelijk op de hoogte van zijn bezit en toegerust met de scherpe opmerkingsgave en de volmaakte nauwkeurigheid, die een goed boekenkenner behoort te bezitten. Zijn uitermate vriendelijk plan, de aanwinsten uit de Arenberg-verzameling tijdelijk naar Nederland en België te zenden ‘for exhibition and study’ heb ik, mede in overleg met Dr. L. Brummel, gemeend te moeten ontraden. Nog altijd weten wij hier niet, hoe officiëel België staat tegenover de wellicht clandestiene uitvoer van het Arenberg bezit. Zo er slechts een schijn van gevaar bestaat, dat beslag op de collectie zou gelegd kunnen worden, mag zulk een ramp de huidige bona fide eigenaar niet worden aangedaan. Wel heb ik zijn loyale geste met enig hartzeer afgewezen. Zou het geen unieke gelegenheid zijn geweest een aantal zeldzame voormalige Arenberg-boeken te beschrijven, nog ‘eer ik het hoofd neerlei’? Het is mij ondertussen toch gelukt, dank zij foto's en dank zij grote vellen met nauwkeurige aantekeningen van de heer Rosenwald, beschrijvingen voor NK. III. 11 te maken van een twaalftal mij onbekende Nederlandse post-incunabelenGa naar voetnoot1. Na de vorige slechte ervaringen een niet al te onbevredigend slot van mijn Odyssee. Ik heb getracht in een Bijlage de reconstructie te geven van het bezit der Arenbergs aan Nederlandse post-incunabelen, verdeeld over drie lijsten. De eerste bevat 74 boeken, alle nu in veilige havens. Hiervan zijn er 53 in de Alverthorpe Gallery van L.J. Rosenwald beland, 1 in het Provincialaat der Minderbroeders Capucijnen in Den Bosch, 1 in de Stads-Bibliotheek van Antwerpen, 6 in de Kon. Bibliotheek te Brussel, 3 in de Kon. Bibliotheek te 's-Gravenhage, 1 in de Univ. Bibliotheek te Amsterdam en 9 in Cambridge University Library; van 4 stuks der laatste is het wel zeer waarschijnlijk, maar niet absoluut zeker, dat ze uit de Arenberg-bibliotheek afkomstig zijn. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||
In de 2e lijst worden 15 Nederlandse post-incunabelen vermeld, 12 ervan nu in handen van antiquairs, en die dus geenszins reeds een stabiele verblijfplaats hebben verworven. Drie ervan zijn aan niet genoemden verkocht. De 3e en laatste lijst telt 71 boeken, die op drift zijn, waarvan er mogelijk enkele, gelijk ik heb aangegeven (op zijn hoogst een 5 tal), reeds in de eerste en tweede lijst genoemd worden. Bij de 71 zijn er een stuk of 19, die nog niet door mij beschreven zijn. Schuilde van deze 71 boeken soms het een en ander bij de z.g. ‘gehele’ collectie-Arenberg, die de Amerikaanse handelaar in Mei 1956 aan Nijhoff te koop bood? Of wachten ze rustig in België hun beurt af, om bij een volgende gelegenheid te gelde te worden gemaakt? Ik sta geenszins borg voor de nauwkeurigheid of de volledigheid van de 3e lijst. Gelijk men weet dank ik mijn gegevens over het bezit der Arenbergs niet aan eigen aanschouwing, maar aan notities, jaren geleden overgenomen van Wouter Nijhoff. Als ik het me goed herinner, waren dit aantekeningen, ten dele door hemzelf gemaakt bij zijn kort bezoek aan de bibliotheek, en voor een ander deel weer ontleend aan een lijstje, hem door De Vreese verstrekt. En sinds mij is gebleken uit de opgaven van de heer Rosenwald, dat hij menig boek uit de Arenberg-bibliotheek heeft verworven, waarvan ons vroeger het bestaan in deze ‘famous Ducal collection’ niet bekend was geworden - zo o.m. Anthonii Middelburgensis, Cassander, Casus papales, Gropretius, Torrentinus -, acht ik het waarschijnlijk, dat meer ons onbekende zwervers, daaruit afkomstig, nog rondwarend zijn. Zover ik weet vertonen Arenberg-boeken geen ex-libris. Of is dit soms vóór de verkoop verwijderd? Wel schijnen ze af en toe nommers te hebben. In sommige gevallen vond ik die vermeld bij Nijhoff's opgaven en vermoedelijk waren ze hem door De Vreese verschaft. De laatste noemde ze immers ook nu en dan, gelijk ik hierboven memoreerde naar aanleiding van het Boecxken int welcke staen veel schoone leysenen ende ghestelijcke liedekens, thans in 's-Hertogenbosch terecht gekomen. Voor zover deze nommers me indertijd zijn overgeleverd, heb ik ze in lijsten II en III vermeld (bv. ‘Arenb. 967’ enz.). De mogelijkheid bestaat, dat een dergelijk cijfer zou kunnen leiden tot de identificatie van een Arenberg-exemplaar. Ik weet ook niet, of de nommers steeds op dezelfde wijze zijn aangebracht. Maar voor alle zekerheid geef ik hier de beschrijving van hetgeen op de rug van bovengenoemd Boecxken staat, een kenmerk, dat ik later eveneens aantrof op twee recente Arenberg-aanwinsten van de Kon. Bibliotheek te Brussel en van twee andere onzer Kon. Bibliotheek. Het is een papiertje zonder enige allure, eer een prijsetiket voor een eenvoudige winkel: ovaal, geschulpte rand, groot 20 × 15 mm. Blank middelveld, 13 × 9 mm., waarin het nommer geschreven is, gevat in dubbele blauwe lijnen- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||
lijst en daaromheen rand, c. 3 mm. breed, van fijne blauwe streepjes, ik schat een 120-tal, loodrecht op de lijnen van de lijst geplaatst. Hiermede geloof ik mìjn Arenberg ervaringen te kunnen besluiten. Ik vertrouw dat dit eenzijdige verhaal van Belgische kant aanvullingen of rectificaties zal mogen en moeten verkrijgen. Het is nauwelijks aannemelijk, dat niemand daar van het Arenberg drama op de hoogte zou zijn. En ten eeuwigen dage zullen 't zij politieke, 't zij kerkelijke belangen, ofwel persoonlijke consideraties zich toch niet tegen de onthulling van een zuiver wetenschappelijke aangelegenheid blijven verzetten? Hoe men de zaak keert, voor België blijft het diep betreurenswaardig en misschien ook beschamend, dat men er niet in is geslaagd, de prachtige verzameling ten algemenen nutte voor het land te behouden. Dat zich daarin menig boek bevond uit vroegere beroemde Belgische collecties, o.a. vele uit die van Serrure, maakt het verlies des te spijtiger. Een schat van ruim 100 Nederlandse incunabelen en van op zijn minst 150 Nederlandse post-incunabelen, waarbij unica, had men zich niet mogen laten ontgaan. Om nog niet te spreken van alle buitenlandse vroege drukken en van de uitgaven na 1540, waarover mij geen gegevens bekend zijn. Voor wie deze droevige gebeurtenis van iets groter afstand beschouwt biedt ze één lichtpunt. Is het ten slotte niet gelukkig, dat de boeken eindelijk weer in de handen zijn gekomen of zullen komen van eigenaars, die begrijpen, dat wetenschappelijk bezit verplichtingen oplegt? Beter daar, zelfs ver over zee, dan in 't nabije land, waar hun heer en meester ze jarenlang ongebruikt en ongezien, als afgedankte schoenen, heeft laten staan.
's-Gravenhage, Oct. 1957. | ||||||||||||||||||||||||||
Summary
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||
BijlageI. Nederlandse post-incunabelen, vroeger in de Arenberg-collectie, waarvan de huidige verblijfplaats bekend isGa naar voetnoot1
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
II. Nederlandse post-incunabelen, afkomstig uit de Arenberg-collectie, thans in het bezit van (of verkocht aan onbekenden door) boekhandelaren en vermeld in hun catalogiGa naar voetnoot1
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||
III. Nederlandse post-incunabelen, eens in de Arenberg-collectie, waarvan de huidige verblijfplaats nog onbekend is
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||
|
|