Het Boek. Serie 2. Jaargang 32
(1955-1957)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
In memoriam Pater dr. Bonaventura Kruitwagen O.F.M.Ga naar voetnoot1‘Die derde raet teghen die houaerdicheyt is / dat een mensch sien sal na ander menschen die meer ende beter sijn als hi / opdat hi niet en wane dat hi yetswat si. Maer dat hi is als een sprinckhane bi enen gigant. Een arm ridder mit ghelapten clederen schijnt onnut onder die mit purpur ghecleedt gaen. Also sijn wi clein ende onachtelijc onder die grote menschen / die voer onser tijt gheweest hebben / ende die noch in deser tijt sijn.’ Aldus had broeder Bonaventura Kruitwagen, of zoals hij zich voor die gelegenheid noemde: Bonaventura Crudewaghen, gelezen in het boek Profectus, eeuwen geleden geschreven door broeder David van Augsburg, ‘die ooc van Sinte Francisci orden was’, en hij herinnerde zich deze wijze woorden, toen hij er zich toe zette, zijn vrienden en vereerders te bedanken voor de hartelijke hulde, hem ter dubbele gelegenheid van zijn gouden priesterfeest en zijn 75ste verjaardag gebracht te Rotterdam, of gelijk het heette aan het slot van datzelfde stijlvolle dankwoord, ‘in onser onvergangelicken coopstadt van Rotterdamme, waer ic gheboren ben. - Lof god van al.’ In Kruitwagen is van ons heengegaan een der geleerdste mensen van deze tijd, een der merkwaardigste sieradiën van zijn Orde, een man binnen en buiten de landsgrenzen befaamd om zijn zeer bijzondere geestesgaven en de markante trekken van zijn persoonlijkheid. Geen wellicht die hem beter getekend heeft dan de feestredenaar bij de bovengenoemde viering, prof. L.J. Rogier, die, komend tot zijn samenvatting, de goede vader Franciscus, ‘de vrolijkste Frans uit negentien eeuwen christendom’, liet neerzien uit de hoge hemel, ‘die zo ijzig plechtig niet kan zijn, willen wij ooit kunnen aannemen, dat er ook plaats is voor u en lieden van uw merkwaardig slag’, en deze vader | |
[pagina 88]
| |
over ‘zijn olijke zoon Bonaventura’ woorden in de mond legde, waarin hij heette een der eigengereide schutters onder zijn kroost, altijd verrassend origineel, maar tevens een zoon die op meer dan één wijze zijn wet had vervuld, een speelman voor de Heer, een vriend van kinderen en van dieren, een onbekrompen uitdeler van de hem geschonken gaven, een vroom, hartelijk en medelevend priester, volmaakt onberoerd door de vraag, of die andere man, om wiens leed hij zich bekommerde, tot zijn kudde behoorde. Een jaar na het feest schreef hij mij in zijn karakteristieke handschrift: ‘Verder werken we maar rustig en lustig door, al voel ik wel dat ik geen 30, 40 jaar meer ben’. Wie enigszins de slag kan schatten, die hem gelijk met zijn geliefde stad Rotterdam had getroffen bij het rampzalig bombardement, bewondert meteen de karakterkracht die uit zulke woorden spreekt. Getroffen te worden in zijn (en andermans) boeken, papieren en handschriften, was wel het ergste wat een man van zijn speciale soort van wetenschapsbeoefening kon te last vallen, ware daar niet in hem geweest die kracht en levenswijsheid die alle aardse ongeval wist te zien in een verder, en vooral hoger perspectief. Dode vissen, placht hij gaarne te zeggen, drijven met de stroom mee, levende zwemmen er tegenop. Van middeleeuwse handschriften en oude boeken wist hij meer dan de meesten, onder de kenners van wiegedrukken en postincunabels stond hij in het eerste gelid, van een tijdschrift als Het Boek was hij een der bekwaamste en scherpzinnigste medewerkers, en wie zich bijvoorbeeld bezighoudt met de geschiedenis van de boekdrukkunst, in het bijzonder ook met het ingewikkelde uitvindingsprobleem, kent de plaats die Kruitwagen in dit veld bezette. Zou iemand de ‘nationale eer’ betrokken hebben in het geding tussen Coster en Gutenberg, hij zou onder het streuvelend haar en de borstelige brauwen de blik hebben zien oplichten van de integere historicus, wie het om de waarheid alleen te doen was. Ook bezat hij de gave om in geen zee van feiten en feitjes ten onder te gaan. Wat hij allemaal wist is verbazingwekkend in de letterlijke zin van dat woord, maar het leverde hem iets op; en sp eciaal devroegere geschiedenis van het boek is thans zonder Kruitwagens navorsingen en resultaten niet denkbaar. Bij alle olijkheid en vrolijkheid was hij geenszins wat men | |
[pagina 89]
| |
noemt een gemakkelijk heer. Menige polemiek en uitwisseling van wetenschappelijke gedachten geeft daarvan getuigenis. Wellicht dat een aantal mijner lezers heugenis heeft van het kampgevecht betreffende het auteurschap van de Navolging. Over inzet, verloop en afloop daarvan te refereren, daarvoor is het nu niet het ogenblik, noch hier de plaats, wel echter om te zeggen, dat wie dan ook en in hoe verre het gelijk aan zijn zijde had, Kruitwagen, voor mij althans, de man was van het meesterschap in de polemische stijl, men noeme het dan, zo men wil, in een lezer een dilettantische trek in de oorspronkelijke zin van deze literatuurterm, zo hem bijwijlen weinig minder dan wàt gezegd wordt, de wijze lief is waarop het onder woorden wordt gebracht. Bloemlezers die in hun keuze eens het evenwicht wilden nastreven tussen bellettristische en andere letteren, zouden goed doen, hun publiek te gast te voeren in Kruitwagens her en der verspreide geschriften, voorbeelden vaak van uiterst bekwame formulering, croquante stijlvoering, warsheid van alles wat lijkt op rhetoriek, kristallen klaarheid. Bij deze zo zeer waardeerbare eigenschappen past volkomen de inslag van een humor die niet het enige is wat deze figuur verwant doet zijn aan die van Erasmus, hoezeer het waar mag wezen, dat bij herlezing van Rogiers karakteristiek een en andere trek aan het licht komt die verbiedt de vergelijking te overspannen. Maar het past niet kwalijk in dit beeld, dat Kruitwagen eens het pikante spel heeft gespeeld, een hoogst boeiende voordracht samen te stellen met geen andere gegevens, dan die iemand kon afleiden uit de buitenkant, titels, drukgeschiedenis enz. van een groot aantal boeken, zonder de eigenlijke inhoud daarvan, hoezeer hem evenzeer vertrouwd, in aanmerking te nemen. Men moge mij vergeven, dat ik bij het neerschrijven van deze herinneringen niet streef naar enigerlei volledigheid van biografische of zelfs van persoonlijke aard. Talloos zonder twijfel zijn zij voor wier verbeelding bij het vernemen van het sterfbericht die veelzijdige, niet bepaald soepele, maar wel beweeglijke, zozeer bekwame, nerveuze, electrische en electriserende persoonlijkheid voor de geest herrezen is. Een geest als een vuur en een flonkering in een broos maar taai gebleken lijf, en bij alle meedogenloze scherpte van het verstand een hart dat het christelijk mededogen kende, en vriendschap waardeerde als een goed ge- | |
[pagina 90]
| |
zelschap, dat, naar het spreekwoord zegt, korte mijlen maakt op het levenspad. Menigmaal heeft de rheumatiek, om het in zijn eigen vrijmoedige beeldspraak te formuleren, roet in zijn eten gegooid, maar dat verhinderde hem niet ‘te werken met handen en voeten’. Van Vorden uit, zijn toenmalige woonplaats, heeft hij nog in 1950 een tentoonstelling van het Nederlandse boek tot 1800 in elkaar gezet voor wat de boeken tot 1540 betrof. ‘De gebraden hanen - zo schreef hij in die dagen - die de drie rondleidsters daar zullen uithangen, zijn afkomstig uit de Vordense keuken’. De goede lezer, en hij ook, mogen mij vergunnen, dat ik hem nog eenmaal uit diezelfde brief citeer: Et venit elephas cum manu ingente,
Et narrationem exstinxit repente.
Door dit burleske, hem zo vertrouwde Latijn kwispelt de olifant met zijn lange snuit. Broeder Bonaventura misduide mij niet deze schending van het briefgeheim, noch dat ik hem uitgeleide doe in dergelijke termen, die hij mij ten slotte zelf in de pen speelt. In den Hemel is enen dans, en de gedachte bekoort mij, dat hij daar nu de rheumatiek te boven is. Broeder ezel heeft zijn dienst gedaan, en de ziel heeft definitief overwonnen. Met dit laatste woord, zo stel ik mij voor, is hij door broeder Jacob van Ginneken reeds verwelkomd. Aan ons echter blijft de vrucht van zijn labor improbus, van zijn wetenschappelijk voorbeeld, de onuitwisbare herinnering aan een persoonlijkheid die menigmaal prikkelde, altijd boeide, en niet naliet voor zijn vrienden een vriend te zijn, en een onwaardeerbaar leermeester.
Nijmegen L.C. Michels | |
Summary
|