Het Boek. Serie 2. Jaargang 32
(1955-1957)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
De betekenis van Pater Kruitwagen voor de wetenschap van het boekGa naar voetnoot1)Met Pater Dr Bonaventura Kruitwagen O.F.M., op 11 Mei op 79-jarige leeftijd overleden, is een merkwaardig Nederlander heengegaan, merkwaardig in meer dan één zin: om zijn geleerdheid, om zijn veelzijdigheid en om, wat men zou kunnen noemen: zijn springlevendheid, drie eigenschappen, die men zelden in één mens verenigd vindt. Wie met Kruitwagen in aanraking kwam (en dat zijn er talloos velen geweest van iedere leeftijd, iedere stand en ieder geloof, want deze kloosterling placht zich niet in zijn cel op te sluiten), voelde terstond, dat hij met een uitzonderlijke figuur te doen had, en werd gepakt door deze boeiende persoonlijkheid, die alles wist, van alle markten thuis was en met beide benen op de grond stond. Toch was hij geen allemansvriend, maar een uiterst strijdvaardige natuur, wie het polemiseren in het bloed zat en wiens originele, soms paradoxale uitingen dikwijls tot tegenspraak prikkelden. Niemand heeft hem scherper getekend dan hijzelf in zijn lijfspreuk ‘Dode vissen drijven met de stroom mee, levende zwemmen er tegenop’. Dat hij zich door deze eigenschap in zijn lange leven veel moeilijkheden op de hals gehaald heeft, zal niemand verwonderen. Kon men licht vergeten, dat deze in het volle leven staande man, die steeds vol kwinkslagen stak, een kloosterling was, nog moeilijker viel het soms zich voor te stellen, dat deze minnaar van de actualiteit een geleerde was en dat hij een vooraanstaande plaats innam op een zover van het practische leven gelegen gebied als de incunabelistiek. Intussen is deze term veel te eng om Kruitwagen's wetenschappelijke activiteit te karakteriseren: zijn kennis kende geen grenzen en de gehele laat-middeleeuwse cultuur had voor hem geen geheimen. 't Is altijd belangwekkend om na te gaan, hoe een groot ge- | |
[pagina 82]
| |
leerde tot het eigenlijke terrein van zijn studie gekomen is. Er zijn er, die al van hun prille jeugd af slechts één doel voor ogen hebben; er zijn er ook, die pas later en min of meer toevallig het object van hun wetenschap in het oog krijgen. Kruitwagen behoorde tot de laatste groep. In de studie, die Dr Maria Hüffer in het in 1949 ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag verschenen Huldeboek (Den Haag, Martinus Nijhoff) aan hem wijdde, vindt men op boeiende wijze beschreven, hoe de jonge Minderbroeder allerlei vakken beoefende aleer hij tot de studie van de geschiedenis kwam. Zelfs heeft hij eens verteld, hoe hij eigenlijk door wijlen Wouter Nijhoff tot de studie van de incunabelen en post-incunabelen gebracht is. ‘In het begin van onze samenwerking’ schrijft hij ergens, ‘stond ik tegenover Nederlandsche post-incunabelen als tegenover elk ander boek van eenig belang. Ware ik in dien tijd in handen gevallen van iemand, die een bibliografie samenstelde van reisbeschrijvingen of van kinderboeken, zooals mijn lievelingsboek Prikkebeen en deszelfs consorten, dan zou ik met evenveel animo aan het werk gegaan zijn... Toch lagen die post-incunabelen mij wel, niet alleen omdat mijn voorliefde als historicus uitging naar de middeleeuwen, en omdat de post-incunabelen, naast het herfsttij, ook het dreigende wintertij van de middeleeuwen te zien geven; maar ook omdat de inhoud van die boeken voor een groot gedeelte op theologisch gebied lag en het herfst- en wintertij ook dáár hun interessante aspecten en problemen vertonen’. Dat voor wie zó schrijft, boeken iets meer en iets anders zijn dan louter typografische producten, is duidelijk. En eveneens dat het ondenkbaar was, dat Kruitwagen, met hoeveel hartstocht hij zich op de post-incunablen wierp, zich in dit specialisme zou gaan opsluiten. Immers, de post-incunabelen vormen de nabloei van de incunabelen, zodat wie zich met deze boeken bezig wil houden, een grondige kennis moet bezitten van de gehele prototypografie. Voorts is voor de bestudering van dit oude drukwerk vereist, dat men op de hoogte is van het na-middeleeuwse geestesleven in de ruimste zin. Naar mijn mening ligt de grote betekenis van Pater Kruitwagen hierin, dat in zijn geval voor 't eerst een op het terrein van de medievistiek waarlijk alzijdig geleerde de wetenschap van het boek in het middelpunt van zijn studie geplaatst heeft. Daardoor is hij onder de grote figuren van de incunabelistiek wellicht de grootste geworden. De | |
[pagina 83]
| |
pioniers op dit gebied waren allen in de opzet van hun studie beperkter: de Haagse bibliothecarissen Holtrop en Campbell waren in de eerste plaats bibliografen; Robert Proctor, vurig vereerder van William Morris, werd vooral gedreven door aesthetische bewondering voor het oudste drukwerk; Konrad Haebler was, ondanks zijn historische vorming, voornamelijk een systematicus, die het typographisch materiaal inventariseerde. Steunend op zijn even brede als diepe kennis konden Kruitwagen's bibliographische onderzoekingen een reliëf verkrijgen, dat in het werk van zijn voorgangers ontbreekt. Daardoor ook kon hij er in slagen op terreinen, die door andere geleerden volledig onderzocht leken te zijn, nog onvermoede schatten te vinden. Waaruit bestaat nu het levenswerk van deze grote geleerde? 't Merkwaardige is, dat een groot gedeelte daarvan anoniem verschenen is dan wel bestaan heeft uit een medewerking achter de schermen. Zo is b.v. het eerste, in 1911 verschenen deel van de catalogus van de belangrijke verzameling incunabelen, die in het Museum Meermanno-Westreenianum berust (de eerste incunabelcatalogus volgens de moderne beginselen in ons land), door Kruitwagen bewerkt zonder dat op het titelblad de naam van de auteur voorkomt. Gedurende vele jaren heeft hij zijn beste krachten gewijd aan de grootste onderneming van de Nederlandse bibliographie van 1500-1540, op touw gezet door zijn vriend Wouter Nijhoff en bewerkt en voltooid door Dr M.E. Kronenberg alias ‘Minerva’, zoals de beide vrienden haar doopten (Kruitwagen beroemde er zich gaarne op de grote gaven van deze eminente bibliografe ontdekt te hebben!). ‘Quorum pars magna fuit’ getuigde Wouter Nijhoff van hem in de inleiding op het eerste deel van de Bibliographie, toen hij de medewerking roemde van Kruitwagen ‘den man zonder wien een dergelijk boek nu eenmaal niet gemaakt wordt.’ ‘Twintig jaren lang reeds’ vervolgde Nijhoff, ‘heeft hij mij met raad en daad terzijde gestaan, en indien zijn naam niet op het titelblad als dat van den “Dritten im Bunde” vermeld staat, dan is dit slechts aan hemzelf te wijten.’ Naast deze werkzaamheid achter de schermen is Kruitwagen zeer dikwijls voor het voetlicht getreden. De in 1949 in het Huldeboek gepubliceerde bibliographie van zijn geschriften bevat niet minder dan 376 nummers, handelend over alle mogelijke onderwerpen, ‘de omni re scibili’. Op ons gebied valt daaronder allereerst op een aantal studies over de uitvinding van de boek- | |
[pagina 84]
| |
drukkunst. Van dit uiterst moeilijke, door nationale hartstochten vertroebelde onderwerp heeft Kruitwagen een diepgaande studie gemaakt, welke begon met een toetsing van de pretenties van Lourens Jansz Coster, die op een vernietiging van de Haarlemse legende uitliep, waarbij de stukken er af vlogen. Natuurlijk geraakte de strijdvaardige historicus hiermee in conflict met al degenen, die meenden, dat er in het oude verhaal een kern van waarheid moest steken. In de vele artikelen aan dit onderwerp gewijd toonde Kruitwagen zich een geducht polemicus en een gevat debater, die zich in het vuur van zijn betoog wel eens mee liet slepen en tot hypercritiek verviel. Daartegenover staat echter, dat hij in zijn polemieken, hoe scherp ook, steeds geestig blijft, zodat het een genoegen is ze te lezen, ook als men het niet met hem eens mocht zijn. Geboren paedagoog als hij was, verstond hij bovendien de kunst om ingewikkelde zaken op glasheldere wijze uit te leggen. De lezers van het Nieuwsblad zullen ongetwijfeld nog niet de bizonder duidelijke en boeiende beschouwingen vergeten zijn, die Pater Kruitwagen in 1937 in dit blad wijdde aan de vraag ‘Hoe staat het nu met de kwestie over de uitvinding van de boekdrukkunst’? Bij afbreken heeft Kruitwagen het echter niet gelaten; veel moeite heeft hij besteed aan het zoeken en rangschikken van gegevens, die een aanwijzing kunnen geven over de plaats waar dan wel de boekdrukkunst voor het eerst in Nederland beoefend is. Daarbij volgde hij het reeds eerder door Campbell en Bradshaw gewezen spoor, dat naar Utrecht leidt. De laatste grote studies, die van Kruitwagen's hand verschenen zijn, waren aan dit onderwerp gewijd. 't Is te hopen, dat jongere krachten het werk zullen voortzetten, dat de meester niet heeft kunnen voltooien. De grootste bekoring van Kruitwagen's doorwrochte studies ligt niet alleen in de verrassende resultaten, waartoe zijn scherpe geest hem brengt, maar ook in de talrijke uitstapjes en zijsprongen waarmee zijn betoog doorkruid is en die dikwijls uitgangspunten vormen voor afzonderlijke onderzoekingen. Zulk een, schijnbaar speels aangeduid verband, bestaat er bv. tussen zijn baanbrekende studies over de geschiedenis van het schrift en de drukletter. 't Is een van Kruitwagen's grootste verdiensten aangetoond te hebben, dat het in ons land eeuwen lang gebruikelijke gothische lettertype, tot voor kort nog voor Bijbeldruk in zwang, te danken is aan de sinds 1476 te Antwerpen gevestigde Rotterdammer, | |
[pagina 85]
| |
Hendrik Lettersnider. De betekenis van deze ontdekking steeg nog belangrijk, toen de geleerde schrijver aantoonde, dat Hendrik als voorbeeld genomen had de schrijfhand van de Broeders des gemenen levens. Dit leidde weer tot het aantonen van het nauwe verband tussen paleografie en paleotypie en tot het ontwarren van allerlei ingewikkelde knopen in de zo uiterst gecompliceerde laat-middeleeuwse paleografie. 't Is dan ook niet te verwonderen, dat een buitenlands deskundige als Stanley Morison de diepgaande studies van de Nederlandse geleerde voor particulier gebruik liet vertalen. Buitengewoon knap werk heeft Kruitwagen ook verricht op het doornig terrein van de liturgische bibliografie, waarop hij als weinig anderen thuis was. Op 14 Mei 1940 trof Kruitwagen de grootste ramp, die hem treffen kon: bij het bombardement van Rotterdam ging zijn gehele bibliotheek met al zijn manuscripten en aantekeningen verloren. Hijzelf werd als door een wonder gered. Van een geleerde, die op deze leeftijd zijn gehele wetenschappelijke bagage verloor, zou men verwachten, dat hij bij de pakken ging neerzitten en het werken opgaf. Maar niet aldus de ‘Kruit’. 't Eerste wat hij deed, was nauwkeurig te boek stellen wat hem overkomen was. Uit de uitvoerige, aan zijn vrienden rondgezonden brief constateerden dezen tot hun geruststelling, dat het scherpe opmerkingsvermogen van de schrijver en zijn tegenwoordigheid van geest onverzwakt gebleven waren. Aan het eind van deze brief kondigde hij aan, dat hij, nu zijn gehele apparaat vernietigd was, de studie van het boek moest opgeven en zich aan andere taken ging wijden. Maar gelukkig bleek dit niet het geval te zijn: veel van wat er in zijn aantekeningen verloren was, bleek door zijn ijzersterke geheugen bewaard te zijn. In 1942 gaf hij een bundel verzamelde opstellen uit met uitvoerige aanvullingen en aantekeningen, onder de titel Laat-middeleeuwse paleografica, paleotypica, liturgica, calendalia, grammaticalia, waarin een rijke schat van wetenswaardigheden bijeengebracht is. In de laatste tien jaren van zijn leven zijn er nog verschillende belangrijke studies van zijn hand in het tijdschrift Het Boek verschenen o.a. over de geheimzinnige drukkerij van het Friese landrecht en de boven reeds vermelde opstellen, waarin hij zijn onderzoekingen over de oudste drukkerijen te Utrecht samenvat. Zo is thans een einde gekomen aan dit leven van onverdroten arbeid in dienst van de wetenschap. Met eerbewijzen is Kruit- | |
[pagina 86]
| |
wagen niet overladen: een professoraat bleek voor deze voortreffelijke paedagoog niet weggelegd te zijn. Hoezeer hij echter gewaardeerd werd, bleek uit de belangstelling bij het eredoctoraat dat de Amsterdamse Universiteit hem in 1934 verleende en vooral bij de hulde, die hem bij zijn zeventigste verjaardag in 1949 te Rotterdam gebracht werd. Wie bedenkt, dat deze stugge werker zijn leven lang met een slechte gezondheid te kampen gehad heeft en dat hij met het aantal operaties, dat hij ondergaan had, alle records geslagen had, gevoelt eerbied voor de onvermoeibare geest en de tomeloze werkkracht, die dit zwakke lichaam bezielden. Die eerbied stijgt tot ontzag, als men beseft, dat Kruitwagen zich naast zijn wetenschappelijk werk aan talrijke andere taken gewijd heeft en daarbij nog steeds tijd had voor de velen, die hem om raad kwamen vragen en in hem hun geestelijke vader vonden. Waarlijk, hij behoort tot degenen van wie het Evangelie getuigt: ‘dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na’.
H. de la Fontaine Verwey | |
Summary
|