Het Boek. Serie 2. Jaargang 31
(1952-1954)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
VariaEen vermeend unicum in de veiling bij Beijers van 28-29 mei 1953In de catalogus, getiteld Book Auction Sale. Some interesting and valuable collections (Utrecht, J.L. Beijers, 28-29 May 1953), vindt men onder no. 27 een exemplaar van Ger. Listrius, Carmen in malas et venenosas linguas, etc. (Deventer, Jac. de Breda, c. 1517). 14 leaves. 4to, met de toevoeging ‘Extremely rare, probably an unicum’. Dan wordt er verder verteld, dat Nijhoff-Kronenberg 3404 dezelfde editie beschrijven, doch slechts met 12 bladen en ‘Our copy forms an enlarged variant, 2 leaves (A III and A IV, composed in a Roman type) being inserted in the printing matter’. Van de aanvang af heb ik sceptisch gestaan tegenover deze sensationele mededeling. Het feit, dat Jac. de Breda bij mijn weten nooit een latijnse type heeft gebruikt, wekte dadelijk mijn wantrouwen op. Ondertussen was het verheugend van de heer Gumbert te mogen vernemen, dat de Deventer Athenaeum-bibliotheek het boekje gekocht heeft. Want ook als het geen unicum zou blijken te zijn, maar slechts een doodgewoon exemplaar, identiek met ons no. 3404, dan nog is de aanwinst van dit vrij zeldzame boek - er zijn twee andere exemplaren bekend - een gelukwens voor de Deventer bibliotheek waard. Zowel door zijn inhoud als door zijn afkomst hoort het in Overijsel thuis. Zonder grote verwachtingen en toch met enige spanning heb ik het boekje, mij op de Koninklijke Bibliotheek vanuit Deventer geleend, geopend en onderzocht. Onmiddellijk bleek me, dat de twee bewuste bladen geenszins homogeen met de rest zijn. Had degeen, die de bewering omtrent het unicum uitgesproken heeft, de moeite genomen de Latijnse verzen te lezen, hij zou zelf ontdekt hebben, dat de twee gedeelten niet bijeen horen en de inlas niet van Listrius, doch veeleer van een zijner bestrijders moet stammen. Reeds lang ben ik vertrouwd, haast zou ik zeggen bevriend, met Listrius, de Zwolse rector, die ervan is beschuldigd - ten onrechte naar mijn overtuiging - een vergiftiging van Murmellius te hebben geprovoceerd. In mijn opstel Heeft Listrius schuld aan de dood van Murmellius?Ga naar voetnoot1) heb ik deze cause célèbre van 1517 uitvoerig besproken. Hierin gaf ik onder meer enige citaten uit het gedicht van Herm. Buschius, In acerbum Ioannis Murmellii Ruremundensis obitum funebre lessum sive epicedion. Zo de versregels met de kwaadaardige toespeling op de vergiftiging: Ergo Murmelli fugeres quum tela latronum,
Vina magis fuerant(ah) fugienda tibi
Quae tibi, vir simplex scelerisque ignare sinistri,
Hospitis in specie miscuit hostis atrox
Ze bleken eveneens voor te komen in de bewuste inlas, op bl. 3a rr. | |
[pagina 314]
| |
2-5. Met dat al zag ik onmiddellijk, dat de bladen niet stammen uit de Nederlandse druk van Buschius' gedicht, op 3 Febr. 1518 te Alkmaar gedrukt en in onze Ned. Bibliographie onder no. 2584 geschrevenGa naar voetnoot1). Daàr een gothische type en slechts 24 regels op een bladzijde, hièr een latijnse letter en 29 regels. Uit de reeds niet meer jonge, doch zeer goede studie van H.J. Liessem, Hermann van dem Busche, Sein Leben und seine SchriftenGa naar voetnoot2), putte ik het vermoeden, dat de twee bladen wel zouden behoren tot diens no. XLIV. I, de editio princeps van Buschius' gedicht, gedrukt bij Euch. Cervicornus te Keulen op 3 Nov. 1517. Daarvan berust o.a. een exemplaar in de Bazelse Univ. bibliotheek. Ik zond er fotocopieën heen en dank zij de welwillende inlichtingen van deze bibliotheek ontvangen vernam ik, dat mijn vermoeden juist was. Als unicum is dus het ex. Beijers voor goed onttroond. Maar desalniettemin heeft de Deventer Athenaeum-Bibliotheek er een verstandige koop mee gedaan. Tot slot de vraag, welke de motieven kunnen zijn geweest de bladen met het fragment van Buschius' gedicht in het werk van Listrius te laten naaien. Ik zie twee mogelijke beweegredenen. Of wel de eigenaar was een fel tegenstander van Listrius en voegde met een zeker genoegen bij diens bezadigde apologie de insinuerende verzen van Buschius. Of wel hij was een rustig en critisch man, die, gedachtig aan de spreuk audi et alteram partem, beide meningen naast elkaar wenste te plaatsen.
's-Gravenhage, Sept. 1953. M.E. Kronenberg. |
|