Het Boek. Serie 2. Jaargang 31
(1952-1954)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
Enkele nieuwe gegevens over Henrick Eckert van HomberchHenrick Eckert van Homberch, alias Butzbach of Bosbas, de boekdrukker, die na een korte werkzaamheid in Delft, zich in Antwerpen vestigde en daar van 1500-1521 gedateerde drukken heeft uitgegeven. Lang heb ik geleefd in de waan, dat we na het voortreffelijke opstel, door wijlen Prosper Verheyden aan hem gewijdGa naar voetnoot1), en na hetgeen in onze Nederlandsche Bibliographie van zijn drukken verzameld is, ongeveer alle bereikbare gegevens over deze drukker kenden. Een conclusie van Prosper Verheyden luidt: ‘Het ziet er naar uit alsof de drukker een eind in 1521 overleed’Ga naar voetnoot2). W. Nijhoff in L'Art typographique zegt: ‘Nous ne connaissons pas d'imprimés de lui après 1523 avec date certaine’ en dateert zijn werkzaamheid ‘1498-(vers 1524?)’Ga naar voetnoot3). Wel valt hier tegen in te brengen, dat de laatste gedateerde druk, die we van Eckert kennen, het Leven Ihesu Cristi van Ludolphus de Saxonia, al van 27 April 1521 is, maar van de andere kant lijkt het verre van ondenkbaar, dat enkele van zijn ongedateerde uitgaven nog iets later geplaatst moeten worden. Zo scheen op c. 1521 of uiterlijk c. 1524 inderdaad het einde van zijn werken en leven gesteld te mogen worden. Toen ik dan ook Eckert's naam aantrof in het fragment van een boekverkoperslijst, in het bezit van A.N.L. Munby, de bibliothecaris van King's College te Cambridge, heb ik aanvankelijk gemeend de lijst op grond daarvan te moeten dateren op uiterlijk 1522-'23. Nadere bestudering van dit belangrijke document - dat ik op verzoek van de eigenaar binnenkort met een uitvoerige commentaar hoop te publiceren in de Transactions of the Cambridge Bibliographical Society - bewees me echter, dat deze datering veel te vroeg is. Reeds het voorkomen van Erasmus, | |
[pagina 292]
| |
De libero arbitrio, duidt op een datum van op zijn allervroegst September 1524, terwijl dat van de Hortulus anime in duytsche, waarvan de eerste ons bekende editie van 17 Februari 1525 dateert, nog naar een iets later tijdstip wijst. En wel geheel in strijd met een datering van c. 1522-'23 is de vermelding van Rosarium duyts. Hiermede is ongetwijfeld bedoeld de Nederlandse vertaling van het Rosarium mysticum animae fidelis, getiteld Geestelijck rosecransken van eender geloouiger sielen. Daarvan nu zijn twee Antwerpse uitgaven bekend, een door Martinus de Keyser gedrukt, van 2 Maart 1534 (NK. 1809), en een ongedateerde van Michiel Hillen van Hoochstraten (NK. 3814). Deze laatste editie evenwel kan onmogelijk vóór c. 1532 zijn verschenen en vermoedelijk zelfs nog iets later. Immers de houtsneden, zowel in de Latijnse als in de Nederlandse uitgaven van dit werk gebruikt, zijn regelrechte navolgingen van degene, die in de Keulse editie, ao 1531 bij Cervicornus verschenen, voorkomen en aan Anton von Worms worden toegeschrevenGa naar voetnoot1). Hoe we het dus draaien en keren, de lijst van de boekverkoper kan op zijn vroegst op c. 1533 gedateerd worden en dientengevolge moeten we aannemen, dat Eckert toen nog in leven was. In deze lijst wordt zijn naam op de volgende wijze vermeld: Jaspar seruus henrici eckertGa naar voetnoot2)
Dit kan in het gehele verband niet anders betekenen dan dat Jaspar, de knecht van Eckert, naar de boekwinkel van de onbekende Antwerpse handelaar is gezonden, vermoedelijk om er boeken af te leveren uit het bewaarde fonds van de vroegere drukkerij. Of anders, minder waarschijnlijk, om er boeken te kopen. Nu is het ondenkbaar, dat Jaspar nog als knecht van Eckert betiteld zou zijn een jaar of tien na de dood van zijn meester. Desnoods zou het kunnen, dat hij enige maanden of een half jaartje erna in dienst van Eckert's erven was gebleven. In dat geval echter zou er niet ‘seruus henrici eckert’ vermeld zijn, doch ongetwijfeld ‘decessi’, ‘beati’, of iets soortgelijks, ‘henrici eckert’. Bijgevolg komt het me niet gewaagd voor aan te nemen, dat Eckert omtrent 1533 of iets later nog in leven was. Dit klopt | |
[pagina 293]
| |
wonderwel met een andere, tot voor korte tijd onverklaarbare, mededeling, die zover ik weet nooit met onze Eckert in verband is gebracht. Mij zit ze al jaren dwars en lang kon ik er geen touw aan vastknopen. Ik citeer uit de ‘Rekening van Mr Henricx de Hane, ontvanger der exploiten in Brabant, over de sommen ontvangen van een groot getal personen, van ketterij verdacht en tot zware boeten en andere straffen veroordeeld, omdat zij de preeken van Mr Claes Vander Elst bijgewoond hadden, of hun huis voor hem beschikbaar gesteld’: ‘Van Henrick Homborch, die welcke opden voirs. dach (d.i. 15 Juni 1527) ende midts den voirs. redenen is gebannen geweest zesse jairen binnen deser stadt ende tderdendeel van zynen goeden verbuert tot behoefs als voere; nyet min, midts zynder armoede ende dat hy geenen voet erfven en heeft ende zeer luttel ende zober meuble, nyet anders hebbende dan hy daigelick winnen mach, ende alle zyn goedt, getaxeert zynde, maer getaxeert en was vijftich Rinsgulden eens, ende binaes zoe vele sculdich was, zoe is die condempnatie aengaende deen derdendeele vanden voirs. goeden gemodereert byden voirs. commissarissen up tweelif ponden ten voirs. pryse; zoe hier xij℔’Ga naar voetnoot1). Daaruit valt dus af te leiden, dat zekere Henrick Homborch op 15 Juni 1527 veroordeeld is tot zes jaren internering binnen de stad Brussel wegens ketterij, terwijl tevens een derde deel van zijn bezittingen verbeurd werd verklaard. Deze boete werd echter uit hoofde van zijn armoede tot 12 pond gereduceerd. Het misdrijf had, evenals dat van de vele andere mede-veroordeelden, bestaan in het bijwonen der preken van Claes Vander Elst, ex-pastoor van de S. Jacobskerk te Antwerpen. Dit is ongetwijfeld dezelfde geweest, die onder de naam van Nicolaes van Brussel ao 1524 reeds met de Leuvense theologen in conflict is gekomen, toen hij als pastoor in de S. Jacob ketterse leerstellingen had verkondigdGa naar voetnoot2). Ligt het, sinds we aan kunnen nemen, dat Eckert omtrent 1533 nog in leven was, niet voor de hand, dat genoemde Henrick Homborch, in 1527 veroordeeld, niemand anders dan Henrick | |
[pagina 294]
| |
Eckert van Homborch is geweest? Het feit, dat hij, eens te Brussel vertoevende, daar een clandestiene prediking ging bijwonen van de vroegere stadgenoot, ex-pastoor Claes vander Elst sive de Bruxellis, wekt allerminst verwondering. Dat Eckert voor de Hervorming voelde, de drie vertalingen van Luther, door hem uitgegeven, bewijzen het: de Nederlandse Tessaradecas, nog wel met Eckert's volle naam en adres verschenen op 25 Januari 1521; verder het Boecxken hoe elck mensche hem bereiden sal totter doot en Een wonderlike nyeuwe leeringhe... tot bereydinghen om waerdichlijc ende salichlijc dat h. sacrament tontfanghenGa naar voetnoot1), beide slechts in een defect exemplaar bewaard, zodat niet is na te gaan, of jaar van uitgave en drukker er in vermeld zijn. Het is niet ondenkbaar, dat de verboden uitgaven van dit ketterse goed de vrij abrupte ondergang van Eckert's loopbaan als drukker ten gevolge hebben gehad. Voor ik me thans waag aan een lichtelijk gewijzigde reconstructie van Eckert's leven, moet er een verklaring gezocht worden voor een officieel gegeven, dat op het eerste oog moeilijk met het gevondene te rijmen valt. Weer citeer ik, nu uit Prosper Verheyden's reeds genoemd opstel. Het is een lang en vervelend verhaal, dat ik zoveel mogelijk bekort. ‘Willem vanden werve Schoutet deser stadt van Antwerpen... Bekende... dat hy vercocht heeft wel ende wettelick Janne van halmale Janssone Achtentwintich karolus guldenen erflick metten achterstelle dair af van Natalis lestleden herwaerden verloopen, vanden sessenvyftich karolus guldenen tsiaers erflyckere renten, dairomme Margriete Dregge wede wijlen henrick eckaerts van homborch diemen hiet bosbas cum tutore ende huere kinderen opten xxviijen dach in meerte anno xvc ende zessentwintich terve gegeven hebben Baltazar wageneer ende mechtelden eckaerts eius uxorj Een huys metter plaetsen fundo et omnibus pertinentiis geheeten nu ter tyt thuys van delft, dwelck den haen te heeten plach, gestaen ende gelegen Inde corte cammerstrate alhier,... prout littere, gelijck ende in alle der manieren de voirs. xxviij karolus gulden erflic toebehooren plagen der voirseider wijlen Margrieten Dregge, wyens lyf ende goeden by vonnisse van den wethouderen deser stadt... in effecte verclaert zyn geweest aenden selven onsen genedigen heere verbuert ende geconfisqueert te wesene, vuyt dien dat hij comparant, mits der misdaet vander selver Margriete Dregge, geconcludeert hebbende tot verbuerte van hueren live ende goeden opten xxvijen in meerte anno xvc xxxv voer paesschen gewesen is volcomen van zynen vermete, droech op met allen den rechte dat de voirs. onse genedige heere dairane hadde ende houdende was, ende bekende dat | |
[pagina 295]
| |
de selve gheen recht meer dair ane en behielt Te wairne van allen commere ende calaengien. Ende waert dat den voirs Janne van halmale, oft zynen nacomelingen aenden coop, waernisse ende claernisse voirscreven hier af namaels iet gebrake, dat geloefde de voirs willem vanden werve vuyt zynen privaten name altyt wel ende volcomelic opterechtene ende te voldoene, unde ob(ligav) it se et sua quecumqz. xxiiijen maij anno (1538)’Ga naar voetnoot1). Uit deze ambtelijke poespas valt dus te leren, dat Margriete Dregge - die de tweede vrouw van Eckert was - op 28 Maart 1526 (d.i. 1527) het Huys van Delft in de Corte Cammerstrate, waarin eens de drukkerij was gevestigd, voor 56 kar. gulden jaarlijkse, erfelijke rente heeft afgestaan aan Baltazar Wageneer en diens huisvrouw Mechteld Eckaert, een dochter uit Eckert's eerste huwelijk. Voorts, dat lijf en goederen van Margriete Dregge op 27 Maart 1535 (= 1536) wegens haer ‘misdaet’ verbeurd zijn verklaard en aan de Keizer en aan de Antwerpse Schout Willem vanden Werve vervielen. De laatste verkocht zijn aandeel in Margriete's erfelijke renten, zijnde 28 kar. gulden, op 24 Mei 1538 weer aan Jan van Halmael Jansz. Om nog even het verhaal van de ongelukkige Margriete Dregge, Eckert's weduwe, af te ronden, zij werd op 28 Maart 1536 in een zak gestopt en in de Schelde verdronkenGa naar voetnoot2). Zo behandelde men toen een ‘herdoopte’. Nu heeft Prosper Verheyden uit de passage ‘dairomme Margriete Dregge wede wijlen henrick eckaerts van homborch diemen hiet bosbas cum tutore ende huere kinderen opten xxviijen dach in meerte anno xvc ende zessentwintich’ afgeleid, dat Margriete Dregge op 28 Maart 1526 - d.i. 1527Ga naar voetnoot3) - al weduwe was. Inderdaad een zeer aannemelijke verklaring, waarop ook vooral de toevoeging ‘cum tutore’ schijnt te wijzen. Zou het echter, sinds gebleken is, dat Eckert zelf in 1527 en later nog leefde, ook niet anders verklaard kunnen worden? Het komt me niet ondenkbaar voor, dat Margriete in een Schepenbrief | |
[pagina 296]
| |
van 1538 ‘weduwe wijlen henrick eckaerts’ wordt genoemd, zelfs in verband met een financiële transactie van het jaar 1527, nog eer zij weduwe was, gesloten. Op het einde van haar leven immers was zij inderdaad weduweGa naar voetnoot1). Schout Willem vanden Werve, die in de Schepenbrief terloops wil mededelen, sinds wanneer zij in het bezit van de erfelijke rente is gekomen, zal er zich anno 1538 niet in verdiept hebben, of zij in 1527 al weduwe was. Een ander geval, dat ook om een nadere verklaring roept, is de uitdrukking ‘cum tutore’. Er waren dus een voogd en haar kinderen bij Margriete's overdracht van het Huys van Delft betrokken. Voor de hand liggend is ongetwijfeld de veronderstelling, dat er een voogd optrad om de belangen van vaderloze kinderen te behartigen. Aanvaarden we nu echter, dat de Henrick Homborch, die op 15 Juni 1527 tot verbanning binnen Brussel en boete is veroordeeld, identiek is met Eckert, zo is er voor die voogd een andere verklaring te vinden. Rechtszaken vragen hun tijd en aan de lange reeks vonnissen, op 15 Juni 1527 te Brussel uitgesproken, zullen heel wat dagen, weken en maanden van instructie zijn voorafgegaan. Het komt me derhalve verre van ondenkbaar voor, dat Eckert op 28 Maart 1527 reeds te Brussel gedetineerd was, in afwachting der behandeling van de zaak, en er dientengevolge een voogd in zijn plaats moest optreden bij de overdracht van het huis. Ik ga verder. Zou zijn detentie misschien niet de oorzaak zijn geweest, dat Vrouw Margriete, nu de kostwinner van het gezin gevangen zat, huis en erf voor een jaarlijkse rente van de hand deed? Haar stiefdochter en echtgenoot hielpen haar daarbij. Met de drukkerij ging het vermoedelijk al lang slecht. Uit het aangehaalde vonnis van 15 Juni 1527 spreekt niets dan narigheid: ‘geenen voet erfven’, ‘zeer luttel ende zober meuble’, ‘alle zyn goedt... maer getaxeert’ op 50 Rijnsgulden en ‘binaes’ nog evenveel schuld. 't Enige wat Eckert toen bezat was hetgeen hij ‘daigelick winnen mach’. Inderdaad geen vrolijke toestand. Het feit, dat al in 1525 en 1526, dus nog vóór de finale overdracht in Maart 1527, het Huis van Delft, blijkbaar aan Petrus Kaetz en Roelant Bollaert werd verhuurd, die er uitgaven te koop steldenGa naar voetnoot2), wijst ook niet bepaald op bloei van Eckert's oude bedrijf. Voor een drukkerszaak schijnt het huis | |
[pagina 297]
| |
geschikt te zijn geweest. Na deze twee genoemde boekverkopers hebben de drukkers Steels en Crom er achtereenvolgens nog gewoondGa naar voetnoot1). Veel later, in 1548, werd het eigendom van de Birckmans, boekverkopers, die het verdoopten in De Vette HinneGa naar voetnoot2). Wat het lot van Eckert's drukkersgerei is geworden, we kunnen er slechts naar gissen. Reeds in 1528 en 1529 en ook nog in 1538 blijkt Mich. Hillen van Hoochstraten enkele blokken zijner houtsneden in gebruik te hebben en ook Vorsterman heeft er een gehadGa naar voetnoot3). Doch feitelijk zegt dit weinig. Houtsneeblokken werden vaak uitgeleend - of verhuurd? - en komen ook na de dood van hun eigenaars herhaaldelijk in andere handen, terwijl men slechts zelden kan nagaan van welke transactie dit een gevolg is. Nu het me, naar ik vertrouw, gelukt is de reeds bekende gegevens over Eckert op niet al te onwaarschijnlijke wijze met de nieuw gevondene te verbinden, wil ik hier tot besluit het einde van Eckert's leven schetsen, gelijk ik het me voorstel. Kort na 1521 of enige jaren later schijnt Eckert's drukkersbedrijf in verval te zijn geraakt. Hadden zijn warme gevoelens voor het nieuwe geloof er soms schuld aan? Misschien heeft hij het gezin eerst nog enigermate met de verkoop van boeken uit de voorraad boven water gehouden, maar in 1527 komt de grote slag. Op 28 Maart moet zijn vrouw het Huys van Delft verkopen voor een jaarlijkse rente. Eckert zelf was toen waarschijnlijk al gevangen gezet in Brussel, beschuldigd predicaties van een gewezen Antwerps pastoor, tot de Hervorming overgegaan, te hebben bijgewoond. Uit het vonnis van Juni 1527 blijkt, hoe ellendig hij er op dat tijdstip aan toe was. Omtrent 1533 of iets later is hij nog in leven en schijnt enige handel in boeken te drijven, waarbij hij een knecht in zijn dienst heeft. Een bewijs van een beetje herwonnen welstand? Blijkbaar woonde hij toen weer in Antwerpen, waar zijn weduwe in ieder geval anno 1536 gevestigd was. Vóór Maart 1536 is hij overleden. Het afschuwelijke drama, dat zijn vrouw op 28 Maart '36, in een zak, als ‘herdoop- | |
[pagina 298]
| |
te’ in de Schelde is verdronken, heeft hij gelukkig niet meer beleefd. Aldus mijn reconstructie van Eckert's leven. Gegronde bedenkingen ertegen zal ik gaarne vernemen. Nog welkomer zullen eventuële aanvullingen op mijn verhaal me zijn.
s'-Gravenhage, Dec. 1953. M.E. Kronenberg. |
|