Het Boek. Serie 2. Jaargang 31
(1952-1954)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| |
In memoriam Ernst Philipp Goldschmidt 1 dec. 1887 - 18 febr. 1954De dood van Goldschmidt betekent een groot verlies voor de internationale wereld van het boek. Slechts enkele zeer begaafden brengen het tot de universele kennis van al wat in onze oude boeken steekt, die hij zich had weten te verwerven. Sinds jaren zijn de catalogi van E.P. Goldschmidt & Co. met hun uitvoerige, vaak verrassende noten een vreugde en studiebron voor de bibliograaf. Persoonlijk verlies ik in Goldschmidt een trouw en gezellig vriend. Onze eerste ontmoeting dagtekent van 19 Maart 1928, na de lezing over vroege Engelse uitgaven, in de Nederlanden gedrukt, die ik toen in de Bibliographical Society mocht houden. Gewoonlijk teken ik in mijn hoogst summiere reisnotities aan, welke mensen ik bij dergelijke gelegenheden heb leren kennen en soms tevens met een enkel woord de indruk, die ze op mij gemaakt hebben. Achter Goldschmidt's naam staat: intelligent. Had ik hem ontmoet in een willekeurig gezelschap, waar intelligentie niet altijd overvloeit, het epitheton zou weinig betekend hebben. Maar hier, te midden van eminente mannen als Pollard en Esdaile en McKerrow en Geoffrey Keynes en, als ik me goed herinner, ook Scholderer, zegt zo'n indruk wel wat. Indien er iemand aanwezig was, die de opwekking, aan het slot van mijn voordracht uitgesproken, me ten bate van het toekomstige deel II onzer Nederlandsche Bibliographie onbeschreven uitgaven te signaleren, ter harte heeft genomen dan is het Goldschmidt geweest. Van Mei '28 dateert onze geregelde correspondentie over Nederlandse post-incunabelen. Heel wat beschrijvingen ervan dank ik aan zijn welwillendheid, mij de kostbare boeken ter inzage te zenden. Ook te zijnen huize heb ik in de loop der jaren menige onbekende uitgave zitten beschrijven. Was onze kennismaking op de bijeenkomst van de Bibliographical Society uit de aard van de zaak vluchtig, beter leerde ik Goldschmidt | |
[pagina 283]
| |
kennen bij mijn eerste bezoek in Old Bond street 45, op de namiddag van 8 Oct. '30, waarvan, ook zonder notities, de indrukken voor me zijn blijven leven. Zijn prachtig, baanbrekend werk, Gothic and Renaissance bookbindings, was toen al verschenen (1928) en het zijn de daarin afgebeelde banden, waarover een deel van ons gesprek liep. Uitermate gevoelig voor mensen en het karakter hunner woningen, heb ik, zelfs meer dan de mooie vertoonde banden, dat keer het geheel in me opgenomen. Een wat donkere kamer aan de straatzijde, L-vormig, met boekenkasten aan alle wanden, een werktafel, een uiterst verzorgde thee, gezellige fauteuils bij de haard, een dartelende poes. Alles doortrokken van sigarettenrook en misschien een beetje rommelig. Maar het geheel vol stemming en bezield. Goldschmidt zelf boeide me onmiddellijk. Inderdaad intelligent, hyper-intelligent, en dat zonder enig vertoon. Luchtig, met veel gevoel voor humor. Al heel spoedig zaten we samen genoeglijk te lachen, 't geen gewoonlijk een der grondslagen voor een goede verstandhouding is. Leer ik nieuwe mensen kennen, onwillekeurig vragen het allereerst hun handen mijn aandacht. Hoe aantrekkelijk, maar ook hoe grenzenloos antipathiek kunnen deze zijn. Die van Goldschmidt waren, ondanks de hinderlijke sporen van het eeuwige gerook, sympathiek, goed gevormd en aristocratisch, fijn als van een gevoelig artist. Na dat eerste bezoek heb ik hem geregeld weergezien, wanneer ik in Londen vertoefde. Meestal bij hemzelf, en ook eens als eetgast in den huize Gaselee. In later jaren nodigde hij me vaak uit, na de zakelijke besprekingen en demonstraties in Old Bond street 45, met hem een maaltijd te gebruiken in het nabije en ouderwets-rustige Brown's Hotel, waar hij gewoon was te eten. In de oorlogsjaren bracht hij er zelfs een tijd lang de nachten door, bevreesd als enige bewoner van 't eigen huis door luchtalarmen heen te slapen. Bij zijn zakenreizen naar ons land mocht ik altijd op een gezellig laat namiddagbezoek van hem rekenen. Te Weenen geboren als zoon van een Nederlandse vader, die daar toezicht hield op financiële familiebelangen en tevens, naar ik meen, correspondent van een onzer grote nieuwsbladen was, en een Oostenrijkse moeder, heeft Goldschmidt, ook na de vestiging van het antiquariaat in Londen, altijd de Nederlandse nationaliteit behouden. Hij kon zijn vadertaal uitstekend lezen, spreken echter ternauwernood. | |
[pagina 284]
| |
Na de gymnasiumjaren in Weenen nam hij het besluit voor verdere studie naar Trinity College in Cambridge te gaan (1905). De liefde voor oude boeken en het verzamelen ervan is daar ontwaakt, misschien slechts aangewakkerd. Uit deze jaren dateert zijn vriendschap met Stephen Gaselee, die andere aartsverzamelaar. Nadat Goldschmidt in 1909 naar Weenen was teruggekeerd, scheen niet primair voor hem de vraag, welk beroep hij moest kiezen, echter wel, hoe zijn studiedrang te bevredigen. De haast aangewezen carrière in het bankwezen lokte hem niet aan. Toen in Oostenrijk, stellig op instigatie van de grote Kommission für den Gesamtkatalog der Wiegendrucke, een soortgelijke Kommission... der Wiegendrucke in österreichischen Bibliotheken in 1913 werd opgericht onder de leiding van Th. Gottlieb, was het een kolfje naar Goldschmidt's hand zich voor onderzoekingsreizen beschikbaar te stellen. Beter medewerker kan men zich moeilijk voorstellen. Toch blijkt er nog een woord van aanbeveling nodig te zijn geweest. Uit een brief van Gaselee, destijds bibliothecaris van Magdalene College, citeer ikGa naar voetnoot1): | |
4 October 1913.
| |
[pagina 285]
| |
Van Goldschmidt's studie-expedities getuigt zijn voortreffelijk opstel, Inkunabel-Reisen in Oesterreich in het Zentralblatt für Bibliothekswesen XXXIII (1916). Geenszins met de instemming van zijn toen nog bemiddelde familie nam hij in 1917 het besluit boekhandelaar te worden en kocht de Weense zaak van Gilhofer & Ranschburg. Eens zei hij later lachend tegen mij: ‘Without that war I would have been a gentleman’. Ondertussen, nadat door de inflatie het ouderlijk vermogen sterk was aangetast, zal ook zijn familie wel hebben erkend, hoe verstandig het besluit is geweest. Een paar jaar later zag hij er meer heil in een antiquarische boekhandel te Londen te vestigen (1923), waarbij zijn vriend Gaselee hem weer tot grote steun was. Naast een druk zakenleven en vele noodzakelijke reizen heeft Goldschmidt altijd kans gezien wetenschappelijk werk te produceren. Dat hij ongetrouwd was, kan zijn beschikbare tijd ten goede zijn gekomen. Zou hij als gehuwd man zich de weelde hebben kunnen en mogen veroorloven een groot deel van de nacht te zitten werken? Ik noemde reeds zijn opus over de boekbanden van 1928. Nog menige kleinere studies over banden, zowel in het Duits als in het Engels, zijn hierop gevolgd. Onder veel meer vermeld ik de Prinzipien zur Lokalisierung und Datierung alter Einbände in het Jahrbuch der Einbandkunst van 1928 en Some cuir-ciselé bookbindings in English libraries, een voordracht op 21 Nov. 1932 voor de Bibliographical Society gehouden en met mooie afbeeldingen in The Library van Maart '33 gedrukt. Weer op een heel ander gebied van zijn uitgebreide kennis brengen ons de Medieval texts and their first appearance in print, anno 1943 door de Bibliographical Society te Londen uitgegeven. Als gevolg van de beklemmende bezetting is het boek pas laat in ons land gekomen. Mijn grote bewondering voor dit uitermate knappe werk heb ik dan ook eerst in '49 kunnen weergevenGa naar voetnoot1). Sinds dien heb ik het alweer vele malen met vrucht geraadpleegd. Typerend voor Goldschmidt's critische en tegelijk constructieve geest, die zich niet uitsluitend op het werk van anderen, maar even goed op de eigen producten richtte, is hetgeen hij me in dank voor de bespreking van het boek schreef, in een brief van 13 Dec. '49: | |
[pagina 286]
| |
... I am glad you like the book, for, in a way, so do I. Though, of course, to be really worth while, it should be only the Introduction to a reasonably comprehensive reference book in which the principal medieval texts printed before 1550 should be listed on the lines indicated in my final section and exemplified in my little list of ‘Mystical writers’. But you would be the first to admit that such a task is too big to be the spare-time job of somebody who has to earn his living besides. One would get hopelessly stuck and involved in difficult research long before reaching ‘Thomas de Aquino’, probably before getting as far as ‘Albertus Magnus’. There are too many unsolved problems in this field that cannot be cleared up ‘en passant’ by an amateur, as the editors of the Gesamtkatalog have pretended to do. I think their attempts to proclaim the last word ‘ex cathedra’ in their brief biographical and literary notes under each author are sometimes grotesque and often really funny. My favourite is the ‘biographical note’ to GKDW 205Ga naar voetnoot1). Wie dit suggestieve boekje over de Medieval texts in zich heeft opgenomen is er weer ten diepste van doordrongen, dat een bibliograaf van vroege drukken niet uitsluitend stil mag blijven staan bij de technische kant, maar tevens hun inhoud en auteurs critisch moet onderzoeken. Alles stellig koren op de molen van een eersterangs bibliograaf, gelijk hier te lande Pater Kruitwagen is. In de winter van 1947 trok Goldschmidt naar Amerika om er aan verscheidene universiteiten een serie lezingen te houden over het gedrukte boek in de Renaissance (type, illustrations, ornament). Gelijk hij me vertelde was het zijn bijbedoeling in de Verenigde Staten familieleden te bezoeken en door de lezingen de reis te bekostigen. De voordrachten vormen de inhoud van het daarna gedrukte werk, The printed book of the Renaissance, mooi geïllustreerd in 1950 verschenen. Mijn indruk ervan, vastgelegd in een bespreking in dit tijdschriftGa naar voetnoot2) luidt heel wat gunstiger dan degeen, die A.L.S. (ötemann) heeft gepubliceerd in het Nieuwsblad voor de Boekhandel (1 Nov. 1951). Goldschmidt zelf was maar matig ingenomen met deze voordrachten in boekvorm, gelijk hij me in zijn brief van 7 Oct. '51 schreef. Ze voldeden misschien als een lezing, doch it should have been carefully revised before coming out in black and white. I was in too much of a hurry to see it printed and just gave my lecture script to the printers without any revision at all. I was afraid a thorough revision would land me with a task of many months and ultimately with a book three times the size which no one would print. | |
[pagina 287]
| |
Eveneens gunstiger dan de heer Sötemann beoordeelde Victor Scholderer het werk. In een brief van 31 Oct. '51 schreef deze me: I am glad you gave Goldschmidt's book on the Printed Book of the Renaissance such a favourable and detailed review, which it richly deserves. The time has really come when Goldschmidt ought to be given an honorary degree by some university, he is a man of quite exceptional knowledge. Lichtelijk ontstemd door de afbrekende critiek in het Nieuwsblad voor de Boekhandel op het werk van een eminent man, in wiens schaduw hier te lande na de dood van Wouter Nijhoff geen zijner vakgenoten kon staan, heb ik het oordeel van Scholderer aan Goldschmidt overgebracht. Indiscreet? Dan weet ik zeker, dat mijn vriend Scholderer het me zal vergeven, al was het slechts om Goldschmidt's aardige repliek, die ik nu ook maar publiceer. In een brief van 18 Nov. '51 schrijft hij: Of course I was more than pleased with the passage from Scholderer's letter to you which you indiscreetly disclose. Scholderer is a man of most extensive and admirably precise knowledge in our field and not at all liable to pass indulgent opinions on other people's work. He possesses the type of pedantry which I admire and which I would wish to equal, that love of exactness in every detail which alone ensures permanent value to any work done. Therefore his judgement of me is indeed a testimony I am proud of and will treasure. I think it matters more to me than the acquisition of an honorary degree, though that too, as you rightly say, is a satisfaction and a recognition to be grateful for. Door vele andere bezigheden heen hield Goldschmidt zich steeds bezig met een groot werk, dat zijn volle liefde had, een studie over Lucianus. Dikwijls vertelde hij me iets over dit toekomstige boek, ‘which will keep me occupied for years’. In een brief van 21 Febr. '48 schrijft hij: I cannot think what title I will give it, it is so terribly complicated, it will have to have a title 20 lines long like those 17th century folios. Something like: De waarachtige en seer wonderlijke Historie van Lucian of Samosata and what happened to him from 1470 to 1536, what printers printed him and why, what ‘poets’ (humanists) read him and imitated him and what the different universities had to say to all that and why the world forgot him again for 200 years...’ I am still in the beginning, but when I come to the Collegium Trilingue and Thierry Martens, Rutger Rescius, etc., the footnotes will be full of Nijhoff-Kronenberg. Wanneer Goldschmidt in later jaren, om de Engelse Kersttijd te ontvluchten, zijn troost hier ter stede in het Hotel des Indes | |
[pagina 288]
| |
zocht, werkte hij bij voorkeur op zijn kamer aan het geliefde Lucianus-boek. Voltooid is het niet. Een voorproefje ervan bezitten we in het opstel The first edition of Lucian of SamosataGa naar voetnoot1). Uit deze doorwrochte studie spreekt zijn vertrouwdheid met het onderwerp ten volle. Het is stellig geen toeval, dat de geestige Weener, met een open oog voor veel belachelijks, zich gewend heeft tot de grote en charmante Griekse schrijver, door Vondel, min waarderend, ‘Luciaen, het hooft der Godtslasteraeren’ genoemdGa naar voetnoot2). Iemand als Goldschmidt, die in deze wereld van groeiende kuddegeest en groepenvorming en morele herbewapening en dirigisme en gewichtigdoenerij zo verkwikkelijk onafhankelijk en critisch heeft weten te blijven, moet zich wel hebben aangetrokken gevoeld tot de ‘naughty author’ Lucianus, die goddelijke spotter. Hier volgt een staaltje van Goldschmidt's epistolair talent, getrokken uit dezelfde brief met de gefantazeerde titel voor het boek over Lucianus: You mention the nasty weather. It is freezing and snowing here, and my room is and remains quite unheatable. But I laugh at it all, because I am sitting here in a beautiful airman's suit of silk stuffed with down and closed airtight with zippers above, below and everywhere. I bought this over a year ago in a government surplus sale for 15/9 and now I know that a war is certainly good for something. De laatste keer, dat ik Goldschmidt ontmoette, was in Juli '52, toen hij mijn gastvrouw, de weduwe van Sir Stephen Gaselee, en mij had uitgenodigd voor dinner in het Café Royal. Hij was die avond onderhoudend en genoeglijk als gewoonlijk, een beminnelijk gastheer. Maar ik schrok van zijn uiterlijk verval en het voortdurende hoesten. Het bleek uit een enkel woord, dat hij onder medische behandeling was. Vol animo echter vertelde hij me nog, dat hij was aangezocht voor de vererende taak, in het najaar van '53 de Sandars Lectures in Cambridge te houden. In een volgende brief van 21 Aug. '52 heette het: You ask after my health. In my opinion it is satisfactory. But these doctors are after me still and this morning only I came out of hospital where they put lighted electric lamps down my throat. The things these chaps think of to amuse themselves! But I am very firm and will not be slaughtered before I feel like it. Het gebruikelijke Kerstbezoek aan Holland bleef dat jaar | |
[pagina 289]
| |
achterwege. Op doktersadvies trok hij in December naar Biskra in N. Afrika om de moordende Londense wintermisten te ontlopen. Reeds toen wist een enkele ingewijde - hijzelf evenwel niet -, dat er voor zijn ziekte, longkanker, geen herstel mogelijk was. Eind Januari '53 reeds terug in Londen, bleek hij op de terugreis nog in de Parijse Bibliothèque Nationale te hebben gewerkt. Klonk in Augustus '52 de toon over de eigen gezondheid luchtig, een jaar later schreef hij me over zijn ‘very poor health’ en het volledig verlies van zijn stem ‘with no hope of recovering it’. Wel gaf hij ‘what energy I can still summon on completing my Sandars Lectures’. Van een mondelinge voordracht kon geen sprake meer wezen, doch de lezingen zouden in druk verschijnen. Het veelbelovende onderwerp was, naar hij me schreef ‘a kind of survey of the humanistic presses of the first quarter of the XVI century with Cambridge as the starting point’. In een brief van 29 Augustus '53 vertelde hij, dat de Lectures bijna voltooid waren. Het is de laatste geschrevene, die ik van hem ontving, in het prettige, vluglopende handschrift, zonder enige krullen of fratsen, typerend voor de intellectueel, vrij van alle zelfingenomenheid. Uit zijn allerlaatste brief van 29 December '53, blijkbaar gedicteerd, vernam ik, dat hij, hoewel te bed liggend na een aanval van longontsteking, zich veel beter voelde en juist met drukproeven voor de Sandars Lectures was klaargekomen. Die postume gave staat ons dus nog te wachten. Zijn werklust had hem op dat tijdstip niet verlaten. Wel is ‘my friend Lucian’ door de Lectures op de achtergrond geschoven, ‘but no doubt I will start on him again soon’. Dat heeft niet mogen zijn. Tot slot enkele bizonderheden, die de heer Vellekoop zo vriendelijk was me mee te delen. Op 15 December '53 in een particuliere ziekenverpleging opgenomen, heeft Goldschmidt daar tot het einde toe gewerkt, steeds vrolijk en opgewekt, genietend van de goede maaltijden en de champagne, die hem geboden werden. Opgewekt zelfs nog toen, op zijn herhaald aandringen, hij met Nieuwjaar te weten was gekomen, dat hij niet langer dan op zijn hoogst een maand of zes meer te leven had. Dit gaf hem geen angst, eer rust. Hij hield niet van onzekerheden. Tegen de pijnen, die op het laatst kwamen opzetten, wenste hij geen verdovende middelen in te nemen. Liever dan suf te worden, wilde hij zijn helderheid van geest behouden om de voorgenomen taak te volbrengen. Dat is hem gelukt. Vier dagen vóór zijn dood kon | |
[pagina 290]
| |
hij de laatste correctie van de Sandars Lectures beëindigen. Met een heldhaftige luchtigheid heeft hij zijn ziekte gedragen en het einde zien naderen. Op 18 Februari is hij gestorven. De crematie vond plaats op 22 Februari in Golders Green Crematorium. ‘There was no religious service’, lees ik in The Times. Ik had het niet anders verwacht. Goldschmidt behoort, met de Allens en Stephen Gaselee, tot de vrienden in Engeland, die ik daar blijvend zal missen.
's-Gravenhage, Februari '54. M.E. Kronenberg. |
|