Het Boek. Serie 2. Jaargang 31
(1952-1954)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Noord-Hollandse boekbandenHaarlemse bandenGa naar voetnoot*)De Stadsbibliotheek te Haarlem, gevestigd in het voormalig Predikherenklooster, later ook genoemd Prinsenhof, heeft een vrij groot aantal handschriften, incunabelen en postincunabelen, die haar eerste bezit en haar kern uitmaken: zij komen voort van de Haarlemse kloosters, wier bezittingen in de 16de eeuw verbeurd werden verklaard. Vooral de bibliotheek van de Commanderij van de Sint-Jansorde - in de kloosterkerk is nu het Stadsarchief gevestigd - bleef sterk vertegenwoordigd; hele rijen boeken uit dat huis staan in de Stadsbibliotheek en vele zitten nog in hun oorspronkelijke banden met ongeveer dezelfde, karakteristieke versiering, zodat men er een groep Haarlems bindwerk kan in herkennen. De elders gebonden boeken, die door de Sint-Jansheren werden gekocht of die hun ten geschenke werden gegeven, kan men er wel uithalen: die enkele Utrechtse, Antwerpse, Leuvense, Duitse banden zien er immers heel anders uit. | |
[pagina 198]
| |
Om met een paar woorden het Haarlemse van die Johannieterbanden aan te duiden, terwijl er toch nog zoveel verscheidenheid is in de details: in de mazen van een netwerk, getekend met filets, staan kleine stempels tot groepjes verenigd die een ornament vormen: een soort bloem, een ster, waaromheen weer stempeltjes kunnen geschaard worden. Nu zou dit er waarschijnlijk niet zo bijzonder Haarlems uit zien, want nog wel elders wordt er door binders een vriendelijk spel gespeeld met kleine stempeltjes, als niet dit siergerief toch wel erg speciaal en onder zoveel ander te herkennen was: ik bedoel niet de kernstempel, noch de gewone satellieten, die zelf niets anders zijn dan kringetjes om een middencel geschaard en aldus rozetten vormend van enkele millimeters tot zowat een centimeter groot, maar wel de twee elementen waarmede die Haarlemse binders heel wat afwisseling brengen in hun kransjes-vlechten en bandvlak-vullen: een boogje, het kan twee, het kan wel zes millimeter groot zijn; en een ongesteeld blaadje, het kan, naar de vorm, van eik zijn, van beuk, berk, linde, van pereboom of rozelaar, maar groter dan een halve centimeter wordt het niet. Met zo luttel en zo minuskuul gereedschap doet de Haarlemse binder wonderen, en gemakkelijk maakt hij het zichzelf niet. Laat hij vier stempeltjes hebben: rond het bloempje schaart hij beurtelings vier kruisjes en vier boogjes, en zijn centraal fleuron, zijn ster, zijn molentje, zijn zonnewiel is klaar; in de vier hoeken van de ruit nog het blaadje gedrukt, en dat alles zoveel malen herhaald als het bandvlak in ruiten is verdeeld, en wellicht ook op de hoeken van de omlijsting en in de randen: 616 stempelindrukken, minder of meer, eer de band is versierd, gezwegen dan nog van het filet-werk. De binders in den vreemde, die, nog vroeger, rijen aaneengesloten figuurstempeltjes in het hele bandvlek moesten prenten, hadden het zeker niet gemakkelijk, maar toch hadden zij minder overleg en zorg bij het schikken te betonen dan hun Haarlemmer vakgenoot. En werkelijk schitterend is dezes werk, bij het licht dat over al die kransjes, sterren en strepen speelt, glijdend over het helder- of donkerbruine, goedbewaarde kalfsleder, waarin de boeken van deze niet al te vaak verporde, oude bibliotheek uit het bezit van de Haarlemse Commanderij van de Sint-Jansorde werden gebonden. Een aantal van die boeken werden aangeschaft door een van de knapste oversten van dit huis, door commandeur Jan Willem | |
[pagina 199]
| |
Janssen (1484-1514). Dit werd, vermoedelijk nog onder zijn bestuur, op het eerste schutblad aangetekend, met geringe varianten in deze vorm: ‘Hunc librum comparavit magister Johannes Wilhelmus filius Johannis, frater ordinis sancti Johannis Baptistae Jherosolomitane Ac domus cuiusdem in Haerlem, Curatus ecclesiae in Zoeterwouda’Ga naar voetnoot1). Volgt het bibliotheeknummer: cijfer, letter en cijfer. Jan Willem liet al deze op ongeveer dezelfde wijze versierde banden van handschriften en incunabelen maken, te Haarlem zelf: er is geen reden om dat te betwijfelen. Een boekbinder vond hij te Haarlem, toen hij, in 1493, een accoord maakte met ‘heer Jan van Delf, confessoer der nonnen regularissen des convents van sinte Barberen binnen Amersfoirdt’, die hem zou schrijven ‘een heel antiphonier in fractuer mit noeten’, daarin ook ‘dat roe schrift mit die elevaten’, echter ‘sonder enich floracy of illuminaci, ende sonder bindinghe ende hoir toebehoir’Ga naar voetnoot2). Verluchter en binder zal hij dus te Haarlem en bij de hand hebben gehad, al moet hij een specialist in het schrijven van zangboeken aanspreken te Amersfoort. Er waren kopiisten en boekbinders te Haarlem, ook vóór Jan Willem Janssen over de Johannieters in die stad regeerde, en de banden uit het midden van de 15de eeuw zien er uit als die van de Commanderij. ‘Bidt voer den scriver. Dit boec is ghescreven int jaer ons heren Mocccc ende xxxv te haarlem’, zegt het onderschrift aan het slot van een later herbonden getijdenboekGa naar voetnoot3). Vermoedelijk te Haarlem zelf werd het handschrift met de Nederlandse tekst van de Evangeliën geschreven (in het Brits Museum, Add. Ms. 126659),Ga naar voetnoot4) dat eindigt met de volgende vermelding: ‘Dit boec hoert toe den Susteren van Sinte Marien | |
[pagina 200]
| |
convent in Sinte Jansstraat binnen Haerlem. Ende heeft becosticht Reymerich Claes dochter Kathrijn Claes dochters onser professider susters moeder’. Ook dit boek zit niet meer in zijn oorspronkelijke band. In 1480 werd geschreven ‘per manus allardi filii reyneri oriundi de akersloet quondam custodis in velsen’, dus in de Haarlemse buurt, een ‘Dirc van Delft, Tafel van den kerstenen gheloven’ (Kon. Bibliotheek, Den Haag, 73 E 27) voor het Sinte Katherinenklooster ‘opten voircroft’, binnen Haarlem; in 1469 had dezelfde Allart Reynerszoon geschreven een ‘Dirc van Delft, Tafel van den kerstenre ghelouen’ en een ‘Thomas van Cantimpré, Boek der Byen’ (Kon. Bibliotheek, Den Haag, 73 E 26), dat in dezelfde tijd behoorde aan twee Haarlemse begijnen. En in 1476 kopieerde Scheeuwissenz. van Kercwerff een Hollandse Kronijk (Universiteitsbibliotheek, Leiden 76 C), welk boek aan ‘de Magdalenen opt Crayenhorst’, te Haarlem, heeft toebehoord. De banden van deze drie handschriften zijn versierd op dezelfde wijze als die van de boeken uit de Commanderij van Sint-Jan. Ook twee handschriften ten gebruike van het Clarissenklooster te Haarlem zijn met dergelijke banden voorzien: het betreft de handschriften in Leiden, Maatschappij Ned. Letterk., 265; en in Brussel, Kon. Bibl., II 3809, dit laatste geschreven door of voor Clarissen zo laat als 1505Ga naar voetnoot1). (Zie afb. A) Drie banden van dezelfde aard hebben toebehoord aan een priester, Ds Florencius Arnoldi, een daarvan in 1451; eigenhandig geschreven in 1439 had hij het boek dat zit in de derde band (Kon. Bibl. Brussel, nummers 11777; 11776; 11809). (Zie de afb. 1-2.) Wij zullen deze Florencius Arnoutsz. wel te Haarlem moeten zoeken, en is de priester-scriptor misschien ook binder, als zovelen zijner ambtgenoten? Ave Pietersdochter kopieerde in 1481 een Tweesprekinghe des monics totten novicius (uit Cesarius van Heisterbeek) (Haarlem, Bisschoppelijk Museum, Aanwinsten 1937) welk boek, in een Haarlemse band, later heeft toebehoord aan het Maria-Magdalenaklooster te Amsterdam. Ook Haarlemse incunabelen vindt men in karakteristiek Haarlemse banden: de Stadsbibliotheek te Haarlem kocht ze | |
[pagina 201]
| |
in de veiling (6-7 December 1867) van de merkwaardige achttiende-eeuwse verzameling der boekdrukkers Izaak, Johannes en Dr Johannes Enschedé, te Haarlem: het waren daar de nummers 481 en 278, uitgaven van Jan Bellaert, 1484 en 1486. Waren niet, bij het herstellen van banden, de oude schutbladen verloren gegaan en daarmede de aantekeningen van de eerste eigenaars, men zou ongetwijfeld de Haarlemse oorsprong kunnen lezen in boeken die daarvan thans geen andere getuigen meer hebben tenzij de duidelijke en onmiskenbare van hun band. Dit is het geval met handschriften en incunabelen in de Stadsbibliotheek te Haarlem zelf, en in de grote bibliotheken te Amsterdam, Leiden, Den Haag, Maastricht, Brussel, Cambridge. Wensen wij echter de binders of de binderijen te kennen die deze Haarlemse banden in de jaren 1439-1505 hebben afgeleverd, dan laten de geschreven aanduidingen ons in de steek. Er was, even buiten de stad, het Windesheims klooster van Onser Vrouwen VisitatieGa naar voetnoot1), gesticht in de allereerste jaren van de 15de eeuw door Hugo Goutsmit, priester, een ‘volgeling van Geert Groote’, die rector van de Haarlemse begijnen werd. Is Goutsmit wel een familienaam, of betekent hij dat Hugo een ambachtsman is, als andere broeders, die priester werd en in staat was, zoals andere goudsmeden, zegels en stempels te snijden? De prior van ‘Nieuwlicht’, bij Hoorn - zie verder, blz. 207 - was door Windesheim gelast geworden met het onderzoek over de vraag tot opname in de Congregatie; en in 1407 werd een overeenkomst gesloten, ook met de Haarlemse parochie. Het klooster van Onser Vrouwen Visitatie zal onder zijn vroege priors twee ervaren Windesheimers tellen, Jan van Kempen, Thomas' broeder, en Jan van Soest, vroeger prior te Leiderdorp. Al zijn er geen berichten over scriptorium en binderij bij deze in Deventerse en Windesheimer traditie zo goed gevestigde regulieren, toch mogen we vermoeden dat zij hebben gewerkt voor de bibliotheken van Haarlemse kloosters. Voor de laatste twintig jaar van deze periode is men geneigd te denken aan een werkplaats bij de Sint-Jansheren zelf; dan zouden, ook vroeger, Haarlemse scriptores en kloosters aldaar bediend zijn geworden, want gerief en werkwijze bleven zo goed | |
[pagina 202]
| |
als ongewijzigd tijdens die ruim zestig jaar. Evenals elders in de Nederlanden zullen echter zowel leke ‘boecscrivers’ als kloosterlingen boeken hebben gebonden, zodat er een Haarlemse bandversiering-traditie heeft bestaan, die tot uiting is gekomen in een opvallende, zij 't ook niet volkomen strenge gelijkvormigheid. Zo kan men bv. ook over het algemeen Gentse en Brugse banden onderscheiden van alle andere, ook waar zij alleen met kleinere stempels werden versierd, zonder dat er paneelstempels bij te pas werden gebracht. Betrekkelijk eenvoudig, maar toch Haarlems gemerkt, is de band van een Ludolphus, Leven van Jezus, in het Nederlands (Cambridge, Fitzwilliam Museum, hs James 25), dat aantekeningen van zijn eerste eigenaars heeft: fol. 1, ‘Dit boec hoert toe Beatrijs Gherijts dochter van Assendelf’, en op het schutblad: ‘Dit boeck hoert toe die Regulierissen te Ziil binnen Haerlem. Ende is gecomen van suster beatris geriitsd. van Assendelff’Ga naar voetnoot1). Vier kleine stempels worden gelijkmatig gezaaid over het in ruiten verdeeld middenvak van elk plat: een Godslam in een cirkel, een rozet van zeven kringetjes, een lisbloem op ronde grond en een ongesteeld blaadje, 8 mm lang, ongelijk gevind, zo dat het drie dubbele lobben heeft. Terwijl men de drie eerste stempels overal zou kunnen aantreffen, behoort het blaadje tot de botanische stempelgroep van het Haarlems boekbindersambacht. Byvanck en Hoogewerff, die de verluchting beschrijven, wijzen ze toe aan ‘Delft of Haarlem, ± 1475’, en merken aan dat het Haarlemse Sint-Mariaklooster Ter Zijl, evenals dat van Sint-Agnieten te Delft, behoorde tot de Congregatie van Sion, het ‘Hollands kapittel’Ga naar voetnoot2). Het boogstempeltje, van een vierde tot de helft van een cirkel, niet veel meer dan een haakje uit de zetkast, - en de Haarlemse binderijen hebben zulke boogjes van verschillend corps - is ook in de buurt van Haarlem gaarne gebruikt geworden, liefst nog de kleinere soort, iets als een aanhalingsteken, een komma: banden van Beverwijk en van Nieuwlicht te Blokker bij Hoorn, | |
[pagina 203]
| |
van Egmond ook, hebben hun toevlucht er toe genomen bij het samenstellen van stempelgroepjes; de haakjes wentelen om een kernstempel. Te Beverwijk is gevestigd, sedert 1427-'39, het Windesheimer regulierenklooster Domus B. Mariae in Sion, gesticht door leden van de fraterhuizen te Hulsbergen bij Hattem en te ZwolleGa naar voetnoot1); bekende Windesheimer broeders hebben er gewerkt in die eerste jaren, Godfried van Tiel, Johan Busch en Hendrik Mande, de mystieke schrijver die zelf een goed verluchter was, en er stierf in 1431. Aan de abdij van Egmond was het klooster veel geld schuldig. Zal het dan niet voor Egmond hebben gewerkt, ook bij het maken van boeken? En inderdaad, er is een band uit de bibliotheek van Egmond overgebleven die een Beverwijks uitzicht heeft - ten ware het er een Nieuwlicht-Hoorns zou zijn, en zoals wij zullen zien is er niet veel verschil tussen het bindwerk van die twee grote Windesheimer instellingen uit dezelfde streek. Bedoelde band bevat codex lat. 102, in de Universiteitsbibliotheek te Leiden, waarin men leest, fol. lv.: ‘Hunc librum religari fecit dominus gherardus de poelgheest, venerabilis abbas egmondensis xxxij9 Anno domini mocccco lxvo’. Hoe karig de versiering ook weze - dubbel raam en dwarsstrepen, een drietal zeer kleine stempels, afzonderlijk en in groepjes geprent - de vijf stempelgroepjes zijn de Haarlemse molentjes, waarin het boogje echter de ‘komma’ is, die Beverwijk en Nieuwlicht-Hoorn gebruikenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 204]
| |
Zeven en twintig jaar lang, van 1449 tot 1476, heeft het klooster een voortreffelijke prior gehad, de Amsterdammer Bero Willemsz een profesbroeder van Sint-AgnietenbergGa naar voetnoot1). Als wij dan vernemen dat het, tot grote bloei en welstand gekomen, behalve boter, honig, was en lijm, ook perkament verkocht, zullen wij dan niet verstaan dat, naast de opbrengst van het grondbezit en de landelijke nijverheid, onder de bronnen van inkomsten in dit huis, opgeleid in Windesheimer en Agnietenbergse tradities, ook dienen gerekend het schrijven en het binden van boeken? De Beverwijkse boekbinder in het Sionklooster werkt met één of twee stervormige bloemstempeltjes, kersouwkens, per band; in elke ruit, soms op de snijpunten van de filets en in de randen, schaart hij de stempeltjes in groepjes van drie, zes, zeven. De Stadsbibliotheek te Haarlem - de stad kreeg immers in de 16de eeuw de helft van de Beverwijkse kloostergoederen - bezit handschriften en incunabelen waarin men een ex-libris leest van de Beverwijkse regulieren, ‘Liber domus Regularium in Syon prope Beverwyck’, of van de nonnen van Nazareth te Beverwijk, ‘dit boeck hoert toe die nonnen in die beverwijck’, die Augustijner kanonikessen werden, onder toezicht van hun buren en congregatiegenoten, de regulieren. Zeven onder die boeken met Beverwijkse banden worden hier aangetekend: 1. Haarlem, Stadsbibliotheek 183 B 11: Rob. Holkot, Opera, z.p. n.j.; Fol. 1.: ‘Liber domus regularium in Syon prope Beverwijck’. Onderaan het laatste blad, een aantekening, gerubriceerd, waaruit blijkt dat ‘pater noster Bero’ het exemplaar kocht tot vervanging van datgene dat aan het klooster werd nagelaten door Zybold, pastoor te Wijk-aan-Zee, en dat destijds om goede redenen werd verkocht aan de prior van Blocker bij Hoorn, namelijk aan NieuwlichtGa naar voetnoot2). Als bandversiering zien we | |
[pagina 205]
| |
groepen van achtbladige bloempjes, drie in de ruiten, een op snijpunten en een in de halve ruiten, zeven in de randen. De zware folio-band heeft vier loden doppen op elk berd, en de titel in een ‘venstertje’. 2. Dezelfde bibliotheek, hs 187 D 1: werken van Joh. Damascenus, Gregorius Naziacenus, Sint Augustinus; op perkament, 15de eeuw; randverluchting, gehistorieerde initiaal. Bandversiering als nr 1, evenwel een bloempje met 9 bloembladen. Loden doppen. 3. Dezelfde bibl., 56 B 1, Stellarum Coronae B. Mariae Virg., Hagenau, H. Gran voor J. Ryman, 1498. Vooraan: ‘liber domus canonicorum regularium prope beverwijc’. Groepen van zeven bloempjes, dezelfde als op nr 2, in de ruiten; groepen van drie in de randen. 4. Dezelfde bibl., 183 B 9, G. Hollen, Preceptorium, Coloniae, Joh. Guldenschaeff, 1484. Op eerste schutblad: ‘Dit boeck hoert toe die nonnen in die beverwyck. Item die dit boeck vynt die geeft hoer luyden weder om gods willen off die duvel zal hem villen’. Groepen van zeven bloempjes op de snijpunten en op de hoeken; van drie, dààr waar de dwarsstrepen de randen raken. 5. Dezelfde bibl., 56 C 17, Jo. Synthis, Glosa super Magistr. Alexandr., Deventer 1488, 22 Oct., samen in een band met Rob. de Evremodio, Rich. Paffraed, z.j. Op eerste schutblad: ‘Liber domus canonicorum regularium prope beverwijck’. Groepen van zeven zesstralige sterretjes in de vier middenste ruiten; van drie, in de andere, één op de snijpunten. 6. Dezelfde bibl., 56 C 5, Speculum humane vite, z.p.n.j. Op fol. 1: ‘Liber domus Regularium in Syon prope beverwyck Anno lxxiijo.’ Groepen van vier en van drie zesbladige bloempjes (2 mm). 7. Haarlem, Bisschoppelijk Museum, hs 19 (zie B. Kruitwagens Catalogus), Hermannus Galigaen, Collectorium rationalis Guilielmi Durandi, 1407; B 1. 146a 2: ‘Explicit hoc collectorium libri... pertinens monasterio regularium in syon prope beuerwijc’. In de randen en in de ruiten van het bandvlak, driehoekige groepen van twee zeer kleine stempels: een zesstralig sterretje, een kruisje. Koperen hoeken, loden doppen. 8. Haarlem, Stadsbibl., hs 187 C 2, Biblia (Ysaias-Ecclesiasticus), op perkament; randverluchting, keurig pennewerk, | |
[pagina 206]
| |
N.-Nederl.; verluchte en gouden initialen. Groepen van drie achtstralige sterren en drie boogjes in de randen van het bandvlak; een achtbladig bloempje in elke ruit; een kruisje op de snijpunten. De hele band is tenslotte met slechts vier stempeltjes bewerkt. De zware foliant is geketend geweest; onderaan elk berd zijn twee metalen pootjes bevestigd. De schutbladen werden vernieuwd. | |
Bladstempels: Haarlemse en andereOngesteelde bladertjes, bladschijfjes, hebben de Haarlemse binders bij voorkeur gebruikt bij het versieren van in-4o en infoliobanden. Waren zij niet gebleven bij enkele vormen en zeer kleine afmetingen voor dit soort stempels, het zou moeilijk vallen een Haarlemse band te herkennen uit enig andere. 's-Hertogenbosch heeft stempels gebruikt die een vindelig, s-vormig blaadje voorstellenGa naar voetnoot1). Diepenveen siert en merkt tevens zijn banden met een soort rozenblad, 15 mm lang, 10 breedGa naar voetnoot2). Eemsteyn, het Fraterhuis bij Dordrecht, gebruikt naast ander siermateriaal, een groot aardbeiblad, 22 bij 23 mm, dat slechts zijn omtrek in het leder prentGa naar voetnoot3). Klaverblaadjes treft men aan op banden in heel de streek van Utrecht, maar ook in Brabant, in het Land van Loon en het gebied van Overmaas, van 's-Hertogenbosch tot Maastricht toe; ook te Stablo, te Korssendonk, te AntwerpenGa naar voetnoot4). Een eikenblaadje, gebruikt in een stempelgroep, vinden we op de voorzijde van een band van de Maastrichtse Matias-binderGa naar voetnoot5). Mariënhage te Woensel bij Eindhoven, een | |
[pagina 207]
| |
Windesheims mannenklooster, heeft onder de stempels van zijn boekbinderij twee losse bladertjes, een langwerpig (8 mm) en een eirond, getand (9 mm); die zou men wel eens voor Haarlemse stempels kunnen houden, maar op de band van een Haarlems boek ziet men ze nietGa naar voetnoot1). | |
Nieuwlicht-Hoornse bandenVan de Haarlemse eigenaardigheid, het boogstempeltje, wordt een reductie gebruikt, nog kleiner dan de Beverwijkse, in Domus Novae Lucis B. Mariae, d.i. Nieuwlicht, te Blokker bij HoornGa naar voetnoot2). Dit klooster is de tweede filiaalstichting van Windesheim, het heeft zijn ontstaan aan twee leerlingen van Geert Groote te danken, drie van zijn priors kwamen uit Windesheim, het is een der vier eerste kloosters van het Windesheims kapittel. | |
[pagina 208]
| |
Sedert 1573 is het afgebroken; geen wonder dat men van de bibliotheek haast niets meer vindt. Toch zal men er, als in elk rechtgeaard Windesheimer huis, boeken hebben afgeschreven. Dat men er heeft gebonden, vertelt ons een aantekening uit 1519, in een getijdenboek uit het einde der 15de eeuw (Amsterdam, Univ. Bibl., hs I F 14; catalogus nr 570): ‘Dit boeck hoert toe den susteren van sinte marien convent binnen hoern ende is anderwerf ghebonden inden cloester te nijelicht totten regulieren in blocker buten hoern. Als men screven m ccccc ende xix’Ga naar voetnoot1). Het boek is nog eens, nu voor de derde maal, gebonden, namelijk tijdens de 18de eeuw, en wel in glad, gevlekt leder. De vier delen van een Summa Antonini, (Straatsburg, Joh. Gruninger alias Reynardi, 1490), bewaard in het Berchmanianum van de Paters Jezuieten te Nijmegen (85 A 8-11), hebben elk een ex-libris in vijftiende-eeuwse calligrafie: ‘Liber monasterij beate marie nove lucis in blocker prope hoern in hollandia’. Dat de banden, zo goed als gaaf, onderling verschillen in details, treft minder dan dat ze blijkbaar uit hetzelfde werkhuis komen. Met prachtig bruin geitenleer zijn de berderen van het derde deel overtrokken, met kalfsleer die van de andere delen; om de binnenzijde van de berderen te beplakken werden, in de vier delen, bladen perkament gebruikt die aan een en hetzelfde liturgisch handschrift uit de 12de-13de eeuw hebben toebehoord. Op de voorzijde van elke band is de geschreven titel aangebracht onder een hoornen schijfje, in een koperen lijstje (zie de afb. 3). Deel I heeft een hoekbeslag van koperen plaatjes waarin zijn geperst een knop en daaromheen een ornament; de plaatjes op de buitenhoeken hebben bovendien een randschrift in gotieke minuskelen: hilf ritter || sant ior9. Deze Duitse toevoegsels zijn ingevoerde koopwaar, of werden van een oudere Duitse band afgenomen, want zelfs die éne band die er mede beslagen werd, is even Noord-Hollands als de drie andere. De drie andere delen hebben loden doppen. Het middenveld is op de acht platten in hetzelfde aantal ruiten verdeeld; bij delen II en IV zijn zelfs de afmetingen daarvan dezelfde. Bij I en II staan, in de omlijsting van de middenvelden, zeer fraaie stempelgroepen van dezelfde aard: een ronde stempel, 9 mm doorsnee, en daar om- | |
[pagina 209]
| |
heen achtmaal een roosje, of een vierblaadje, regelmatig tussen deze kleine elementen gezaaid de bekende boogjes, een komma groot, en verder puntjes niet groter dan speldeknopjes. De 9 mm-stempels, die de kern vormen van het kleine zonnestelsel, zijn drieërlei: een scherp gegraveerde doornenkroon van zeven takken, een ihs̄ en een mā. In de buitenrand van het achterberd van deel I, veroorlooft de binder zich iets als probationes pennae, wat ten slotte goed uitvalt: hij prent het boogje een tiental keren onder de doornenkroon-groep en tekent ermede iets wat lijkt op de voet van een kelk of een monstrans. Het boogje komt, met vierblaadje en speldeknop, kransjes maken in de randen van de vier banden. Voor het midden van elke ruit wordt telkens een ander stempeltje gebruikt, een van de grotere soort: éénkoppige adelaar in een ruit op I, lelie in ruit op III, sterretjes op II en IV. Maar ook een volle bladzij cristallografie, als bij de beschrijving van deze fijn-bewerkte banden zou te pas komen, zal minder duidelijk blijven dan een reproductie; zie dus afb. 3, naar Pars prima. Een Tabula Summe Anthonini (index op de uitgave van 1490) bewaard in het Jezuietenklooster te Leuven, werd gebonden op ongeveer dezelfde wijze en heeft hetzelfde oud ex-libris van Nieuwlicht-Blocker. Zou een binder die zijn brood moest verdienen, tijd besteden aan een zo ver gedreven spel met die uiterst kleine stempeltjes? Kenden wij ook maar werk van Hoornse binders... Wel is er een vermoedelijk Hoornse scriptor bekend: ‘Dit boeck hoert toe die susteren van sinte claren te hoirn opt Noirt bi onser vrouwen kerck. Ende is ghescreven by handen Syvert Allertszoen m cccc ende xc. Deo gracias’. (fol. 131v in hs 9 in de Univ. Bibl. Groningen; zie H. Brugmans, Catalogus Codicum manuscriptorum Univ. Groning. Bibl., p. 289); maar een kartonnen band heeft de oorspronkelijke vervangen. Een non uit het Sinte-Katharinaklooster heeft een getijdenboekje dat gebonden is in de buurt, te Nieuwlicht (Zie onder Lam Gods-paneel III B, blz. 231). Maar het Sinte Cecilia-huis bezit een in een band gemerkt met het Antwerps stadswapen (Mariemont). Dit is wel kloosterarbeid. Maar evenmin als voor Broeder Boekbinder zijn speldewerk, is het voor ons verloren tijd, als wij bekijken wat hij met de priemen en naalden die hij zijn stempels gelieft te noemen, op het bandleder tot stand brengt. Krijgt hij een paneelstempel | |
[pagina 210]
| |
te behandelen, zijn kunstjes wil hij niet helemaal laten en waar we zo graag wisten waar zijn paneelstempel, een hele prent met figuren en tekst, wordt gebruikt, is er kans dat hij zichzelf eens zal verraden... | |
Lam Gods-paneelstempelsHet Lam Gods met nimbus, dat de kruisvlag van de Verrijzenis voert en een symbool is van Christus,Ga naar voetnoot1) wordt reeds op stempels van romaanse boekbanden afgebeeld en soms worden de vier evangelisten-symbolen, insgelijks op afzonderlijke stempels, er bij gesteldGa naar voetnoot2). Het gebeurt dat de 12de-eeuwse Lamstempels een randschrift hebben, Agnus Dei, en de evangelistentekens driehoekige stempels zijn, zo gesneden dat ze samen met het Lam, het zinrijk middenvak van een bandvlak kunnen uitmaken. Als een herinnering aan de figuren van romaanse stempels, en overigens ingeburgerd in het laat-middeleeuws siermateriaal, verschijnt het Lam Gods, louter een stukje ornament geworden zonder duidelijk godsdienstige betekenis in het geheel, in afzonderlijke stempels en in Zuid- en Noord-Nederlandse paneelstempels van de 14de en de 15de eeuw; het staat er in de bochten van slingerende takken, samen met allerlei andere figuurtjes: de meermin met spiegel en kam, de Melusine; de simme, ook met een spiegel; draken, vogels, viervoeters allerlei. Een Tongers binder uit de 15de eeuw, Heinricus, die een lelie onder zijn naam stelt, heeft drie andere merkwaardige stempels: een daarvan is een Lam Gods-penninkje, met randschrift Ecce agnus dei qui tollit peccata mundiGa naar voetnoot3). Ook op Haarlemse banden, en overigens op hoevele Nederlandse en vreemde, staan ronde stempels, een tot twee centimeters groot, met het Lam Gods erin. Maar, dit symbool tot onderwerp te nemen van een paneelstempel, belangrijk genoeg om op zichzelf als versiering te dienen van de band van een | |
[pagina 211]
| |
getijdenboek, dit werd alleen gedaan in het Graafschap Holland, in Noord-Holland. Het Lam wordt meteen het acocalyptisch beeld van de Majestas Domini, het verschijnt in een glorie, een mandorla - waarvan de rand een tekst heeft - tussen de vier gevleugelde ‘levende wezens’, die symbolen zijn van de betuigingswijzen van de Zoon Gods, nadien geworden de symbolen van de evangelisten. Een voorbeeld vonden de Haarlemse stempelsnijders niet in Noord-Nederlandse miniaturen, niet in de schilderkunst. Wij moeten dus wel aannemen dat zij een romaanse boekbandtraditie volgden, waarvan ons geen Nederlandse voorbeelden meer bekend zijn. Vijf typen van paneelstempels, die voorstellen het Lam Gods, kan men onderscheiden naar details in de tekening, naar tekst en afmetingen. Daarbij dient te worden aangestipt dat het derde type, Lam Gods III, drie ‘uitgaven’ heeft gehad, A, B, en C, waarvan de exemplaren wel eens moeilijk te onderscheiden zijn; het gaat om een paar millimeter verschil in grootte en men weet hoe moeilijk het vaak is, wegens de staat van het bandleder en de indruk zelf, een paneelstempel nauwkeurig te meten, zowel op de band zelf als op een wrijfsel. En verder gaat het om zo geringe dingen als een parelrandje, wel of nietGa naar voetnoot1), en het parelrandje kan immers in een wrijfsel, en zelfs in het leder, onduidelijk gestippeld staan en er uit zien als een volle streep. Zekerheid krijgt men slechts naarmate het aantal exemplaren groter wordt, en het samengaan van dezelfde kentekenen vaster. Deze vijf paneelstempels worden gebruikt in Noord-Nederland, of liever in het noorden van het Graafschap Holland (de vijfde hoort misschien thuis in Noord-Brabant, maar zeker is dit niet). Zij dienen tot versiering van banden van handschriften, nooit, op een enkele uitzondering na, van gedrukte boeken; die handschriften zijn getijden- en gebedenboeken op perkament, en, op enkele uitzonderingen na, steeds in de volkstaal, want zij zijn bestemd voor vrouwen, zowel kloosterzusters als leken. Doorgaans worden de Lam Gods-paneelstempels op voor- en achterzijde geprent; het gebeurt echter bij drie van de vijf typen (de varianten, de ‘uitgaven’, de ‘staten’ van eenzelfde patroon buiten beschouwing gelaten), dat zij samengaan met | |
[pagina 212]
| |
een andere paneelstempel, en de keuze is beperkt, zoals wij verder zullen zien. De grootste paneelstempel (116 bij 75 mm), die voorstelt het Lam Gods, wijkt af van het plan der andere typen. Hij behoudt alleen het Lam, nu met kruisnimbus en de tekst, en schikt ze als bestanddelen van een grote penning (doorm. 55 mm), met omschrift in stevige lombarden: + SIET . DAT . LAM . GODS . DAT . OPBVERT . DIE . ZOND'. Boven en onder deze penning zijn er twee kleinere tegenaan geschoven: één met de heraldische eenkoppige adelaar, één met de klimmende liebaart. Een omlijsting van ranken met bloemtrossen omsluit deze drie elementen en voegt er zich, smijdig de in- en uitsprongen volgend, bevallig tegen aan. Aldus krijgen we een aanpassing van de mandorla met tekst, die de overige Lam Gods-panelen hebben; toch blijven er nog zwikken te vullen: met spitsboogjes tegen de penningen aan, met vrij zware en toch sierlijke ornamentstukken in gebogen lijnen op de hoeken van het paneel. Weale heeft deze plaat beschreven (R. 294), naar de band van een getijdenboek in de verzameling van wijlen Prof. Schrant, te Leiden. (Waar is dit boek nu?). De vier andere banden, die alle op voor- en achterzijde met deze paneelstempel zijn versierd, bevatten insgelijks getijdenboeken in het Nederlands, elk met een kalender voor het Bisdom Utrecht; twee hebben aanduidingen die verwijzen naar Noord-Holland als herkomst. De vier banden hebben echter, behalve de grote stempel, nog andere kentekenen, en die nog beter aantonen dat zij uit dezelfde werkplaats komen, en in dezelfde periode. (Zie de afb. 4). Bij de hoeken van het paneel, daar waar de driedubbele filets die het omvatten, elkaar snijden, staat een ‘Haarlems’ groepje van zeer kleine stempels: driemaal een vierblaadje en driemaal een boogje; het bloempje wordt ook op de rechte zijden van de omlijsting geprent, op afstanden van 15, van 20 mm. Dit ‘Haarlems’ moet hier enigszins breed worden opgevat. Nader bekeken, zijn de stempelgroepjes nog veel kleiner dan die welke we op uitgesproken Haarlemse banden zien; maar op banden van Beverwijk en van Nieuwlicht, te Blokker bij Hoorn, zien wij wèl zulke groepjes, gevormd bij middel van soortgelijke, zij het ook niet helemaal dezelfde stempeltjes. 1. Wij bekijken eerst het getijdenboek dat ons meer bepaald | |
[pagina 213]
| |
zijn herkomst aanwijst. Het is hs 133 D 3, in de Kon. Bibl. te 's-GravenhageGa naar voetnoot1); aan het einde van de tekst staat in rood, geschreven door dezelfde hand die het horarium schreef,: ‘Hier eyndt dit scone boec dat hoort toe diewer alberts wijf’. Op de perkamenten schutbladen, vooraan, werden familiegebeurtenissen opgetekend: ‘Int iaer ons heren xiiijc ende xcij nae sinte maerten smaendaechs op sinte serapion dach ter derde ure nae middach wert geboren albert albertszoen’; en ‘Int iaer ons heren xiiijc xciiij donersdaechs nae sinte gummer ter twide ure nae middach wert boeren ysbrant albertsz(oen)’; met een aantal latere aantekeningen van dezelfde aard; ten slotte: ‘Int Jair ons heren xvc ende xliiij den x dach Julij worden gefirmt alijt henricks ende Intgin henricks vanden eerwairgen heere Nicolais de nova terra biscop Hebronensis int Choir van s. gummors kerck ontrent ix ore voir noen’. In deze laatste aantekening, uit 1544, zal wel de Sint-Gummaruskerk, de ‘Westerkerk’ te Enkhuizen bedoeld zijn. Was het ook te Enkhuizen dat Diewer Alberts wijf woonde, voor wie het getijdenboek werd geschreven, en wier eerste zoon Albert in 1492, wier tweede, geboren werd in 1494, - zodat wij meteen kunnen gissen dat boek en band veeleer uit c. 1490 zijn? Op fol. 166, het voorlaatste blad van de tekst, vindt men een gebed ‘van sinte gommer’: O eerwaerdighe patroon gummare weerdich nae te volghen mit allen love...’, dat wel ten gerieve van de vrome mensen uit de Enkhuizen parochie - niet van de Lierenaars! - zal opgenomen zijn. En het trouw blijven aan de voornaam Albert-Adelhert, de heilige diaken van Egmond - zal toch vooral bij Noord-Hollanders worden gevonden. Werd het boek misschien geschreven - en gebonden - te Enkhuizen zelf? Het klooster van de Augustijnen aldaar werd gesticht door vier geestelijken, die ‘hun brood zouden winnen met boekbinden of perkament maken’Ga naar voetnoot2). Het zou natuurlijk zijn dat die binders Haarlemmer gewoonten in het versieren met | |
[pagina 214]
| |
stempelgroepen meebrachten, laat het dan zijn uit Haarlem, Beverwijk of Nieuwlicht-Hoorn. Over Enkhuizer banden is mij verder niets bekend. Voorlopig kunnen we de vier - of vijf - banden met het grootste Lam-Godspaneel (en de handschriften) veeleer toewijzen, wegens de zeer kleine stempels, aan Nieuwlicht. En we stellen ons voor hoe Albert c. 1490 van Enkhuizen naar Blokker reed om het getijdenboek voor zijn bruid te bestellen: in heel de streek voor elke jonge man die er goed voor zat, een even blij verrichte boodschap als het kopen, bij de goudsmid, van een trouwring! De drie volgende banden spreken de Nieuwlicht-Blokkerse, de Hoornse herkomst niet tegen: 2. Cambridge, Fitzwilliam Museum; Mc Clean Ms 94; zie M.R. James'catalogus van deze verzameling, blz. 207, waar ook de band met het Lam Gods-paneel wordt beschreven en de rood geschreven feesten in de kalender, een Utrechtse, worden vermeld; dus ook Adelbrecht; en op 1 October wel Remigius enz., maar niet Bavo. Het handschrift wordt ook beschreven door Byvanck en Hoogewerff, Noord-Nederlandsche Miniaturen, blz. 56, als een Nederlands getijdenboek, ± 1480; op perkament, 229 bladen 180 × 126 (96 × 59), 20 regels, met ‘oorspronkelijken stempelband’, en opgave van inhoud en verluchting. 3. Brussel, in de verzameling Generaal J. Willems. (Zie de afb. 5). Het getijdenboek bevat 203 bladen perkament, 20 regels per bladzijde; vóór de kalender en na de tekst, perkamenten bladen die afgeschreven zijn zoals de overige; het eerste en het laatste blad dekken de binnenzijde van de berderen; vermoedelijk werd het boek dus gebonden in het scriptorium. Op toegevoegde bladen werden, reeds vroeg, gebeden geschreven, b.v. op fol. 1: ‘Van sinte herasmus eyn gebet’. In de (Utrechtse) kalender staat op 25 Juni, in rood, ‘S. Adelbrecht, conf.’Ga naar voetnoot1). 4. Parijs, verzameling Mevr. G. Whitney-Hoff. Amédée Boinet heeft er een beschrijving van gegeven in zijn werk: ‘La Bibliothèque de Mme G. Whitney-Hoff, Paris, L. Gruel, 1933. De band bevat een getijdenboek in het Nederlands, tweede helft der 15de eeuw. Het telt 155 bladen, 165 bij 118 mm, 23 | |
[pagina 215]
| |
regels per bladzijde. De kalender is Utrechts: Ponciaen, Aechten, Odulphus, Geroen, Albaert, enz. Het bevat twee grote miniaturen met randversiering; een aantal mooie initialen en lettrines, het alles ‘de style nettement hollandais’, zoals Boinet zich uitdrukt. De band is in goede staat, met twee koperen sloten waarvan een is overgebleven. De snede is verguld. Het boek is nog voorzien met het gedrukt ex-libris van George Dunn, of Woolley Hall near Maidenhead, en werd samen met de overige manuscripten en incunabelen van de ongemeen rijke collectie Dunn, geveild te Londen, van 1913 tot 1917.
Een band die ik niet heb gezien en waarvan ik niet weet met welke van de verschillende Lam Gods-paneelstempels hij is beprent, is die van een getijdenboek in de collectie de Wykerslooth, te 's-Gravenhage; het wordt beschreven door Byvanck en Hoogewerff, De Noord-Nederlandsche Miniaturen, blz. 31, nr 69; (met verwijzing naar het Gildeboek, VI (1923-24) blz. 180; over de band wordt enkel gezegd: ‘Oorspronkelijk lederen stempelband (met het Lam Gods) over eikenhout. Onder de opmerkelijke roode feesten in den kalender is S. Adelbrecht conf., 25 Juni. Het getijdenboek werd geschreven te Amsterdam. Het is in het bezit geweest van de familie van Adrichem te Haarlem’. | |
Het Lam Gods-paneel van dominus Hugo Filius Symonis Hugonis, priesterIn plaats van de evangelietekst ‘Siet dat Lam Gods...’, vinden we op een paneelstempel de naam en de toenamen van de boekbinder op de dubbele spitsboog, om de Lam Godspenning heen. Aldus: Dns.Hugo.fi || li (9). Sym || oīs.hugoīs.me || fecit Het plaatje is 69 bij 48 mm groot en heeft, zoals de andere van die aard, evangelistentekens op de hoeken en verdere zwikvulling en versiering; het Lam is naar links gewend, naar begin en einde van de tekst, en kijkt naar rechts; andersom dus dan in de twee middelbaar grote Lam Gods-panelen, maar zoals in het grootste en in het kleinste; er staat een ster voor de kruisvaan; verdere grond- en zwikvulling als bij de andere. De randen van het plaatje hebben schuine dwarsstreepjes, zodat ze enigszins gepareld, of als een touw gewrongen voorkomen. | |
[pagina 216]
| |
Zo volkomen goed gegraveerd als de andere Godslam-panelen is deze stempel niet; de gebogen lijnen verlopen aarzelend, gekrenkt; de gotieke minuskelen zijn wat ongelijk, te vet en vereenvoudigd, als met een onwillige pen door een zware hand geschreven; geen haaltjes verbinden de loodrechte letterbenen; de woorden zijn gescheiden door een ruitvormige punt. Maar boven alle andere Hollandse paneelstempels is deze merkwaardig om zijn opschrift. Een naam op een boekbindersstempel is in Noord-Nederland uiterst zeldzaam. Zijn er nog twee andereGa naar voetnoot1), ze behoren tot de 16de eeuw. Het paneel staat in het midden van een vak dat in een dubbel raam van drie filets, niet steeds haaks, op elkaar wordt gesloten; op de snijpunten van de filets wordt een zeer kleine stempel geprent, een vier- (of vijf-) blaadje, 2 à 3 mm groot. De boekbinderspers heeft de paneelstempel niet overal gelijkmatig kunnen prenten; het kalfsleder is bij plaatsen vrij dun, zodat in een wrijfsel de draad van het eiken berd al vlug te voorschijn komt, juist daar waar de stempel onduidelijk wordt. Tot dusverre (1940) zijn er twee banden, met deze paneelstempel beprent, bekend. 1. De eerste is in het bezit van de heer Proost, te Amsterdam. Hij is normaal gebouwd en goed bewaard; al werd de rug vernieuwd, en wel in de 17de eeuw, de oorspronkelijke perkamenten schutbladen zitten nog vast aan de oude berderen en het handschrift zelf is volkomen gaaf. | |
[pagina 217]
| |
Het telt 160 bladen perkament, 181 bij 130 mm, bladspiegel 94 bij 67 mm, 20 regels schrift per bladzijde. Het geschrift is zeer regelmatig, tamelijk smal; de aanvangsletters zijn beurtelings rood en blauw. Waar getijden beginnen, is er een groter initiaal, rood en blauw gekleurd, met penwerk rood en groen ingevuld; daar ook zijn randversieringen aangebracht: penwerk, rood, blauw, groen. Rubrieken van dezelfde hand als de ganse tekst. (Zie de afb. 6-7). De tekst bestaat uit kalender-getijden en gebeden in het Nederlands: 1. die seven getyden van onser liever sueter vrouwen marien (daarop volgt een gebed ‘an onsen engel’); 2. die seven getyden vander ewiger wysheit; 3. die seven getyden van den waerden heiligen cruce; 4. die seven getyden van den heilighen gheest; 5. die seven salmen van penitencien in duutsche mitten lange lettenien etc.; 6. die langhe vigelie mitten neghen lessen; 7. gebeden bij de H. Communie; 8. Dese scone sequencie ende lovesanc van onser liever vrouwe marien die daer hiet ave preclara maecte een man die croepel was ende doe hi se sanc wert hi synre leden machtich; 9. Dit is die suete sequencie Ave mundi spes maria die meester aelbracht die grote maecte vander predicaer orden; 10. Verschillende stukken in het Nederlands: Anima Christi, Credo, hymnen, begin van het Evangelie van Johannes, twee gebeden tot de H. Katharina. De kalender vermeldt voor elke dag de naam van een heilige; de karakteristieke heiligen van het bisdom Utrecht zijn zonder uitzondering rood geschrevenGa naar voetnoot1). Bovendien staan in rood: 17 Aug., Geroen martelaer, wat naar Noordwijk bij Leiden en Noord-Holland wijst; 10 Oct., Victor ende Gereon, mrs. Zwart geschreven staan o.a.: 3 Juni, Herasmus mart(elaer); 20 Juni, Engelmont biscop; 8 Aug., Cyriacus mr.; 13 Aug., Ypolitus m(a)r(telaer); 28 Aug., Augustinus biscop: 17 Sept., Lambrecht biscop, 1 October, Remyn ende Bave; 4 October, Franciscus conf(essoer); 11 Oct., Augustyn biscop; 21 Oct,. xim maechden; 4 Dec. ‘Barbare ioncf’. De kalender is dus noch bijzonder voor Augustijner, noch voor Franciscaans gebruik geschreven. Op 6 Aug. staat aangetekend Ons heren transfiguracie. Een pauselijke bulle van 6 Aug. 1456 stelde dit feest op die dag. Het | |
[pagina 218]
| |
getijdenboek zou dus na 1456 geschreven zijn. Pater B. Kruitwagen waarschuwt ons echter: ‘Met de Transfiguratio Domini als dateeringsmiddel moet men voorzichtig zijn. Het feest werd in 1456 door Calixtus III tot de geheele Kerk uitgebreid, doch vóór dat jaar werd het reeds op tal van plaatsen gevierd’Ga naar voetnoot1). In de litanie staat bij de heilige confessoren, Adelbaert (Adalbertus, diaken te Egmond), die niet in de kalender genoemd wordt. De maanden heten hier: Loumaent, Selle, Maerte, Aprille, Meymaent, Weymaent, Hoymaent, Oegstmaent, Gherstmaent, Slachmaent, Smeermaent, Heremaent. Er zijn een paar aantekeningen van vroegere eigenaars in het boek: op het eerste schutblad schrijft J. Welckinckhoff zijn naam en 1617. Veel ouder is een prijsopgave onderaan datzelfde blad: 30 st. Op het laatste schutblad leest men: Henricus schonmannus, in een laat 16de, of een 17de-eeuws geschrift. Geen enkele aanduiding evenwel van plaats of tijd, geen enkel gegeven omtrent de man die zich in de paneelstempel als de maker van de band noemt. Heeft hij misschien bedoeld: van het gehele boek en is hij scriptor èn binder geweest? Me fecit laat de Brusselse scriptor Godevaert de Bloc op zijn grote paneelstempel graveren, c. 1380: hij heeft de Hadewych-codex, die hij bindt, ook geschreven; het boek is van zijn boekwinkel en -binderij in de Bergstraat te Brussel, overgegaan, in 1384, naar Rodeklooster in het ZoniënbosGa naar voetnoot2). Maar zullen we ook mogen veronderstellen, dat scriptor en binder een en dezelfde persoon zijn geweest voor de band in het Stadsarchief te Leuven, uit 1367, die een paneelstempel heeft met de tekst: Lambertus de Insula seriptor (voor scriptor) me fecit? 2. Er is een tweede band met de paneelstempel van Heer Hugo en hij wordt bewaard in het kasteel te Mariemont, in Henegouwen, dat Raoul Warocqué, met de kostbare verzamelingen en de bibliotheek, bij erfgift heeft nagelaten aan de Belgische Staat. Het werd aangekocht bij Sotheby, London, in 1913, uit de veiling George Dunn (het was nr 490 in het eerste deel van de | |
[pagina 219]
| |
catalogus) door wijlen Georges van der Meylen,Ga naar voetnoot1) voor zijn vriend Raoul Warocqué. Het is een Nederlands getijdenboek in volkomen gave band. Het heeft dezelfde afmetingen als het Amsterdamse en gelijkt daar overigens op in vele opzichten. Al telt het 190 bladen en 19 regels per bladzijde, de calligrafie is dezelfde, aanvangletters en randversieringen met kleurig pennewerk zijn van dezelfde aard. De kalender heeft dezelfde rood geschreven feesten (uitgenomen 5 Juni, Bonifaes, dat wegbleef; en 4 Dec. Barbara, hier zwart in plaats van rood). Elk van de getijden werd op een nieuwe katern begonnen, zodat er bij het einde doorgaans enkele bladen onbeschreven bleven. De kopiist heeft, bij belangrijke afdelingen, blauwe teksten aangebracht op spreukbanden - ‘rollen’ - in de randversiering, doorgaans het schietgebed O mater dei memento mei, of eenvoudig maria mater; bij de getijden van de H. Geest, ook Veni sancte spiritus en bij de Kruisgetijden O crux benedicta qui in te (...); fol. 75 v. bovenaan, in blauwe letters, bij de rood-purper-groene pentekening, het jaartal m.cccc.lxxxii. en daarbij het eerste schietgebed. Op beide banden werd, om de paneelstempel, een dubbele omlijsting getrokken bij middel van drievoudige filets; op de kruispunten staat echter ditmaal niet het stempeltje. Evenals zijn weerga te Amsterdam heeft de band te Mariemont twee sloten, waarvan de klampen, hetgeen ongewoon is, zowel op voor- als op achterzijde lange, scherpe punten hebben. De gaafste van de vier afdrukken van de paneelstempel is die op de voorzijde van de band te Mariemont; de tekst is er volkomen duidelijk, zodat Dunn hem nauwkeurig heeft kunnen overschrijven (hij komt voor in de beschrijving van het handschrift in de veilingscatalogus); op de achterzijde heeft de prente gefaald in het bovenste deel. Beide getijdenboeken komen blijbaar uit hetzelfde scriptorium, beide banden uit dezelfde binderij. | |
[pagina 220]
| |
Zolang wij geen archiefstuk hebben, dat ons priester Hugo Symons Huygenszoon nader bekend maakt als scriptor en binder, blijven we met beide boeken en banden in het onzekere. Na de ervaringen met zovele paneelstempels, die gebruikt worden lang nadat de binder wiens naam zij vermelden, is gestorvenGa naar voetnoot1), kan men, ondanks de waarschijnlijkheid, geen volledige zekerheid hebben dat ‘here’ Hugo boeken heeft gebonden in de tweede helft van de 15de eeuw. Dat hij in het graafschap Holland leefde, kan men vermoeden, omdat het uitzicht van zijn grote stempel is als dat van drie, vier andere, die men als Noord-Hollandse kent (maar een Haarlemse Sint-Jan Baptist is nagenoeg dezelfde als de Sint-Agnietenbergse uit 1440). De indrukken op de kruispunten van de filets, het kleine stempeltje, zelf slechts vier of vijf speldeknoppen bijeen, maken ons in hun eenvoud niet veel wijzer. Met zo klein gerief ongeveer aldus te werken is Noord-Hollandse gewoonte, inderdaad; maar wij kennen te weinig banden die bepaald uit Delft zijn, of uit Leiden, - Utrechtse kunnen hier buiten beschouwing blijven - om zekerheid te hebben dat de gewoonte niet ook wat meer zuidelijk bestond. Kan onze binder zijn ‘Heer Hugo Hugooszoon’, pater en geestelijk bestuurder van de nonnen van het Sint-Jeronimusklooster Roma, op het Rapenburg te Leiden, in 1456?Ga naar voetnoot2) Maar het getijdenboek van Mariemont is gedateerd 1482; en al is het mogelijk dat Hugo na zesentwintig jaar nog boeken bond, en al is het zelfs waarschijnlijk dat na een kwart eeuw zijn paneelstempel nog werd gebruikt, daar waar hij had gewerkt, er is een omstandigheid die het moeilijk maakt aan te nemen dat Dominus Hugo filius Symonis Hugonis in 1482 werkte in Roma op het Rapenburg. In dit klooster namelijk kopieerde een donatin Onser liever vrouwen miraculen, en stelde op twee plaatsen haar naam en het jaartal 1479; aldus, op blz. 229 v.: ‘Bidt voer die ghene die dit heeft ghescreven. Dat hoor god ende maria die ewighe vruechde wil geven. Dit booc was volscreven int jaer ons heren | |
[pagina 221]
| |
Mcccc ende lxxix opten xiiij dach in maerte’ en ‘Dit booc hoort toe den besloten susteren van Sinte Jheronimus huus in roma binnen leyden op trapenburch Ende is in bewaringhe gheertruut heynrijcs dochter’. Zij waarschuwde bovendien tegen verkopen van haar schrijfwerk, ongetwijfeld omdat zij het op Zon- en feestdagen had verrichtGa naar voetnoot1), en schreef ‘non vendetur non alienetur propter deum’, op een ‘rolle’, getekend in de rand van fol. 9, naast haar naam: ‘per manus Ghertrudis filie hey(nric)i donate’. In Gheertruut's tijd, in 1479, zal here Hugo niet meer de boekbinder zijn geweest op het Rapenburg: zou hij anders niet Onser liever vrouwen miraculen hebben gebonden? Met enige toevoegsels, vóór en achter, kreeg het tractaat een band waarvan de paneelstempel gemerkt is: Jacobus Illuminator me fecit. En hier zien we dat het me fecit, achter een naam in een bandstempel, al betekent het ook niet me ligavit, toch niet noodzakelijk voor elk boek ook betekent me scripsit. De binder kon immers zijn naamstempel gebruiken op boeken die hij zelf schreef, als hij scriptor was en op andere die men hem te binden bracht. | |
Het Lam Gods-paneel, type III, AHet Lams-paneel dat het meest voorkomt, namelijk op 14 banden, is 93 bij 57 mm groot (op sommige afdrukken die scherper meten toelaten, 92.5 bij 56.5 mm). Het Lam, zonder lichtkrans, stapt tussen bloemen en heesters naar rechts, en kijkt om naar het kruis met de als een wimpel uitwaaiende Lentevlag, die van de Verrijzenis, getekend met een kruisje en vier stippen, de hand- en voetwonden. Op de mandorlavormige spreukband, waarvan de bovenrand gepareld is, staat de tekst aldus: + SIET ⁝ DAT : LAM ⁝ GOE || DES ⁝ || DAT : BOERTDIESONDEN || D'VERL ||. De vier gevleugelde wezens, de betuigingen van de Verlosser, die de zinnebeelden van de evangelisten zijn geworden, kijken, in welke richting ze ook staan of knielen, naar het Lam. Er zijn van deze stempel, type III, niet alleen varianten, eerder te beschouwen als III B (Haarlem) en III C (Beverwijk), maar ook twee exemplaren, twee ‘staten’, van elkaar slechts | |
[pagina 222]
| |
te onderscheiden daar waar de prente in het leder scherper is uitgevallen, of minder is afgesleten. De eerste van deze ‘staten’, A 1, heeft ongeparelde buitenranden; in de matrijs liep daar, tot afsluiting van de overvolle beeldruimte, een effen dubbel groefje, het buitenste wat breder dan het binnenste. De tweede ‘staat’, A 2, heeft een buitenste groefje met duidelijke puntjes, die pareltjes worden in reliëf. De vacht van het Lam wordt, als ware ze gekamd, met haast gelijklopende kurven getekend, doch veel scherper in A 2 dan in A 1, zodat in sommige afdrukken van de eerste matrijs haast niets van die vacht te zien is. En van de twee boompjes vóór het Lam, is in A 1 het buitenste korter, in A 2 het buitenste langer dan het ander. Beide paneelstempels zijn zonder twijfel in Noord-Holland en wel vermoedelijk te Haarlem gebruikt geworden, zodat het toch minder belang heeft dat men niet telkens het onderscheid kàn maken. Elk van beide komt voor op zeven banden, in het hier volgend lijstje: 1. Haarlem, Bisschoppelijk Museum, hs. 54, op perkament, Getijden en Gebeden, met kalender van het bisdom Utrecht; beschreven in B. Kruitwagens Catalogus, blz. 33-34, waar de bemerking wordt gemaakt dat in de kalender, ‘in rood, op 25 Juni, wordt aangeteekend “sinte aelbracht conf.”, dat is de H. Adelbertus, diaken te Egmond’, en de tabel voor het Gulden getal, de Zondagletter, enz., wordt gegeven voor de jaren 1455-1492. Er zijn 6 miniaturen en een gehistorieerde aanvangsletter; voor de miniaturen wordt verwezen naar W. Vogelsang, Holländische Miniaturen des späteren Mittelalters in Studien zur Deutschen Kunstgeschichte, Heft 18, Strassburg 1899, S. 74, Anm. 4; voor de band, naar Weale, R.n. 295-296, die de twee paneelstempels beschrijft. Weale zegt dat het getijdenboek toen nog eigendom was van de Sint-Laurenskerk te Alkmaar. Op de achterzijde staat tweemaal het Lam-Godspaneel, op de voorzijde, tweemaal een paneelstempel die voorstelt Maria, neergezeten, het Kind de borst reikend; en dit paneel treft men ook aan in gezelschap van een Sint-Jan-Baptistpaneel, voorkomend op Haarlemse banden. Op ieder bandvlak ziet men bovendien vijfmaal een Haarlemse stempelgroep, een in het midden, tussen de twee paneelafdrukken, en een op elke hoek; er komen drie kleine stempels | |
[pagina 223]
| |
bij te pas: een vierblaadje als kern en daaromheen zes rozetten en zes boogjes, - dus een van die molentjes, die zonnewielen, die wij zo talrijk op zo vele Haarlemse banden hebben gezien (zie hiervoor, blz. 198). 2. Haarlem, Bisschoppelijk Museum, hs. 14, een Brevier, Middelnederlandse tekst, op papier, einde 15de eeuw: zie de uitvoerige beschrijving in Kruitwagens Catalogus, blz. 10-12, waar ook de band wordt beschreven, met verwijzing naar Weale, n. 295. Op het voorlaatste blad, fol. 297 b, leest men: ‘die magdalenen te harlem’Ga naar voetnoot1). De band heeft op voor- en achterzijde, bij het Lam Gods-paneel, in de randen, viermaal een merk dat bestaat uit twee omgekeerde S door elkaar, een soort van swastika met ronde armen; de binder heeft daartoe een enkele stempel gebruikt, 14 mm groot van kop tot staart; eigenlijk dus toch een ornament in de aard van de molentjes, waarmede de Haarlemmer binders zo kwistig te werk gingen. 3. 's-Gravenhage, Kon. bibl., hs. 133 H 9; op perkament, 1457; beschreven in Catalogus codicum manuscriptorum, vol. I, Libri theologici, 1922, blz. 163-164, n. 601. Het bevat die passie ons lievens heren ihesu xpi, Sinte augustijns reghel, voorschriften van S. Jeronimus voor het kloosterleven, S. Benedictus'regel. Fol. 158 v., onderaan, lezen we: ‘Explicit deo gracias hic liber’, en fol. 159, het laatste blad, bovenaan: ‘Gheeyndet int iaer ons heren M.cccc. lvij omtrent sinte willebrordus dach’ (echter in een zwaarder, minder geoefende hand dan die van de tekst). Op het perkamenten schutblad vóór fol. 1 stond een aantekening die werd weggevaagd, maar waarvan het laatste woord, op de tweede regel is blijven staan: ‘amstelredam’, in 15de-eeuws geschrift. Men mag dus aannemen dat het boek al vroeg heeft toebehoord aan een Amsterdams klooster, dat de regel van S. Augustinus volgde, maar niet juist in of voor dit klooster werd geschreven. De goed bewaarde band (zie de afb. 8) is gemaakt van lichtbruin, vroeger wel rood kalfsleder over eiken berderen, die aan de binnenzijde werden beplakt met onbeschreven perka- | |
[pagina 224]
| |
ment. Achteraan in het boek vindt men geen andere schutbladen dan, f. 159 en 160, het perkament, afgeschreven en geregeld in het scriptorium. Over heel zijn oppervlakte is de paneelstempel duidelijk en zuiver geprent; dit is zeldzaam genoeg om vermeld te worden, wijl vaak pers of berd oorzaak zijn geweest van ongelijkmatige drukking. Merkwaardig is deze band evenwel vooral door de versiering van de omlijsting, in een dubbel filet omheen het paneel gelegd. Ze bestaat uit veertien stempelgroepjes, voor welke twee zeer kleine stempels dienen: een Malta-kruisje en een boogje; de indrukken worden zo gesteld dat drie boogjes om de beurt tussen drie kruisjes uitspringen; het eenvoudigst mogelijk ‘Haarlems’ molentje: met stempeltjes van dezelfde aard als op de banden met het grote Lam gods (zie hiervoor, blz. 212). Is de band dan Haarlems, of is hij Nieuwlicht-Hoorns? En is hij niet Haarlems, zal het Blokkerse klooster dan ook een Lams-paneel A hebben? - Door de puzzles welke deze tweeling- en drieling-paneelstempels ons stellen, zullen wij niet heen geraken, zolang er niet een meer hulpvaardig exemplaar opduikt, dat het geheim verklapt. 4. 's-Gravenhage, Kon. Bibl., hs. 130 E 20; een getijdenboek met Utrechtse kalender, geschreven midden 15de eeuw, in het Oosten van de Nederlanden, volgens n. 289 in de handschriften-catalogus, die wijst op de ‘versierde beginletter en randversiering in Noord-Nederlandschen stijl’. Deze randversiering bestaat uit gouden stippels en dopjes, tot bloempjes geschikt en met ranken voorzien. De schutbladen, en ook die welke tegen de berderen plakken, zijn van hetzelfde schrijfperkament, gelijmd en afgeschreven, als dat van het hele boek. Ontbreken de sloten, de rug is nog gaaf en de sneden zijn verguld. In de randen van de bandvlakken staan kleine stempels, vier verschillende, ruim vijftig afdrukken op elk bandvlak, in groepjes geschaard of verspreid, niet in de bekende Haarlemse opstelling maar zoals dat om 't even waar zou gebeuren; en ware er niet de paneelstempel, dan zou er niets een meer bepaalde herkomst van het handschrift aanwijzen. Diezelfde stempelgroepen staan echter ook in de randen van de bandvlakken van hs. 44 in het Bisschoppelijk Museum te Haarlem. 5. Haarlem, Bisschoppelijk Museum, hs. 44 (beschreven in | |
[pagina *23]
| |
1. Band uit Haarlem om hs. 11777 (ao. 1451) in de Kon. Bibl. te Brussel.
| |
[pagina *24]
| |
1a. Haarlemse band om hs. met officiën en gebeden (ao. 1505), behoordhebbend aan de Clarissen te Haarlem (Kon. Bibl. Brussel).
| |
[pagina *25]
| |
2. Band uit Haarlem om hs. 11809 (ao. 1439) in de Kon. Bibl. te Brussel.
| |
[pagina *26]
| |
3. Band uit Nieuwlicht bij Hoorn om Pars I van Summa Antonini (1490), bewaard te Nijmegen in het Berchmanianum der PP. Jezuieten.
| |
[pagina *27]
| |
4. Band om Ned. Getijdenboek met het grote Lam-Godspaneel en de tekst: + SIET.DAT.LAM.GODS.DAT.OPBVERT.DIE.SOND', hs. 300 in de Kon. Bibl. te 's-Gravenhage (133 D 3).
| |
[pagina *28]
| |
5. Band om Ned. Getijdenboek met het grote Lam-Godspaneel, vroeger in de verzameling Gen. Willems te Brussel.
| |
[pagina *29]
| |
6. Band om Ned. Getijdenboek met Lam-Godspaneel, gemerkt Dns. Hugo.fi || li (9) Sym || oīs.hugoīs.me || fecit, verzameling U. Proost, Amsterdam.
| |
[pagina *30]
| |
7. Zelfde stempel op zelfde band als 6, zeer vergroot.
| |
[pagina *31]
| |
8. Band om Die passie o.l.h.ihesu christi, enz. met Lam-Godspaneel (type III, A) en de tekst: + SIET⁝ DAT: LAM⁝ GOE || DES⁝ || DAT: BOERT DIE SONDEN D' VERL ||, hs.601 van de Kon. Bibl. te 's-Gravenhage (133H9).
| |
[pagina *32]
| |
9. Band om Ned. Getijdenboek met het Lam-Godspaneel (type III, A) in het Museum Kan. Edm. Puissant, Bergen (Heneg.).
| |
[pagina *33]
| |
10. Band om Ned. Getijdenboek met het Lam-Godspaneel (type III, A) in het Fitzwilliam museum, Cambridge (hs. 136).
| |
[pagina *34]
| |
11. Band om Durand, Rationale div. officiorum, etc. met Salvatorpaneel in de Stadsbibl. te Valenciennes (hs. 131 [134]).
| |
[pagina *35]
| |
12. Band met Lam-Godspaneel (type III, C) om Cod. Otobonian. lat. 2916 te Rome in de Bibl. Vaticana.
| |
[pagina *36]
| |
13. Band met Lam-Godspaneel (type IV) om Ned. Getijdenboek in het Aartsbissch. Museum te Utrecht (hs.33).
| |
[pagina *37]
| |
14. Band met Lam-Godspaneel (type V) om Ned.Getijdenboek (hs.316 E 7) in de Premonstratenzer Abdij te Averbode.
| |
[pagina 225]
| |
Kruitwagens Catalogus, blz. 26): Getijden, geschreven op 162 bll. perkament, midden 15de eeuw; geen kalender; een gehistorieerde initiaal; randversiering: gouden stippels, zwart omlijnd, in slierten en kransjes geschikt. De band (155 bij 105 mm) heeft minder geleden van water dan de inhoud. De randen van de bandvlakken, naast de paneelstempel, zijn versierd met dezelfde groepen van kleine stempels als die van hs. 130 E 20 in de Kon. Bibl., 's-Gravenhage. Er is bovendien een Haarlems stempeltje: in de hoeken van de bandvlakken staat een hartvormig blaadje, 8 mm lang, met middenrib maar ongetand, telkens gericht, met het spitse uiteinde naar het Lam. 6. Brussel, in de verzameling generaal J. Willems (vroeger verz. Mensing; veiling Sotheby & Co, 16 Dec. 1937, nr 286); Getijden voor Maria, Ewige Wijsheit, H. Kruis, H. Geest; Vighelie) met vooraan kalender voor het bisdom Utrecht; geschreven op 160 bll. perkament, 20 regels per bladzijde; gewone versiering; bij de rood geschreven feesten, in de kalender, 25 Juni, ‘Adelbrecht, confes.’; S. Agnes is de eerste vrouwelijke heilige in de litanie. Geen herkomst aangeduid. De band (150 bij 107 mm) is in goede staat; de randen van de bandvlakken, naast het Lam Gods-paneel, bleven onversierd. 7. Bergen (Henegouwen), Museum Kanunnik Edm. Puissant; vroegere verz. Schuermans, Antwerpen; Getijden, Nederlandse tekst, zeer mooi geschrift, op dun perkament; 15de eeuw; noch kalender, noch litanie. De aanvang luidt: ‘Dit is der ewigher wijsheit getide’; sobere versiering: kleurig penwerk. De band (155 bij 105 mm) is volkomen gaaf (Zie de afb. 9). De paneelstempel is op beide vlakken gelijkmatig geprent. Er zijn geen kleinere stempels. 8. 's-Gravenhage, Museum Meermanno-Westreenianum; hs. 10 F 18, Getijden, Nederlandse tekst, met kalender voor het bisdom Utrecht (in rood, op 5 Febr., ‘Nostra Agata ionfer’); geschreven op perkament, in de 15de eeuw; 12 miniaturen, versierde initialen en randen; achteraan een guldengetal-tafel, die begint met 1438. De band is tamelijk afgesleten; het middendeel van de paneelstempel, die niet gelijkmatig werd geprent, is op beide zijden het duidelijkst gebleven; de vacht van het lam is bij de nek bijzonder scherp getekend; misschien is de matrijs veeleer die, | |
[pagina 226]
| |
welke voor de zeven thans volgende banden heeft gediend. In elk van de vier randen, op beide vlakken, staat een ruitvormig stempeltje, 10 mm hoog, met een lelie.
De zes volgende banden, nrs 9 tot 14, werden beprent met de tweede ‘staat’ van Lam Gods III, A 2, namelijk met die matrijs waarvan de buitenrand, zowel als de omtrek van de mandorla, gepareld is, de vacht van het lam sterk ‘gekamd’, en het rijs vóór het lam enigszins verschillend getekend. (Zie blz. 222). 9. 's-Gravenhage, Kon. Bibl., hs. 74 H 45, beschreven in de Catalogus onder nr 945; uitvoeriger in Byvanck en Hoogewerff, Noord-Nederlandsche Miniaturen, nr 112 (‘Oorspronkelijke stempelband’): een Nederlands Getijdenboek, met Utrechtse kalender; op 173 bll. perkament, 18 regels per blz.; vermoedelijk geschreven te Hoorn, of voor iemand in deze stad (in de kalender, op 8 Aug., rood: ‘Cyriacus patroen van Hoirner kerc’); circa 1470 (fol. 12: ‘int iaer ons heren M.cccc.lxxiij starf myn salighe moder’). De paneelstempel is bijzonder duidelijk op vóór- en achter berd. In de randen van beide bandvlakken staan, verspreid, indrukken van vier kleine stempels: een gevind blaadje, 7 mm lang, een lelie, 5 mm, twee verschillende rozetten. De twee eerste, maar karakteristieke, stempeltjes ziet men ook op Haarlemse banden van incunabelen, die van de Haarlemse Sint-Jansheren voortkomen (Stadsbibliotheek Haarlem, 183 B 17; 56 C 4; 103 C 11). 10. Utrecht, Aartsbisschoppelijk Museum, hs. 36, (H. Suso), Hondert articulen; Vijftien pater noster en tal van gebeden en oefeningen, geschreven op 212 bll. papier, 184 bij 135 mm, in de 2de helft der 15de eeuw. De band van roodbruin leder, op eiken berderen, is afgesleten; bovendien is de paneelstempel vermoedelijk van eerstaf zwak geprent geworden. In de randen ziet men stempeltjes die voorkomen op de hier onder 9 vermelde band. 11. Cambridge, Fitzwilliam Museum, hs. 136 (in de catalogus van James); ook beschreven door Byvanck en Hoogewerff, op. cit; nr 153: ‘Getijdenboek in de Nederlandsche taal, voorafgegaan door een kalender voor het bisdom Utrecht’. Over de versiering wordt o.m. gezegd: ‘Geheel in den stijl der handschriften, die uit Spierincks werkplaats afkomstig zijn’; het boek wordt gedateerd ‘± 1490’. | |
[pagina 227]
| |
Van de paneelstempel is, op vóór- en achterzijde, het middengedeelte, de Lam Gods-penning, zeer onduidelijk. In de randen staan kransen van kleine stempels, waaronder een ‘Haarlems’ eikeblaadje in het oog springt; op de hoeken, in het midden van elke krans, een vierkantige stempel met een adelaar er in. (Zie de afb. 10, naar wrijfsel). 12. Cambridge, Fitzwilliam Museum, hs. James, 186. Volkomen dezelfde band als de vorige; hoewel, een beetje verontrustend, met een zeer duidelijk derde parelrandje onder de tekst. 13. Londen, British Museum, Add. Ms 31.915, hs. Getijden en gebeden, met Utrechtse kalender. W.H. James Weale en L. Taylor voegen aan de beschrijving van de band, nr 47, toe: ‘Holland, Leyden, c. 1450’. De paneelstempel werd gelijkmatig en duidelijk geprent; er zijn geen kleine stempels in de randen. 14. Londen, British Museum, hs. 18.214, Getijden, met Utrechtse kalender. Waar de filets, die een omlijsting omheen de paneelstempel tekenen, elkaar snijden, is er telkens een groep van vijf indrukken van twee kleine ronde stempels: een 8-stralige ster, een rozetje. | |
Het Lam Gods-paneel, type III, B (telkens samen met paneelstempel Salvator I)Vier banden kennen we die beprent zijn met een Lam Godspaneel type III B, iets kleiner dan III A, het meer gewone, het Haarlemse; III B meet namelijk 91 bij 55 mm; III A daarentegen, 92.5 bij 56.5 mm. Tekening en tekst zijn overigens tot op een haar na dezelfde; er is echter geen parelrandje, noch aan spreukband, noch aan paneelomtrek. Type III B van het Lamspaneel wordt op geen van de vier hier vermelde banden alléén gebruikt: het gaat telkens samen met een paneelstempel die voorstelt Christus zegenend, als Verlosser der Wereld, de Salvator-stempel type I (90 bij 54 mm), welke echter op een achttal banden, sommige daarvan met de Haarlemse kentekenen, wèl wordt alleen gebruikt. Het Lamspaneel III, B heeft nog een ander toevoegsel; volkomen hetzelfde op de vier banden: een omlijsting, in de hoogte op c. 18 mm, in de breedte op c. 12 mm afstand van de paneel- | |
[pagina 228]
| |
rand getekend door middel van een driedubbel filet; en de hoeken van paneel en raam worden op dezelfde wijze verbonden, en ook het midden van de raamzijden wordt met een driedubbel filet aangeduid, zodat het paneel nu het voorkomen krijgt van een schild, met linten of latten opgehangen in een raam. Van de vier aldus gebonden boeken, is datgene waaraan wij het duidelijkst zijn Noord-Hollandse herkomst kunnen onderscheiden, bij uitzondering niet een getijden- of gebedenboek in de volkstaal, maar een handboek voor de priester, geschreven in 1458. 1. Valenciennes, Stadsbibliotheek, hs. 131 (134)Ga naar voetnoot1) een in 1458 op papier en perkament geschreven verkorte tekst van Durand's Rationale divinorum officiorumGa naar voetnoot2), gevolgd door het Martirologium Usuardi. Bij het slot van het eerste deel leest men de naam van de scriptor: ‘Explicit collectorium Rationalis divinorum officiorum, Deo gracias. Scriptum per me Gwilh. de Alcmaria’; en fol. 139: ‘Hic finitur Martirologium, Deo gratias. Scriptum anno domini Mo cccco lviijo, pridie Margarite virginis. W.H.’ Op het eerste schutblad staan aantekeningen van verschillende eigenaars uit de 15de en de 16de eeuw: ‘Liber domini Cyriaci filij Petri curati in Crommenye - sed nunc Outgheri Nicolay presbyteri et vicecurati in Assendelff...’ die het boek kocht van pastoor Cyriacus Pietersz.'s erven, in 1486; tien jaar later was het in het bezit van magister Joannes Gerradus, pastoor te Westzaen, die het naliet aan zijn opvolger magister Alfardus; enz. Later is het boek in de Benedictijner Sint-Amandsabdij terecht gekomen - en tenslotte in de Stadsbibliotheek te Valenciennes. De band (220 bij 150 mm) is gemaakt van roodbruin leder over eiken berderen; op de voorzijde, boven de paneelstempel, | |
[pagina 229]
| |
is een koperen lijstje met de titel onder een hoornen plaatje; er zijn sporen over van beslag: sloten en vier metalen doppen op elk bandvlak. (Zie de afb. 11). Terwijl hier het Salvator-paneel op de voorzijde staat, het Lam Gods op de achterzijde, zal dit laatste telkens op de voorzijde staan bij de drie volgende banden: 2. Maastricht, Minderbroedersklooster; hs. 1: Getijden, in het Nederlands, met een kalender voor het bisdom Utrecht (waarin, 25 Maart, rood: ‘Onse vrouwe verholen’; 25 Juni, rood: ‘Lebuijn ende adelbaert conf.’), geschreven bij het einde van de 15de eeuw, op 172 bll. perkament, 181 bij 128 mm, 19 regels, in zeer regelmatig Fratersschrift. Enkele beginbladzijden zijn rijk versierd (goud, blauw, violet, rood, groen; alleen bloemen en loofwerk). Het boek bevat de getijden van Maria, van de Wijsheid, van het H. Kruis, van de H. Geest, de boetpsalmen en litanie, de lange vigilie en twee gebeden tot het H. Sacrament. De herkomst is onbekendGa naar voetnoot1). In het laatste gebed, fol. 170, leest men: ‘Lof si di die waerlike ghewaerdicht heves te horen die onwaerdige deerne dyns’, zodat deze tekst bestemd was voor een vrouw. 3. Utrecht, Aartsbisschoppelijk Museum; hs. 24: Getijden, in het Nederlands, met Utrechtse kalender; geschreven in de 2de helft van de 15de eeuw (c. 1450) op 167 bll. perkament, 184 bij 128 mm (92 bij 65), 19 regels per blz.; inhoud zoals het voorgaande boek, met toevoeging van nog een aantal andere gebedenGa naar voetnoot2). Naar een wrijfsel van deze band wordt de paneelstempel beschreven door Weale, nr 292. Beschrijving van inhoud en versiering bij Willem de Vreese, in Het Gildeboek, V, 1923, blz. 216: ‘No 24 is een dier handschriften, waarvan het bovenal de moeite waard zou wezen, met zekerheid de plaats van herkomst te kennen. Het is omstreeks 1480 geschreven in een welbekende magere letter, en voorzien van een versiering, die weer te vinden is in een aantal Hollandsche | |
[pagina 230]
| |
getijdeboeken, afkomstig uit een atelier, dat waarschijnlijk te Amsterdam gestaan heeft’. (Volgt de beschrijving van de miniaturen en verdere versiering). Niets over de band: dat behoorde immers niet tot het onderwerp. Beschrijving ook in Byvanck en Hoogewerff, Noord-Nederlandsche Miniaturen, blz. 60, nr 156. Het hs. wordt daar gezegd ± 1490 geschreven te zijn; gelocaliseerd wordt het niet, maar over de versiering wordt gezegd: ‘De miniaturen met hun randen, van een zeer eigenaardig type, zijn ingevoegd en hebben geen weerklank in de decoratie van het handschrift zelf. Deze laatste, eveneens zeer karakteristiek, bestaat uit penteekening met enkele lichte kleuren. Opmerkelijk zijn daarbij de figuren van dieren. Het is het type der handschriften, die geteekend zijn met den naam Spierinck’. De schrijvers verwijzen naar het opstel van Willem de Vreese, in Het Gildeboek, V (1923), blz. 216. Zij tekenen eenvoudig aan: ‘oorspronkelijke band’. De band onderscheidt zich, bij verdere gelijkenis met de drie andere, door een beetje meer zorg van wege de binder: in het raam waarin de paneelstempel is gevat, wordt in elk vakje, een stempeltje geprent, een rozet die bestaat uit zeven cirkeltjes tegen elkaar aangedrukt rond een kern; bovendien werd de snede van dit als een prachtexemplaar bedoeld getijdenboek verguld en geciseleerd: ze werd in ruiten verdeeld en met twee stempels bewerkt, namelijk met de rozet die op de bandvlakken staat en bovendien met een blaadje, dat wij wel kennen omdat het op Haarlemse banden voorkomt. Over de herkomst van het handschrift worden wij door de inhoud niet ingelicht. 4. Haarlem, Bisschoppelijk Museum, hs. 51. Zie de beschrijving in B. Kruitwagens Catalogus, blz. 31. In de Utrechtse kalender van dit getijdenboek staat o.a. in rood, bij 25 Juni, Aelbercht. Over de band wordt gezegd: ‘Oorspronkelijke lederen band met figuren. Op het eerste bandvlak dezelfde figuur als op den band van hs. 14; zie aldaar’ [blz. 11, bij de beschrijving van hs. 14, de omstandige beschrijving van het Lam Gods-paneel, met verwijzing naar Weale, nr 295; de ‘figuur’ is inderdaad dezelfde, maar, om het verschil in afmetingen, noemen wij ze III A]. ‘Op het tweede bandvlak Christus met den wereldbol; op den achtergrond boomen’. | |
[pagina 231]
| |
Is het de paneelstempel van het type III B, die op voor- en achterzijde staat van de band van het Nederlands getijdenboek in het West-Fries Museum te Hoorn? De indrukken zijn van eerst af zwak geweest en het leder is tamelijk afgesleten. Toch herkent men het paneel, maar de boorden ervan zien er uit alsof ze werden besnoeid, tot de uiterste randlijn de cirkels van de evangelisten-tekens raakt en de onderste zelfs wat afknaagt. Op de wrijfsels gemeten, die de heer J.C. Kerkmeijers, conservator, mij vriendelijk toezond, is de stempel nog 90 bij 54 mm groot. Op de smalle randen van de bandvlakken - het boekje is slechts 112 bij 67 mm groot - staan enige indrukken van vier kleine stempels: ihs en ma elk in een cirkeltje van 9 mm doorm., een lelie, een hart kruisgewijze doorboord met twee pijlen. Wat naar een Augustijnerklooster zou wijzen. Het boekje wordt beschreven door Byvanck en Hoogewerff, op. cit. nr 23; zij vermelden als verluchting slechts ‘gekleurde beginletters met penversiering en een weinig randwerk’, en zeggen over de herkomst: ‘In den kalender merkt men op: 8 Maart “Ciriacus martelaer ende patroen” (in roode letters); 8 Aug. “Ciriacus ende syn ghesellen” (in zwarte letters). Aan den H. Cyriacus is de eerste parochiekerk te Hoorn gewijd. Het hs. is te Hoorn gebruikt, waarschijnlijk, ook vervaardigd, en behoorde aan het convent van S. Catharina aldaar, blijkens een aanteekening aan het slot (op. f. 246 v.)’. De aantekening aan het slot luidt inderdaad, volgens de heer Kerkmeijers: ‘Item dit boeck bewaert Katrijn Taems onse p(r)oevessijde suster wonende tot Horen in Sante Katrijnen conweent’. Uit enige half weggeschrapte woorden kan men nog maken: ‘Dit boeck hoert aan Sante Katrijnen convent in Hoern’. Waar werd dit Hoorns handschrift gebonden? De ronde stempels met de namen van Jezus en Maria ziet men op de hiervoren beschreven banden van Nieuwlicht, te Blokker bij Hoorn (zie blz. 209) en, voor zover mij bekend, op geen banden van andere herkomst in Noord-Holland. Dit aan vier zijden enigszins besnoeide Lams-paneel III B zou dus te Nieuwlicht-Hoorn gebruikt zijn geworden. Een kopij, een ‘staat’ minder of meer van het Lam-Gods kan ons al niet meer verwonderen; en ditmaal kan de matrijs ons zeker niet | |
[pagina 232]
| |
in de war brengen, nu wij ze ontmoeten op de band van een Hoorns boekje, in gezelschap met Nieuwlichtse stempels. | |
Het Lamspaneel type III, C, het BeverwijkseTrek voor trek dezelfde tekening en tekst als III A en B; zelfs een eindje parelrand (nog te merken bij het Lucasteken op het Bossche en het Vatikaanse exemplaar); de afmetingen echter iets groter: 95 bij 57 mm. Het paneel siert op de zeven banden waarvan wij het kennen, telkens vóór- en achterzijde, zonder ander gezelschap dan, op de zes eerste banden, de ‘rozenkransjes’, de groepjes van zeven kersouwkens, die ons toeschijnen een specialiteit te zijn van de Beverwijkse binder bij de regulieren van het Sion-klooster (zie blz. 203, en verder blz. 204). De zevende band heeft geen kransjes; onder en boven het paneel werd een Sint-Andrieskruis aangebracht, met dubbele filets. Van de zeven hier beschreven exemplaren wijst ten andere het eerste zijn herkomst uit Beverwijk duidelijk genoeg aan. 1. 's-Hertogenbosch, Bibliotheek van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, hs. 635, Breviarium, pars hyemalis, zonder de psalmen; met een kalender voor het bisdom Utrecht; een paar feesten daarin duiden op gebruik bij een Augustijner gemeente; geschreven op perkament, in 1479, door zuster Diewer Pelgrims, meestal op zon- en feestdagen. De kopiiste tekent aan, bij het einde: ‘Finitus Anno Millesimo quadringentesimo Lxxixo per manus sororis Diewaris peregrini in festo sancti willebrordi confessoris. Et maxima pars scripta est in celebribz festis. Orate pro ea’Ga naar voetnoot1). Een aantekening op het eerste schutblad - ze kan niet veel later geschreven zijn dan de tekst - luidt: ‘Liber magistri garalaci de scotere ad usum aduarie pauli monialis in beverwyck ad cuiusdam vitam a prefato magistro concessus cum parte estivali’. Het Beverwijkse huis waar zuster Aduarie Pauwels de beide delen van dit brevier gebruikte, is het Nazarethklooster van Windesheimer kanunnikessen, waarover de regulieren van hetzelfde dorp toezicht uitoefenden. Werd er dus in beide huizen geschreven, naar Windesheimer traditie, gebonden zal de arbeid | |
[pagina 233]
| |
van zuster Diewer Pelgrims geworden zijn bij de regulieren. Wij kunnen meteen paneelstempel Lam Gods III C noemen de Beverwijkse. Bij uitzondering wordt hij hier en op het exemplaar in de Vatikaanse Bibliotheek gebruikt, om te versieren niet de band van een getijden- of gebedenboek in de volkstaal, maar wel die van een brevier. 2. 's-Gravenhage, Kon. Bibl., hs. 74 G 1Ga naar voetnoot1), een met veel zorg geschreven, zeer aantrekkelijke verzameling gebeden, exempelen en excerpten (fol. 117: ‘Het was een gheestelike nonne in groten druc...; fol. 162: ‘Dit scryft ruusbroeck. Lieve suster gi selt mercken dat christus die gods soen hem selven veroetmoedichde...’; vooraan, een kalender voor het bisdom Utrecht; fol. 122, een loflitanie: ‘Hier beghint een suverlic cranskyn van onse eerwaerdighe patroenster maria magdal'’). Het ziet er dus uit alsof, zoals reeds de catalogus deed opmerken, het boek geschreven werd voor een Maria-Magdalenaklooster, en wel voor nonnen, door een kloosterzuster. De eiken berderen zijn beplakt met het gelijnd schrijfperkament van het scriptorium; strikt genomen hoeft dat natuurlijk niet te betekenen dat binderij en scriptorium bijeen hoorden. De band is volkomen gelijk aan die van het onder nummer 1 hier beschreven brevier uit Beverwijk, ook wat rug, steekbanden en sloten betreft (en hij is even goed bewaard gebleven). Voor welk Magdalenaklooster heeft Beverwijk dan het gebedenboek gebonden? Voor het Haarlemse? Van Haarlem tot Beverwijk is toch de afstand gering. 3. Weenen, National-Bibliothek, cod. 2734; Gebeden, in het Nederlands; één miniatuur, fol. 14 v., is gedateerd 1487; fol. 68, in de randversiering, het wapen van het geslacht van Foreest. Fol. 1, een aantekening uit het begin van de 16de eeuw: ‘Dit boeck hoort toe Joost Willemsdr van foreest’ en een handmerk. Op dezelfde bladzijde, in humanistenschoonschrift: ‘Niet verboden int placcaet anno Domini 1570. Ita attestatur Fr. Nicolaus Coustelier. Junij. 13’. | |
[pagina 234]
| |
Holland kent vele leden van het geslacht van Foreest. Haarlem had een Herpert van Foreeststeeg in 1444Ga naar voetnoot1). 4. Brussel, Kon. Bibl., hs. 15085Ga naar voetnoot2); getijden en gebeden, in het Nederlands; met kalender voor het bisdom Utrecht (ook S. Aelbert, 25 Juni, wordt rood geschreven; op 1 October, S'bave, zonder S. Remigius); geschreven in de 15de eeuw, op 147 perkamenten bladen, 180 bij 130 mm (90 bij 70 mm), 19 regels per blz., met gekleurde initialen en randversieringen. Het rugleder werd vernieuwd maar de fraaie band is overigens goed bewaard gebleven; aan het plaatsen van de veertien bloemenkransjes, van elkaar gescheiden door tuiltjes van drie kersouwkens, heeft de Beverwijkse binder - evenals op de vier andere banden van deze groep - bijzonder veel zorg besteed. Ook de sloten zijn opmerkelijk: op beide berderen zijn het een paar spitse lemmers. Er zijn geen aantekeningen van vroegere eigenaars; schutbladen van wit perkament plakken tegen de berderen. 5. Maastricht, Minderbroedersklooster, hs. 2; gebeden in het Nederlands, met kalender voor het bisdom Utrecht; geschreven c. 1500, op 208 bladen papier, 146 bij 105 mm (92 bij 65 mm), 21-22 regels; enkele sober versierde initialen. Bl. 206 leest men: ‘Dit boec hoert te hoern in sinte marien cloester...... ghebruck’Ga naar voetnoot3). De sterk gehavende band heeft rugleder en sloten verloren; de paneelstempel, op vóór- en achterzijde, is echter nog duidelijk genoeg om hem te herkennen als de Beverwijkse; de randen naast de stempel zouden onversierd zijn gebleven; maar op de vier voorgaande banden bracht de binder zijn kransjes slechts aan op het afzonderlijk raam waarin hij het paneel sloot, en voor een dergelijk raam had deze kleinere band geen plaats. | |
[pagina 235]
| |
6. Rome, Vatikaanse Bibliotheek, codices Otoboniani, Latini, nr 2916, Liturgische Getijden, 1ste helft der 15de eeuw. De oorspronkelijke band werd in de 19de eeuw vervangen (een band waarop het wapen van paus Leo XIII), maar gelukkig niet zonder meer weggegooid: hij wordt bij het handschrift bewaard. Op de nu ledige, overigens gave band, staat de paneelstempel beter geprent dan op de andere exemplaren (zie de afb. 12) en de groepjes van zeven kersouwkens, afgewisseld met tuiltjes van drie, zijn volkomen duidelijkGa naar voetnoot1). Het boek zou kunnen vergeleken worden met dat van zuster Diewer Pelgrims, uit 1479. (Zie hier voor, onder nr 1).
Alhoewel het niet gemakkelijk is op het exemplaar dat hier volgt, de paneelstempel nauwkeurig te meten, omdat de beide indrukken krachtig genoeg in het midden, bij de randen veeleer zwak zijn, meen ik toch dat de stempel geen andere is dan die van III C, de Beverwijkse. 7. Brussel, Boekhandel De Meuleneere, 1938 (prijscat. ‘Bliar 1939’, nr 376). Handschrift op perkament, 245 bll., 22 regels, keurig geschreven van één en dezelfde hand, in de 15de eeuw; vele aanvangletters en randversieringen met kleurig penwerk; psouter en gebeden in het Nederlands, 15de eeuw, met tafels tot aanduiding van het gulden getal, van de tijden gunstig om te ‘laten’ en voor ‘medecine’, cirkels voor het vinden van zons- en maansverduisteringen en zondagletter; kalender voor het bisdom Utrecht, waarop volgt een gebed ‘van sinte Adriaen ridder ende martelaer’; de tekst vangt aan met een lof van de psouter; bij elke psalm, in rood, een bepaling met verwijzing naar de staten van het mystieke leven waarop de psalm toepasselijk is; in de litanie worden Mergriet, Agniet vooraan in de rij der Maagden genoemd. Op beide berderen, in de randen boven en onder de paneelstempel, een kruisGa naar voetnoot2), vrij achteloos getrokken met een dubbel filet. Het rugleder werd vernieuwd. Op de binnenzijde van het voorberd, twee gedrukte exlibris, | |
[pagina 236]
| |
nl. van Alfred Higgins en van George Dunn. Deze laatste kocht het boek in 1904; hij schreef met potlood een verwijzing naar Weale's wrijfsel nr 295. Een korte beschrijving (met onnauwkeurig overschrift van de paneeltekst), bij een goede reproductie van de band in Catal. nr 324 van Maggs Bros., London, 1914, Historic and Artistic Bookbindings from the xivth Century to the Present Time, p. 2, nr 3.
Deze band is dus niet die met het Lam Gods-paneel III, uit de veiling George Dunn, 1st portion, 1913 (Sotheby), nr 489, ‘with small stamps of rosettes, fleurs de lis, etc. in outer borders, very well preserved’, die bevatte een 15de-eeuws Getijdenboek in het Nederlands, geschreven op perkament. | |
Het Lamspaneel type IVOp twee banden van handschriften staat, op vóór- en achterzijde, een Lam Gods-paneel dat zich van de andere onderscheidt door merkelijk kleinere afmetingen (67 bij 48 mm) en door zijn omschrift, dat begint naast, in plaats van boven de hoofdfiguur: * SIET || DAT × LAM: GOEDS || DAT OP || BOERT : DE ⁝ ZONDĒ || Het Lam, met kruisnimbus en duidelijk getekende vacht, is naar de rechterzijde (de heraldische linkerzijde) gewend, naar ‘Siet’; de vier symbolische gevleugelde wezens staan elk in een vierpas, zelf in een cirkel besloten. (Zie de afb. 13). 1. De best bewaarde van beide banden is die van hs. 33 in het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht, een getijdenboek in het Nederlands, met Utrechtse kalender, geschreven bij het einde van de 15de eeuw, op 153 bll. perkament, 170 bij 119 mmGa naar voetnoot1). Er zijn versierde aanvangletters en randen. Op fol. 46 leest men: Segt. god si mitten scriuer altoes
Op dathi altijt gebruke dien hi v'coes
zodat men mag aannemen dat de ‘scriver’ een kloosterling is. Op fol. 135 heeft hij nog eigenhandig aangetekend: ‘Bidt voer | |
[pagina 237]
| |
den scriver dathi ruste i(n) vrede(n) ‘en fol. 152, bij het slot van de tekst: ‘Dit boec hoert toe den susteren van purmerendt’. Op bestelling van de zusters te Purmerende, dat zijn de tertiarissen van Sint-Franciscus in het Sint-UrsulakloosterGa naar voetnoot1), werd dit getijdenboek dus geschreven - en gebonden - in een mannenklooster, dat wij wel in de buurt zullen moeten zoeken. Wij kunnen kiezen tussen Haarlem, Beverwijk en Blokker-Hoorn. De keuze wordt echter nader bepaald door de versiering van de omlijsting, die met dubbele filets om de paneelstempel werd gelegd. Daarin zijn namelijk veertien stempelgroepjes geplaatst; één enkel stempeltje, niet groter dan een paar milimeter, een kersouwke met zes bloemblaadjes, dient voor de ganse versiering: een groepje bestaat uit zes stempelafdrukken omheen een zevende, en wordt aldus zelf een bloem of liever een rozenhoedje. Tussen elke rozenhoedje, nog eens een kersouwke. Zo doet de binder bij de Windesheimer regulieren van Sion te Beverwijk: kijk maar naar hs. 187 D 1 en incunabel 183 B 11, in de Stadsbibliotheek te Haarlem. (Zie hiervoor, blz. 205 en 204). 2. De tweede band, met deze paneelstempel type IV vervierd, bevat hs. 4621 in de Kon. Bibl., te BrusselGa naar voetnoot2). Hij is veel minder goed bewaard gebleven dan de eerste; de houten berderen werden, bij een herstelling, vervangen door karton, terwijl schutbladen en rug vernieuwd werden. De tekst, geschreven op 222 bll. perkament, met rode en blauwe initialen, bestaat uit officiën, in het Nederlands, voor verschillende hoogtijden, en voor heiligen; aan de heiligen van het bisdom Utrecht werd bij zondere aandacht geschonken. Het boek heeft aan de bibliotheek van de Brusselse Begaarden behoord; zulks blijkt uit een aantekening (fol. 1), die echter naar het geschrift te oordelen, uit de 17de-18de eeuw is. Oorspronkelijk zal het wel in een Noord-Hollands klooster hebben thuisgehoord en aan zusters of lekebroeders hebben gediend om de officiën te volgen. | |
[pagina 238]
| |
Het Lamspaneel, type VHet kleinste Lam Gods-paneel (63.5 bij 46.5 mm), gemeten tussen de figuurranden: 61.5 bij 43 mm, is, op enige details na, een evenbeeld van I, III en IV. Het Lam, zonder nimbus, staat naar de heraldieke rechterzijde, naar begin en einde van de tekst, die luidt: SIET * DAT : LAM || GOEDS || DAT : BOERT : DIE || SONDĒDe boogrand boven de tekst is gepareld (juister ware het te zeggen dat het randje als een visgraat getand is). Of er een kruisje staat op de met twee punten uitwaaiende wimpel, die aan de hoge kruisstaf is bevestigd, kan men niet zien. De evangelisten-symbolen zijn met zorg behandeld: duidelijke figuurtjes in krachtig reliëf. Slechts één band is mij bekend, waarop dit paneel staat geprent. Op vóór- en achterberd, telkens in een volkomen zuivere afdruk, en er komt geen enkel filet bij te pas. De binder heeft dus net gedaan zoals zijn Agnietenbergse college in 1441Ga naar voetnoot1). De band (132 bij 85 mm) is gemaakt van eiken berderen en kalfsleder; de rug, met vijf ribben en met in het rugleder genaaide steekbanden, is ongeschonden; de sneden bleven wit; van de beide sloten zijn nog overschotjes op het achterberd en sporen op het voorberd. (Zie de afbeelding 14). Het boek hoort toe aan de Premonstratenzer abdij te Averbode (archivium Averbodiense, ms 316 E 7), die evenwel pas in de 19de eeuw in het bezit ervan is gekomen. De oudste aantekening, toch reeds op zijn minst een halve eeuw jonger dan de fraai geschreven tekst van het boek, is uit 1543 en staat bij het einde, fol. 221 v.: ‘Item int iaer ons heren m v hondert xliii opten eersten dach van meert starf lisebeth ians bid voer hoer om gods [wil]len heer gheft hoer die evighe rust dat evighelict moet hoer verlieten hoer siel ende alle ghelo[vi]ghe siellen moeten rusten in vreden amen’. Uit aantekeningen op het eerste schutblad blijkt dat het boek later heeft toebehoord aan zuster Marike Colen, te Oosterwyck (+ 1618), die het bij testament naliet aan haar nicht Anneken van Loosen; in 1848 werd het aan een kloosterling geschonken | |
[pagina 239]
| |
door de heer De Corte-Jacobs, te Gent. De eerste herkomst blijft, naar deze aantekeningen te oordelen, onzeker. Het is een handschrift op perkament; 221 beschreven bladen, met een onbeschreven dubbel blad vooraan, het eerste dienend om de binnenzijde van het berd te dekken; achteraan vindt men een wit blaadje, dat aan de laatste katern is vastgemaakt; de binnenzijde van het achterberd is beplakt met een blad perkament dat werd afgeschreven en geregeld zoals het gehele handschrift; de band werd dus vermoedelijk in het scriptorium zelf gemaakt. De bladzijden zijn ingericht voor 18 regels; het geschrift is zeer regelmatig; rubricering. Fol. 2: ‘Communi van alden heilighen’ (De liturgische officie-teksten, in het Nederlands, met verwijzingen naar ‘den souter’, die volgt). Fol. 88: ‘Al hier eyndet dat communi van alden heilighen etc.’ Fol. 89: ‘beatus vir J. Salich is die man...’ (psalmen, met aanduidingen). Verder: ‘getide van paesschen’ van O.H. Hemelvaart, van O.L.Vr. Hemelvaart, van O.L.Vr. Geboorte, ‘getide van dertiendaghe in duutschen’. Fol. 221, onderaan de tekst, van dezelfe hand, in rood: ‘Benedicamus dn̄o allā. a.a.
Deo gracias Alleluya. a.a.’
De taal is Noord (niet Oostelijk)-Nederlands. Vermoedelijk zit dus ook dit handschriftje in een Hollands bandje, en is het gebruikt door kloosterzusters die de liturgische teksten wilden verstaan en dus de volkstaal boven het Latijn verkozen. Prosper Verheyden. |
|