Het Boek. Serie 2. Jaargang 31
(1952-1954)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
Een Latijnse broederschapsbrief, in de Nederlanden gedrukt (1515 of 1516)Uit onze oude archieven zijn mij al herhaaldelijk goede gaven in de schoot gevallen. Kort nadat Mr. B. van 't Hoff me had gewezen op een onbekende uitgave van de Moderacie vanden stapele van Dordrecht in het Algemeen Rijksarchief - waarvan ik hier met een enkel woord melding heb gemaaktGa naar voetnoot1), terwijl de beschrijving dankbaar is geboekt voor een toekomstig deel III.11 van onze Nederlandsche Bibliographie - vroeg de heer J. Fox, chartermeester aan hetzelfde Archief, mijn aandacht voor een haast nog groter zeldzaamheid, een plano-druk, aldaar door hem aangetroffen. Het is een gedrukte broederschapsbrief, uitgereikt door Volker(us), prior van het Cisterciënser klooster Maria in Bethleem te Wateringen, van het jaar 1515 of 1516. Opzettelijk bezig ik hier de term broederschapsbrief of litterae confraternitatis, in die dagen, gelijk ik van pater Dr. Bon. Kruitwagen mocht vernemen - met wie ik de inhoud, zeer tot mijn voordeel, heb besproken, - de meest gebruikelijke, terwijl de naam filiatie- of affiliatiebrief (litterae filiationis sive affiliationis), die het document o.a. op het Alg. Rijksarchief draagt, van later tijd schijnt te dateren. Het bewaarde exemplaarGa naar voetnoot2) is uitgereikt aan zekere Nicolaes Petersz. en zijn huisvrouw Cornelia Aernoldsdochter, van beroep tynctores. Dat zijn dus ververs geweest. Man en vrouw beide? En van wat? Van laken? linnen? leer? Of gewone huisververs, thans deftiger schilders geheten? Bij hun namen, met de pen ingevuld, wordt geen woonplaats genoemd, maar wel is de datum aan het slot in handschrift aangevuld tot 23 Maart 1517. Dit is zo gedaan, dat moeilijk valt uit te maken, of in de druk | |
[pagina 174]
| |
oorspronkelijk heeft gestaan M.CCCCC.xv. dan wel M.CCCCC.xvi, al komt het eerste me waarschijnlijker voor. Na lang kijken en turen meen ik n.l. aan de onderzijde van de i een oorspronkelijke gedrukte punt te ontdekken, waarover dan deze i zou geschreven zijn en ook inspectie van de keerzijde heeft me tot hetzelfde vermoeden gebracht. Maar voor een definitieve uitspraak geef ik mijn mening geenszins. Het blijft een twijfelachtig geval, misschien alleen op te lossen door ultraviolette stralen. Vroege gedrukte broederschapsbrieven zijn zeldzaam. In mijn hele tijdvak, dus van 1500-1540, is dit de tweede van Nederlandse oorsprongGa naar voetnoot1), die me onder ogen is gekomen, terwijl ik er hier te lande vóór 1500 slechts één ken, uitgaande van de Dominicanen te Zwolle, waarvan het unieke exemplaar wordt bewaard in het Kampense Gemeentearchief. Het is indertijd door Campbell in zijn Annales onder no. 831 beschreven, i.v. Gherardus de Lochem als Concessio participationis omnium bonorum que Dom. Ihesus Christus fieri dederit per fratres sororesque ordinis fratrum Predicatorum (Zwolle, Peter Os van Breda), 1485. Deze titel bij Campbell is heel wat correcter dan wat de Einblattdrucke ervan hebben gemaakt ‘Ablassbrief zum besten der Bruderschaft des Predigerordens in Zwolle’Ga naar voetnoot2), want van aflaatbrieven hebben dergelijke Litterae nietsGa naar voetnoot3). Wie zich de moeite wil getroosten bijgevoegde reproductie van het document te ontcijferen of, misschien liever, mijn vertaling ervan te lezen - zie de Bijlage - zal daar onmiddellijk van overtuigd zijn. Het is een brief, waarbij personen, die zich op de een of andere wijze bizonder verdienstelijk hadden gemaakt ten opzichte van het klooster, gerechtigd werden tot alle geestelijke vruchten van de gehele orde, verworven dank zij vasten, aalmoezen geven, gebeden, enz. Dit was een aanzienlijk getal, want, naar onze brief vermeldt, bestonden er 3200 Cisterciënser kloosters, waarin naar schatting ieder jaar 80.000 missen opgedragen werden en 30.000 koorgebeden uitge- | |
[pagina 175]
| |
sproken werden. Deelachtig dus gemaakt aan de geestelijke baten en geheel gelijkgesteld met de ordeleden en na hun dood, als dezen, herdacht in missen en gebeden. Daardoor verkregen zij kwijtschelding van niet minder dan 7000 dagelijkse zonden en van 66 doodzonden, een getal, waarvoor ze anders zeven jaren boete zouden moeten doen in het huidig leven of in het hiernamaals. Van deze brief, door het klooster te Wateringen verleend, wordt reeds melding gemaakt door Van HeussenGa naar voetnoot1), al is het dan met de drukfout 1416 voor 1516, en het komt me waarschijnlijk voor, dat hij hetzelfde exemplaar, nu in het Alg. Rijksarchief bewaard en afkomstig van de Oud-Bisschoppelijke Clerezij, in handen heeft gehad. Thans tot slot de grote vraag voor de bibliograaf: waar zijn de Litterae confraternitatis gedrukt? Ik stel in dit geval de vraag met enige tegenzin, want ondanks lang zwoegen en vergelijken en gissen is het me nog niet gelukt daarop een positief antwoord te geven. En ik kan me niet ontveinzen, dat een dergelijk pover resultaat na mijn jarenlange omgang met begin 16e eeuwse drukken een teleurstelling is geweest. De oorzaak ligt hem hierin, dat de brief gedrukt is in de Lettersnijdertype M75/98, de type die, naar ik meen, wel de meest gebruikte is in Nederlandse post-incunabelen. Soms slaagt men er dan in door enkele afwijkende détails, als een I met 3 in plaats van de meer gewone 2 tanden of enige scheef hangende letters, de ongenoemde drukker op te sporen. Maar in dit geval zijn de karakteristieke kenmerken van de type zo algemeen, dat men ze ternauwernood als bizonderheden kan vermelden. Wel is dat natuurlijk de zeer mooie initiaal N, voorstelling van Maria met het kind Jezus en vóór haar een geknielde heilige, waarschijnlijk de stichter der Cisterciënser orde, Bernard van Clairvaux. Een initiaal echter, die ik nog nooit in een andere druk heb aangetroffen en die dus al evenmin een aanknopingspunt bood. Dat deze sierletter in ons exemplaar sterk gekleurd is, komt de reproductie ervan niet ten goede. Ziehier dan enkele der niet zeer bizondere eigenaardigheden, die de type te bieden heeft. Als ligaturen komen voor ff (rr. 5, 6, 12, 15 en 17), ss (rr. 7, 11, 14 en 15) en st (rr. 1, 2, 6, 7, 9 en 11); | |
[pagina 176]
| |
verbonden tot één teken; bij wijze van punt op de i een dun, schuin streepje; divies dubbel en fijn; teken 9 met vrij lange staart. Ook zijn gebruikt twee lombarden, D en M, c. 4½ mM hoog.
Om latere onderzoekers onnodig werk te besparen volgt thans een verslag van mijn pogingen ter identificatie van de type. Het ligt enigszins voor de hand, dat het Wateringse klooster zich voor zijn drukwerk gewend zal hebben tot een drukker uit de naaste omgeving: Delft, Den Haag, Gouda, Leiden, Den Hem bij Schoonhoven. Of soms Utrecht, de zetel van het bisdom, waartoe het behoorde? Uitvoerige, om niet te zeggen peuterige vergelijkingen wezen uit, dat er van de drukkers in deze plaatsen dadelijk verscheiden afvallen. Zo C.H. Lettersnijder te Delft, de Regulieren in Den Hem en Jan Berntsz. te Utrecht, die in de verwante type geen verbonden teken , maar q ʒ gebruikten, terwijl bij Berntsz. bovendien de i niet het genoemde streepje, maar een gewone punt heeft. Van Jan Seversz. in Leiden beschik ik over geen Latijnse tekst als vergelijkingsmateriaal en dus kan de niet als criterium dienen, doch het gehele aspect van zijn Lettersnijdertype is zwaarder dan in onze brief. Blijven nog over in de buurt van Wateringen de Collaciebroeders te Gouda, die, voor zover mij bekend is, deze type niet gebruikt hebben, en in dezelfde stad Allaerdus Gauter. Deze laatste heeft wel soms hetzelfde teken voor , maar daarnaast ook q ʒ; op de i zowel een streepje als een gewone punt. Een dubbel divies. Mijn indruk is, dat de type bij Gauter, in een zijner hoogst zeldzame drukken (NK. 871), een iets massiever constructie vertoont.
En dan belanden wij ten slotte bij Hugo Jansz. van Woerden, die zwerfvogel onder de drukkers. Reeds vóór 1500 werkzaam te Leiden, is hij in 1506 verhuisd naar Amsterdam en werkte er vermoedelijk tot c. 1510. Dan raken we zijn spoor enige jaren bijster, tot er in 1517 een Delftse druk van hem verschijnt. Van 1518 af is hij in Den Haag gevestigd en geeft er enkele boeken uit. Nu stemt de type van onze brief volkomen overeen, tot in alle gesignaleerde bizonderheden, met de reproductie in Nijhoff's Art typographique, Leiden, Hugo Jansz. van Woerden III.8 van Bonifacius IX, etc., Indulgentiae plenariae ecclesiae Haerlemensis a pena et culpa (1504 beter: 1505), in onze Ned. Bibliographie onder no. 471 beschreven. Echter wil ik niet verzwijgen, dat me onze toeschrijving van deze druk aan Hugo Jansz. van Woerden, waarin wij Moes navolgden, niet meer absoluut | |
[pagina 177]
| |
verantwoord voorkomt en met p. Kruitwagen zou ik willen vragen: ‘En is de druk wel van Hugo Janszoon te Leiden?’ Toch luidt dan Kruitwagen's conclusie, dat we de druk maar bij deze moeten ‘laten’, ‘zoolang hij de eenige is, die hier op een eenigszins positieven grond als drukker in aanmerking komt’Ga naar voetnoot1). Dat is stellig aanvaardbaar. Maar met dat al zou ik toch nooit, uitsluitend op grond van volkomen overeenstemming met de Indulgentiae, een andere druk, in casu onze Litterae confraternitatis, aan Hugo Jansz. willen toeschrijven. En aangezien er overigens bij zijn productie geen Latijnse uitgaven voorkomen, zijn vergelijkingen met het Latijnse afkortingsteken niet mogelijk. Wel met 9 (voor us) te vinden in een zijner Ned. uitgaven en geheel gelijk aan dat in de Litterae confraternitatisGa naar voetnoot2). De bizonderheden van de type in zijn Nederlandse teksten stemmen ondertussen overeen met de onze, te weten de ligaturen ff, ss, st, het divies, de streep op de i, hoewel tevens een enkel divies en een i met punt gebruikt zijn. Het gehele aspect van de type maakt een identieke indruk. De beide lombarden, trouwens zeer algemeen, heeft hij ook (o.a. in NK. 922).
Mijn voorlopige, hypervoorzichtige conclusie is, dat het misschien een druk van Hugo Jansz. is. Tegelijk zou dan moeten worden aangenomen, dat deze reeds in 1515 of 1516 te Delft werkzaam was. Een groot bezwaar is dat niet. Al vinden we hem te Amsterdam voor het laatst vermeld op 12 September 1510Ga naar voetnoot3), we kunnen toch niet aannemen, dat hij van c. 1511 tot 1517 zijn dagen in ledigheid heeft doorgebracht. Terwijl dus van de drukkers uit de omgeving van Wateringen Hugo Jansz. waarschijnlijk het meest in aanmerking komt, zou het, gezien de nauwe banden, die het klooster te Wateringen verenigden met de Cisterciënser abdij van S. Salvator in AntwerpenGa naar voetnoot4), ook denkbaar zijn, dat de Wateringers hun Litterae confraternitatis in die stad hadden laten drukken. In dat geval echter wordt het aantal candidaten voor dit drukkersproduct zo groot, dat ik me liever niet aan verdere vermoedens waag. Voor wie hecht aan watermerken als identificatiemiddel - | |
[pagina 178]
| |
zelf heb ik op deze wijze bij post-incunabelen nog nooit enig resultaat bereikt, voor zover ik me herinner - voeg ik hier nog aan toe, dat op het bewaarde blad geen watermerk voorkomt. Voor gissingen omtrent de afkomst van deze brief blijft de deur dus open staan. Gedachtig aan de raad van wijlen Wouter Nijhoff, van niet-geïdentificeerde drukken zo mogelijk reproducties te publiceren, voeg ik er hier een aan toe, benevens mijn vrije vertaling van de tekst als Bijlage. Het unieke stuk, merkwaardig door zijn inhoud en door zijn nog onzekere afkomst, verdient dat ten volle.
's-Grav., Mei 1952. M.E. Kronenberg. | |
BijlageVertaling.Wij, broeder Volker, prior van het klooster der gelukzalige Maria in Bethleem te Wateringen bij 's-Gravenhage van de orde der Cisterciënsers in het bisdom Utrecht, wensen toe aan.........., die ons liefhebben in Christus, de genade en gunst van de H. Geest bij het verloop van hun leven hier op aarde. Ofschoon wij volgens de goddelijke wet aan een ieder gemeenlijk wederkerige liefde verschuldigd zijn, menen wij toch deze liefde in het bizonder verplicht te zijn aan degenen, die door duidelijke bewijzen ons hun warmere gevoelens van toegenegenheid en vroomheid hebben bewezen. Daarom, na wel overwogen te hebben de devote gezindheid, die gij, naar wij vernemen voor onze orde koestert en tegemoet komend aan uw godvruchtig verzoek, verbinden wij u met onze volle instemming aan de weldaden van onze broederschap en verlenen u door middel van deze brief volledige deelgenootschap aan de geestelijke baten der kloosters van de gehele Cisterciënser orde, gelijk deze namelijk plegen te worden verworven in missen, gebeden voor de afgestorvenen, vasten, aalmoezen, zelftucht, dagelijks koorgebed en andere gebeden, gastvrijheid en verdere werken, gode welgevallig. Dit alles in onze orde, die met haar 3200 kloosters van monniken en nonnen, waar naar schatting jaarlijks 80.000 missen opgedragen en 30.000 koorgebeden gebeden worden, en die nu voortaan, dank zij Godes genade, ook u zullen ten goede komen, zowel bij uw leven als na uw overlijden. Dus, wanneer uw dood, die de Almachtige u gelukkig en zalig moge schenken, aan ons kapittel zal worden aangekondigd, dan zal u absolutie worden verleend gelijk aan een der onzen en wij zullen bevelen voor u hetzelfde te verrichten, als wij voor onze geliefde ordebroeders plegen te doen. En in alle missen en gebeden, die wij elk jaar gewoon zijn op te dragen voor de levende en dode broeders en zusters, deelt gij dan gelijkelijk. En dank zij die genoemde gunsten zult gij namens 22 pausen van onze orde de kwijtschelding verkrijgen van 7000 dagelijkse zonden en van 66 hoofdzonden, waarvoor anders op aarde of in het hiernamaals zeven jaren boete zou moeten worden gedaan. Gegeven onder het zegel van ons ambt als prior. In het jaar ons Heren M.CCCCC.XV(I?). | |
[pagina *19]
| |
Volkerus, prior b. Marie de Bethlem in Wateringia, Litterae confraternitatis datae ao 1515 (sive 1516?). (verkleind)
|
|