Het Boek. Serie 2. Jaargang 31
(1952-1954)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
De Nederlandse uitgaven van ‘The man in the moone’Het probleem der ruimtevaart, dat in onze tijd zijn oplossing schijnt te naderen, heeft de eeuwen door de verbeelding van vele schrijvers geprikkeld, en als ‘Reis naar de Maan’ een vaak zo fantastische vorm aangenomen, dat men geneigd zou zijn er glimlachend aan voorbij te gaan. Een nadere beschouwing kan ons echter in het ongelijk stellen, want het zonderlinge kleed der verbeelding verbergt somtijds een historisch waardevolle inhoud, die in nauwe relatie blijkt te staan tot de stand der astronomische wetenschap in de dagen, dat de schrijver leefdeGa naar voetnoot1). Zeker geldt dit van ‘The Man in the Moone’, een van de vele Maanreizen, die sedert Lucianus ‘Verae Historiae’ zijn verschenen. Op de historische betekenis van dit zeldzame, kleine boekje heeft H.W. Lawton in 1931 reeds gewezenGa naar voetnoot2). Algemeen wordt nu aangenomen, dat de Engelse Bisschop Francis Godwin (1562-1633) de auteur ervan is geweest, en vele pennen zijn in beweging gezet om het manuscript bij benadering te daterenGa naar voetnoot3). Het zou natuurlijk verleidelijk zijn op de inhoud en betekenis van ‘The Man in the Moone’ hier nader in te gaan, maar dit zou buiten het kader van dit artikel vallen, waarin de Nederlandse uitgaven der vertaling onze aandacht zullen vragen.
De eerste Augustus 1638 werd in de registers van de ‘Company of Stationers’ te Londen een boekje ingeschreven, dat werd aangekondigd als: ‘The Man in the Moone written in Spanish by Domingo Gonsales and translated into English by Edward | |
[pagina 158]
| |
Mahon gent. vjd.’ Grant McColley heeft aangetoond, dat Edward Mahon een pseudonym is voor Francis Godwin, die het woord vooraf ‘To the Ingenious Reader’ dan ook met de initialen E.M. ondertekentGa naar voetnoot1). Met het ‘Imprimatur Mathew Clay- July, ultimo 1638’ verscheen vijf jaar na het overlijden van de Bisschop de eerste Engelse editie onder de titel: The / MAN IN THE / MOONE: / or / A DISCOURSE OF A / Voyage thither / By / Domingo Gonsales / The speedy Messenger / LONDON, / Printed by John Norton, for / Ioshua Kirton, and Thomas Warren, 1638. Het is een boekje in kleine octavo, met 126 bladzijden en drie gravures. Slechts twee exemplaren zijn op dit ogenblik bekend, één in het Brits Museum te Londen en één in de Bibliothèque Nationale te Parijs. Grant McColley heeft wegens de zeldzaamheid de volledige tekst doen herdrukken met een reproductie van de afbeelding met de voorstelling van Gonsales' start naar de Maan in zijn vliegtuig door ganzen getrokkenGa naar voetnoot2). Al spoedig kwam het boekje in Nederlandse handenGa naar voetnoot3), en het is niet onmogelijk, dat een exemplaar hier te lande nog te vinden zou zijn. In ieder geval is het zeker, dat Constantijn Huygens Jr de eerste editie in zijn bezit heeft gehadGa naar voetnoot4), waarschijnlijk afkomstig uit de rijke bibliotheek van zijn vader Constantijn Sr. Uit de briefwisseling van laatstgenoemde met Johan (van) Brosterhuysen (1596-1650) blijkt, dat ook deze medio 1639 het boekje bezat, en zich met een vertaling in het Nederlands bezighield. Het ligt voor de hand een zeker verband te leggen tussen deze vertaling en de eerste Nederlandse uitgave, die zonder jaarmerk bij Johannes Verhoeve(n) te 's Gravenhage in de veertiger jaren der 17e eeuw het licht heeft gezienGa naar voetnoot5). In hoeverre dit juist is, zal | |
[pagina 159]
| |
wel een open vraag blijven, want er zijn ook argumenten contra aan te voeren, en een strict bewijs is niet te leveren. Om dit toe te lichten is het gewenst de merkwaardige persoonlijkheid van deze begaafde vertaler nader te beschouwenGa naar voetnoot1). In 1610 op veertienjarige leeftijd als student in de letteren aan de Leidse universiteit ingeschreven, heeft Brosterhuysen tot omstreeks 1634 in de rustige omgeving van het ouderlijk huis aan de Vismarkt, en in een goed gesitueerd milieuGa naar voetnoot2) zich met litteraire en botanische studies bezig gehouden. Gedurende deze lange Leidse periode, die de beste jaren van zijn leven omvat, vormde hij met Johan van Heemskerck, George Rataller Doublet en Jacob van der Burgh een klaverblad, dat ijverig de Muzen der Dichtkunst en Muziek vereerde. Brosterhuysen onderhield relaties met vele kunstzinnigen en geleerden van zijn tijd, en was bevriend met Huygens, Barlaeus, Hooft, Ban, Anna Roemers, Maria Tesselschade en Jacob van Campen. Zijn dichterlijke en muzikale talenten maakten hem tot een gewaardeerde gast op het Muiderslot. Helaas gevoelde hij eerst laat behoefte zich door het zoeken van een gesalarieerde betrekking financieel onafhankelijk te maken. Zijn vriend Van Heemskerck had dit beter ingezien, toen hij in 1626 aan Colvius schreef: ‘En 't sal eens tijt worden dat ick met lijmen het rijmen staecke, en de broodeloose kunsten teenenmael de sack geve’Ga naar voetnoot3). Maar Brosterhuysen, .... ‘die, Te Leide, Pallas tuin, zoo ijvrich als een bie, De dieren honingdau der wijsheidt heeft gezoogen’,Ga naar voetnoot4) trachtte eerst na zijns vaders overlijden (1629) op aanraden van zijn vrienden een zelfstandige positie te verwerven. Had hij er rechten bij gestudeerd, zoals zijn studievrienden, dan was dit niet moeilijk geweest, maar nu stond hij met zijn encyclopaedische kennis van vier moderne talen, Latijn, Grieks en Botanie, zijn muzikale, | |
[pagina 160]
| |
dichterlijke en tekentalenten er vrij hopeloos voor. Ondanks zijn vele goede relaties gelukte het hem niet een aanstelling als Hortulanus te Amsterdam en Utrecht te verkrijgen. Wel heeft hij dank zij Constantijn Huygens in de laatste jaren van zijn leven een professoraat in het Grieks en de Botanie aan de Illustre School te Breda bekleed (1646-1650), maar mede door bijkomende omstandigheden, is dit geen succes gewordenGa naar voetnoot1). Geldzucht en eerzucht, voor velen zulke belangrijke drijfveren, waren hem te enenmale vreemd. Zijn vaderlijk erfdeel was op de duur niet toereikend voor zijn levensonderhoud, en tijdens zijn verblijf te Amersfoort (1642-1646) kende hij grote financiele zorgen, die Barlaeus en Van Campen door opdrachten poogden te verlichten. Zijn vier jaren Professoraat met een salaris van 1000 gld. per jaar gaven hem niet voldoende gelegenheid zijn schulden af te doen, en na zijn dood bleek zelfs zijn bibliotheek verpand. Omstreeks 1639 heeft Brosterhuysen op aanbeveling van Huygens een, waarschijnlijk gehonoreerde, functie bekleed als ‘dienaer’ (Secretaris?) van de bekende Jacob van Wassenaer Obdam, toen nog Gouverneur van Heusden. En het was tijdens dit verblijf op het Kasteel te Heusden, dat hij de vertaling van ‘The Man in the Moone’ ter hand heeft genomen. Pecuniaire overwegingen hebben hem, gezien de kleine omvang van het boekje, zeker niet geleid. Hij had het goed te Heusden, waar hij als reconvalescent de tijd verdreef door ‘op een fraeye clavicymbel te mijmeren’ of wel met het lezen van ‘een vermaeckelijk boek’ in zijn zevenzijdig, zonnig kabinetje. ‘The Man in the Moone’ kan zeker tot deze ontspanningslectuur behoord hebben, en na zijn herstel moet het plan bij hem gerijpt zijn te trachten zonder woordenboek een behoorlijke vertaling te maken, waarin hij in enkele weken slaagde. 18 October 1639 was drie-vierde deel gereed en schreef hij aan Huygens:Ga naar voetnoot2) ‘De Enghelsche Spanjaerdt Domingo Gonsales reyst teghenwoordigh in sijn nieuwe wereldt de Maen, nae den grooten IrdonozurGa naar voetnoot3) toe; en dat is de oorsaeck, dat UEd: in langh gheen tij- | |
[pagina 161]
| |
dingh van hem ghecreghen heeft. Dan alsoo hij van meeningh is met den eersten weder op d'aerde te coomen, soo sal ick hem selver in persoon daetlick UEd: toe senden; en om dat sijn Spaensch cleedt op de reijs sonder twijfel versleten sal sijn; so sal ick hem in een Hollandtsch cleedtje steecken, om dat hij oock te veyligher hier onder ons souw moghen verkeren: Is 't niet op die welvoeghende Maensche sneé, of van die blinckende, en vermaeckelicke verw; het is al eevenwel Domingo Gonsales. Denckt dat men hem onder weegh uytghetrocken heeft, en uyt compassie in een ghelapten bolckvangher ghesteecken, tot dat hij tavondt of morghen aen een goedt cleedt raeckt’. 22 November 1639 was de vertaling gereed gekomen, en kon hij die met een begeleidende brief aan Huygens toezenden. Hij schreef toen:Ga naar voetnoot1) ‘Sedert het vertreck van mijnHeer de Gouverneur van hier, heb ick tijdt ghehadt om de Man in de Maen voort over te setten, welck ick U. Ed: hier neffens sende. is 't niet ghelijck als 't behoorde; houdt het mij t'en besten, ick heb ghedaen wat ick cost. ick twijffel niet, of ick sal al een deel woorden niet wel vertaeldt hebben, want ick heb gheen Dictionarie ghehadt; en de manier van spreecken sal booven Enghelsch duytsch niet weesen, om dat het Enghelsch het Duytsch soo ghelijck sijnde lichtelick sijn oversetter (als hij wat langh achter een daer op suft) tot de Enghelsche manier van spreecken vervoerdt; even als yemandt die veel en langh een Wael hoordt Duytsch spreecken, allenckskens, eer hij 't ghewaer werdt, oock aen 't cromtonghen raeckt’. Het bovenstaande toont wel aan, dat Brosterhuysen niet geheel tevreden was met zijn vertaling, ze niet taalzuiver vond, en het nodig oordeelde, dat de gelapte, grove zeemanskleding door een meer passend gewaad vervangen zou worden. Hoewel het bekend is, dat het in die dagen gewoon was bij de aanbieding van zijn pennevruchten zich zelf op een laag bankje te plaatsen, kan men toch niet onderstellen, dat Brosterhuysen zijn manuscript als persklaar beschouwde. Dat Huygens tijd en lust gehad zou hebben om voor het goede kleed te zorgen, kan men moeilijk aannemen. Nergens wordt in de ons bekende briefwisseling over de mogelijkheid van een uitgave gesproken, maar het is mogelijk, dat niet alle brieven bewaard zijn gebleven. De eerste brief uit Heusden werd geschreven op 3 Februari 1639 en het hiaat tussen deze datum en 18 October is wel heel groot. De enige zinsnede, die zou kunnen wijzen op een voornemen om het boekje meer algemeen bekend te maken, vindt men in het eerste citaat, | |
[pagina 162]
| |
Afb. 1. Titelblad van de eerste uitgave.
| |
[pagina 163]
| |
als Brosterhuysen schrijft: ‘omdat hij oock te veyligher hier onder ons souw moghen verkeren’. Bezien wij de vertaling nader, dan blijken inderdaad enkele woorden onjuist vertaaldGa naar voetnoot1), hetgeen door het gebruik van een woordenboek had kunnen worden vermeden. Ook zijn er woorden of zinswendingen, die hun Engelse oorsprong verradenGa naar voetnoot2). Maar dit alles kan iedere niet te nauwgezette vertaler overkomen. Het is echter opvallend, dat de Latijnse aanhalingen of tussenvoegingenGa naar voetnoot3) mede vertaald zijn, wat van Brosterhuysen niet te verwachten is, maar wel van een vertaler, die in opdracht van een uitgever werkt, die een lezerskring van ongeletterden wil trachten te bereiken. De sterkste twijfel aan het auteurschap van Brosterhuysen voelt men opkomen bij het doorlezen van de twee laatste bladzijden van de voorrede. Wanneer hier gesproken wordt van Gallileüssen, die ‘by advantage of their spectacles’ zonnevlekken konden waarnemen (III), had de vertaler moeten begrijpen, dat hier glazen of kijkers werden bedoeld, en hij schrijft ‘bij de avantagie van haer ghesicht’. Men mag toch wel aannemen, dat Brosterhuysen van Gallilëi's ontdekkingen met de kijker (1610) had gehoord. De vierde bladzijde geeft het bewijs, dat de vertaler de inhoud van het boekje niet in zich had opgenomen, waarin nadrukkelijk wordt gewezen op de kleine gestalte van Gonsales. De tegenstelling in de zinsnede:.... ‘and the faithfull relation of the little eye-witnesse, our great discoverer’ ontgaat de vertaler, als hij neerschrijft:.... ‘volgens de gelooflijcke Relatie van het ooghghetuigenisse van desen onsen grooten Ontdecker’. Dergelijke fouten, die een gebrek aan ontwikkeling en begrip verraden, zijn van iemand als Brosterhuysen, die een dichter als Donne kon waarderenGa naar voetnoot4), niet te verwachten. Het is natuurlijk mogelijk, dat Brosterhuysen de voor- | |
[pagina 164]
| |
rede onvertaald liet, en dat de uitgever een ander heeft verzocht die te vertalen, en ook de Latijnse teksten in het Nederlands over te brengen, maar waarschijnlijk is dit niet. In de tekst, die meer woordkennis dan begrip vereist, treft men dergelijke blunders niet aan. Vraagt men hoe en wanneer de vertaling in handen van een Haagse uitgever is gekomen, dan zou men het beste kunnen onderstellen, dat Brosterhuysen in zijn moeilijke Amersfoortse jaren (1642-'46) het manuscript heeft verkocht, hetgeen met de tijd, waarin de uitgave zal verschenen zijn, wel goed zou overeenstemmen. Maar zonder nader bewijsmateriaal blijft het auteurschap van Brosterhuysen onzeker.
*
Grant McColley heeft er op gewezen, dat ‘The Man in the Moone’ in het Engels, Frans, Nederlands en Duits wel 25 uitgaven heeft beleefd. Hij noemt twee Nederlandse edities van 1651 en 1671 te den Haag, en van 1718 te Amsterdam in het licht gegevenGa naar voetnoot1). Elders spreekt hij van Nederlandse uitgaven van 1651, 1666 en 1710Ga naar voetnoot2). De tegenstrijdigheid en gedeeltelijke juistheid van deze opgaven maken het gewenst de in Nederland verschenen edities nader te beschrijven. Om onbekende redenen heeft Kossmann bij de eerste editie van Johannes Verhoeven het jaartal 1651 geplaatstGa naar voetnoot3), en daar er inderdaad een uitgave van 1651 bestaat (2e ed., Jacob Benjamin, Amsterdam), zouden er in één jaar tijds bij twee verschillende uitgevers vertalingen zijn uitgekomen. Dit is onjuist. De Haagse editie verscheen zonder jaarmerk vóór 1651, waarschijnlijk na 1642, het eerste jaar, waarin volgens Kossmann een uitgave door Verhoeven werd verzorgd. Deze was sedert 1637 in den Haag | |
[pagina 165]
| |
gevestigd, zodat het niet is uitgesloten, dat het boekje tussen 1639 en 1642 van de pers kwam, maar het komt mij aannemelijker voor de uitgave niet al te lang voor de tweede druk te plaatsen. Ook een uitgever moet bij een herdruk het ijzer smeden, als het heet is. Het titelblad (afb. 1) van het unieke, in de Bibliothèque Nationale te Parijs aanwezige exemplaar draagt een uitgeversmerk (een man, die een boom snoeit, vergezeld van de spreuk ‘Non odit tamen’), dat ook door de Amsterdamse uitgever Hendrik Laurentsz (werkzaam van 1602-1645) werd gevoerd, zij het ook in spiegelbeeld met de spreuk er onderGa naar voetnoot1). Vermoedelijk nam Verhoeven het merk over. Het boekje is typografisch goed verzorgdGa naar voetnoot2) met een rijk versierde beginletter H, die wel wat groot aandoet voor de kleine bladspiegel van het duodecimo-formaat. Illustraties ontbreken, maar daar alle latere Nederlandse uitgaven als frontispice een der drie Engelse gravures hebben overgenomen n.l. de voorstelling van Gonsales in zijn door ganzen getrokken vliegtuigGa naar voetnoot3) op het ogenblik, dat hij de piek van Teneriffe achter zich laat en koers zet naar de maan (afb. 2), is het waarschijnlijk, dat ook de eerste uitgave op gelijke wijze geïllustreerd is geweest, maar dat de gravure in dit exemplaar verloren is gegaan. De tweede druk van 1651, te Amsterdam bij Jacob Benjamin uitgekomen, is een zo getrouwe nadruk van de eerste Haagse, dat twee storende drukfouten (‘en terdese’, lees: en enterde se, blz. 30, en ‘lesse’, lees: leste, blz. 101) mee overgenomen zijn (blz. 36 en 103). De frontispice-gravure vertoont door onachtzaamheid van de Nederlandse graveur fouten, die in alle latere edities zijn terug te vinden. Ter verduidelijking kan het volgende dienen. Gonsales had om de schok bij de start te breken aan de poten der ganzen touwen bevestigd, die door een katrol liepen, en met een tegenwicht waren bezwaard. Vier dwarsverbindingen en een lengteverbinding ontbreken, terwijl de bevestiging der | |
[pagina 166]
| |
stuurtouwen evenmin het Engelse voorbeeld getrouw volgt (afb. 2). De uitgever van de derde druk (1663) graveerde deze afbeelding na, en de afdruk geeft een spiegelbeeld te zien. De verzorger van de vierde druk (1695) nam weer de gravure van de tweede tot voorbeeld, maar voegde op de achtergrond links een scheepje bij, en bovendien het bijschrift ‘De Man, ind / Maan / eerste Deel’. Voor de vijfde druk (1718) is deze zelfde plaat gebruikt, die eveneens een spiegelbeeld van de gravure der tweede editie in afdruk te zien geeft. De reeds gesignaleerde storende drukfouten van de eerste en tweede uitgave, zijn in alle latere edities verdwenen. Geen der uitgevers heeft de moeite genomen de tekst nog eens met de oorspronkelijke Engelse uitgave te vergelijken. Het ontging hun, dat de eerste druk de volgorde der werelddelen en oceanen, die Gonsales van uit zijn verheven standpunt op de onder hem rond wentelende aarde kon waarnemen (blz. 49, 1e Ned. druk; p. 57, 1e Engelse druk) onjuist weergeeft, een fout, die ontstaan is door de verwisseling van twee gehele volzinnen in de eerste Nederlandse uitgave. In tegenstelling met de eerste en tweede druk, maakt de vierde (Elias de Broecker, 1695) een typografisch onbevredigende, zelfs slordige indruk. Ik trof in het eerste deel negen, en in het tweede deel zelfs dertien mispagineringen aan! De beschrijvingen der vijf genoemde uitgaven, die zeldzaam of zeer zeldzaam zijn, zullen als bijlage volgen. Er bestaat een mogelijkheid, dat er nog een uitgave in 1700 het licht zag, maar deze is mij alleen als fiche bekend. Ook het bestaan van een Utrechtse editie van 1652 verdient nadere bevestiging.
*
Het is merkwaardig, dat alle bekende drukken, behalve de eerste, een Vervolg hebben gekregen, dat als Tweede Deel is bij gebonden, in de tweede druk en ook in de derde met een eigen paginering, maar in de vierde en vijfde doorgepagineerd. Het vrij dunne Eerste deel met zijn 115 bladzijden (12o) had blijkbaar goede afzet gevonden, en Godwin had zelf in zijn werkje een Vervolg aangekondigd. De uitgever van de tweede Engelse editie had hiervoor in 1657 de Nuncius inanimatus (Engelse tekst) gekozen, die reeds door Godwin in 1629 in het Latijn was gepubliceerd, en voortborduurt op het thema der berichtgeving op lange afstand door optische en rooksignalen. Maar hoewel Godwin | |
[pagina 167]
| |
ook deze nadere uiteenzetting had toegezegdGa naar voetnoot1), had hij voor zijn tweede deel een ander vervolg op het oog, waarover hij op vier plaatsen spreektGa naar voetnoot2). Dit tweede deel is in het Engels nooit verschenen, en waarschijnlijk door Godwin ook niet geschreven, maar twee op winst beluste Nederlandse uitgevers hebben de hun geboden gelegenheid niet ongebruikt gelaten er een vervolg bij te fantaseren. De Amsterdamse uitgever Jacob Benjamin, reeds drukker van het eerste deel in 1651, en de Haagse uitgever I.G. van Houten moeten ongeveer gelijktijdig dit plan hebben opgevat, en aan hun concurrentiestrijd danken wij het bijna gelijktijdig verschijnen in 1651 van twee geheel verschillende voortzettingen, die aanknopen bij Gonsales verblijf in China na zijn behouden terugkomst op aarde. Beide vervolgdelen zijn bewaard gebleven en gebonden met het eerste deel (2e druk, 1651). De voortzetting door Benjamin komt in alle vier Amsterdamse drukken voor (1651, 1663, 1695, 1718, eventueel 1700), terwijl van het vervolg door Van Houten maar één exemplaar bekend is, gebonden bij de tweede Amsterdamse editie van 1651, en aanwezig in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht. Van Houten schijnt Benjamin in de wedloop voor geweest te zijn door zijn tekst te bekorten, hetgeen door een derde deel, dat echter nooit verscheen, zou worden goed gemaakt. Benjamin spreekt van het Rechte Eerste Deel en Rechte Tweede Deel om zich van de Haagse falsificatie te onderscheiden. Zijn Tweede Deel door Tymon Houthaeck gedrukt verscheen afzonderlijk na het Eerste Deel, dat van de pers van Adriaen Roest kwam. Of Van Houten ook het Eerste Deel liet herdrukken is onbekend. Zijn Tweede Deel had hij te Amsterdam verkrijgbaar gesteld bij de boekverkoper Gillis Joosten in de Nieuwstraat, hetgeen voldoende verklaring geeft voor het samenbinden met het Eerste Deel van Jacob Benjamin. Beide uitgevers zorgden ook voor een passende illustratie. Benjamin koos hiervoor | |
[pagina 168]
| |
een passage uit zijn tweede deel, waarin vermeld staat, dat Gonsales over het Vosseneiland vliegt, waar ganzen door vossen verscheurd worden (afb. 3). De fantasieloze Van Houten, die zich nog wel ‘Liefhebber der Nieuwigheden’ noemt, liet Gonsales ditmaal door ooievaars getrokken naar Mercurius reizen, en wist niet beter te doen dan de bestaande gravure na te laten graveren, die in spiegelbeeld verschijnt met de bekende weglatingen en fouten, maar nu met ooievaars als ‘trekvogels’. De Maan moest van plaats verwisselen en ruimte maken voor Mercurius, en het Zeegezicht werd vervangen door een Landschap (afb. 4). Benjamin trachtte de echtheid van zijn bedenksel aan iedere twijfel te onttrekken door zijn voorrede ook met E.M. te ondertekenen, maar plaatste bovendien een kleine houtgravure er onder, die Gonsales moest voorstellen, met er boven ‘Dit is het Teeken’. Het titelblad vermeldt ‘Na de Kopije van 's Gravenhage’, alsof hier eertijds een Tweede Deel was geschreven. In zijn voorrede waarschuwt hij voor de verschenen namaak: ‘.... maar merkende dat onze ongelegentheidt, aan andere baatzoekige geesten, gelegentheidt heeft gegeven, om iets, van heure verzieringen, onder den naam van onzen Eedelen Autheur, te bordt te brengen, en onder de Liefhebbers gemeen te maken; zoo heeft het ons echter goed gedocht, een weinig, tot gevaarschuwinge, te zeggen’. En even verder vervolgt hij: ‘Dit is altoos zeeker, dat onzen Eedelman niet eens van die dingen (die, in het Genaamde Tweede-deel, met veel vlags, en luttel booters, spooken) heeft gedroomt’. Hij hoopt dan ook dat de verstandige lezer bij het ‘doorneuzelen’ zal bemerken, dat dit zijn tweede deel ‘een veel heerlikker stijl, en honderdt-maal meer wonderen, en nooit gehoorde dingen ontdekt, dan het vernuft van d'allervernuftigste geesten, der Spanjaarden, Brabanders, en Hollanders, in duizendt jaaren, zouden weten uit te vorschen’. Inderdaad is de stijl, waarin dit deel werd geschreven zo verschillend van het eerste, dat de verstandige lezer de vervalsching alleen al hierdoor moet bemerkt hebben. In het begin van zijn tekst zet hij de reclame voor zijn product voort met de woorden: ‘Zoo breng ik hier een Paradijs vol Wellusten, en een Hel vol Rampen, een Hemel vol Konsten, en een Afgrondt vol verwarde Doolingen te bordt’. Hij beseft wel, dat hij hierdoor de belofte van het eerste deel geweld aandoet, en bekent dit ook openlijk door te zeggen: ‘Hoewel het van heel andere stoffe, en hoedanigheid is, | |
[pagina *17]
| |
Afb. 2. Frontispice van het eerste deel, tweede druk, 1651. Gonsales start naar de Maan in zijn door ganzen getrokken vliegtuig.
Afb. 3. Frontispice van het tweede deel, eerste druk, 1651. A. Gonsales vliegt over het Vosseneiland.
Afb. 4. Frontispice van het tweede deel, eerste druk, 1651. B. Gonsales zet koers naar Mercurius.
| |
[pagina 169]
| |
dan ik, in mijn Eerste-Deels-verhaal, aan mijne doorluchte Lands-lieden, die zoo woordhoudend, als openhartig, en goedertieren zijn, heb toegezegt’. Niet minder onwaarschijnlijk is hetgeen de Haagse uitgever Van Houten in zijn verhaal weet op te dissen, maar hij mist tenminste de durf om de voorrede met E.M. te ondertekenen. Eerst aan het einde van zijn Tweede Deel bindt hij de strijd aan met zijn concurrent: ‘Maer verstaende eenighe baet-suchtige lieden, soo verde gebracht waren, door het ghewin, 't ghene sij meenden te trecken, uyt eenige opgeraepte verdichtselen, en de selfde uyt te gheven voor des Autheurs eygen wercken: als mede om den Autheur niet te bekladden met kleyn verstandt, of 't gheen hem strecken mochte tot eenigen blaem: Hebbe raedtsaem ghevonden dit selfde als een voorlooper door den Druck gemeen te maken....’ enz. De waardeloosheid van beide vervolgdelen is door het bovenstaande voldoende aangetoond. Men kan het alleen betreuren, dat alle Nederlandse edities, uitgenomen de eerste, zoals uit de beschrijving blijken zal, door deze falsificaties ontsierd worden. Maar daar de beide vervolgdelen met Godwin's Man in the Moone niet meer gemeen hebben dan de band, waarin zij gezamelijk gebonden zijn, zal ik hun beschrijving vooraf laten gaan, en ze later kortheidshalve bij de beschrijving van de edities van het Eerste Deel als A en B vermelden. | |
AEerste druk (gebonden bij de tweede druk van de Man in de Maan, 1651) HET / Rechte Tweede Deel / VAN DE / MAN in de MAAN. / Dat is: / Een volkoome verhaal van / de wonderlikke Reizen, in ver- / scheide onbekende Gewe / sten, gedaan door den / spoedigen Bode / DOMINGO GONZALES. / Gedruckt t'Amsterdam, / Voor Jacob Benjamin, / Boekverkooper, op de hoek van / de Raamsteeg, 1651. / Na de Kopije van 's Gravenhage. Tweede druk (geb. bij derde druk, 1663) Titel als eerste druk. Michiel de Groot, Amsterdam. Zonder jaartal. | |
[pagina 170]
| |
(12o; blz. I-VIII + 13-167. - Onder Voorrede: E.M., Dit is het Teeken en portret Gonsales. Frontispice spiegelbeeld eerste druk, 1651. Zelfde tekstafbeeldingen.) Derde druk (geb. bij de vierde druk, 1695) DE / MAN / INDE / MAAN. / OF / Een verhaal van de wonderlijke / Reizen, in verscheide onbe- / kende Gewesten. Door / DOMINGO GONZALES, / De spoedige Bode. / Tweede Deel. Vierde druk (geb. bij de vijfde druk, 1718, en volgens fiche: vijfde druk, 1700) Zelfde titel als derde druk. Philip Verbeek. Amsterdam, 1718; (zelfde uitgever, 1700). | |
BEerste druk (geb. bij de tweede druk van de Man in de Maan, 1651) Het tweede Deel / Van de / MAN in de MAEN: / Ofte een kort Verhael, van een / Reyse, ghedaen in de Planeet / Marcurio. / Door / DOMINGO GONZALES. / In 's GRAVENHAGE, / Gedruckt voor I.G. van Houten, / Liefhebber der Nieuwigheden. En men vindt-/ se te koop tot Amsterdam bij GILLIS / JOOSTEN, Boeck-verkooper / in de Nieuwe-straet, 1651. W.H. van Seters. | |
[pagina 171]
| |
BijlageBeschrijving der Nederlandse uitgaven van ‘DE MAN in de MAAN’. | |
Eerste drukDE / MAN inde MAEN. / Ofte / Een Verhael van een Reyse / derwaerts, / Gedaen / Door DOMINGO GONZALES, / de spoedige Bode. / Gedruckt in 's Graven-hage, / Voor JOHANNES VERHOEVEN, / Boeck-verkooper. (12o; blz. I-IV + 1-115. - Zonder jaartal en gravure) | |
Tweede drukHet rechte eerste Deel, / Van de / MAN inde MAAN, / Ofte / Een Verhael van een / Reyse derwaerts, / Gedaen / Door DOMINGO GONZALES / De spoedige Bode. / Den Tweeden Druck./ Gedruckt t'Amsterdam / Voor JACOB BENJAMIN, Boeck-verkooper op de hoeck / van de Raemsteeg. 1651. (12o; blz. I-IV + 9-115. - Blz. 115 vo: t'Amsterdam, / Gedruckt bij Adriaen Roest, / woonende op de Zee-Dyck, bij de / Water-poorts-Steegh, in de Wijn-Stock, 1651. Voorrede ondertekend: E.M. Frontispice: kopergravure, voorstellend Gonsales' vlucht naar de Maan, afb. 2) | |
Derde drukHET / Rechte Eerste Deel / VAN DE / MAN in de MAAN, / OFTE / Een Verhael van een Reyse / derwaerts, / Gedaen door den spoedigen Bode / DOMINGO GONZALES. / Den Laetsten Druck. / T'AMSTERDAM, / Bij MICHIEL de GROOT, Boek- / Verkooper, op den Nieuwendyck, / in den grooten Bibel. / 1663. (12o; blz. I-IV + 9-115. - Voorrede ondertekend: E.M. Frontispice: kopergravure, spiegelbeeld van ed. 1651) | |
Vierde drukDe / MAN / Inde / MAAN, / of / Een Verhael van een / Reyse derwaerts, / Gedaan door / DOMINGO GONZALES / De Spoedige Bode. / EERSTE DEEL / Dese vierde Druk van veel fouten verbeterd. / Tot AMSTERDAM./ By ELIAS de BROECKER, Boekverko-/ per in de Angeniete-straat over de Lombert, 1695. (12o; blz. I-IV + 9-108. - Voorrede ondertekend: E.M. Frontispice: kopergravure, spiegelbeeld van ed. 1651, op nieuw gegraveerd met bijvoegingen: scheepje links en bijschrift links: De Man, ind / Maan / eerste Deel) | |
[pagina 172]
| |
Vijfde drukDE / MAN / Inde / MAAN, / OF / Een Verhaal van een/ Reyse derwaerts, / Gedaan door / DOMINGO GONZALES, / De spoedige Bode. / EERSTE DEEL./ Dese vijfde Druk van veel fouten verbeterd./ Tot AMSTERDAM, / By FILIP VERBEEK, Boekverkoo- / per, woonende op de Nieuwendijk, / tusschen de twee Haarlemmerslui-/ sen, in de Luterse Bybel. 1718. (12o; blz. I-IV + 9-108. - Voorrede ondertekend: E.M. Frontispice: de zelfde kopergravure als 4e ed. 1695) Niet te controleren uitgaven:
Volgens een fiche, aanwezig in de collectie van de Bibl. der Ver. ter bevordering van de belangen des Boekhandels, zou er in 1700 nog een vijfde druk bij Verbeek te Amsterdam verschenen zijn onder de titel: De MAN in de MAAN, of een omstandig verhaal van een seldzame reyze derwaarts, gedaan door DOMINGO GONZALES, de spoedige boode. 5e druk. Amsterdam, Ph. Verbeek; 1700. 2 dln in 1 bnd. met twee frontispices. 12o. Doorgepagineerd. De beide voorredens zijn onderteekend E.M. - (Dit betekent, dat bijgebonden is geweest: A.) Volgens Bibliotheca Zuylichemiana, Leiden, 26 Sept. 1701, moet Constantijn Huygens Jr. in het bezit zijn geweest van: ‘De MAN in de MAAN oft een verhaal van een Reyse derwaarts. Utrecht, 1652. 2 Delen. 12o’. (Cat. blz. 131, No 783). |
|