Het Boek. Serie 2. Jaargang 31
(1952-1954)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
Een kaart van de Nederlanden en de ‘Oosterscherzee’ gedrukt door Jan de beeldesnyder van Hoirne te Antwerpen in 1526In 1570 verscheen te Antwerpen de eerste uitgave van Abraham Ortelius' ‘Theatrum Orbis Terrarum’. Hoewel het woord atlas eerst later in gebruik kwam, was dit de eerste atlas in de moderne betekenis van het woord, d.w.z. een zeker aantal kaarten gedrukt in een gewoon boek van een bepaalde oplage met een titelblad, een jaar van uitgave enzGa naar voetnoot1). Vóór in de atlas vindt men het portret van OrteliusGa naar voetnoot2) met het volgende aardige bijschrift: ‘Spectandum dedit Ortelius mortalibus orbem, Orbi spectandum Galleus Ortelium,’ dus: ‘Ortelius gaf aan de stervelingen de wereld, Galleüs (dit is de graveur Filips Galle) aan de wereld Ortelius te aanschouwen’. Inderdaad gaf Ortelius in zijn Theatrum, zo goed als dat op dat ogenblik mogelijk was, een overzicht van alle landen ter wereld in kaartbeelden. Van alle kanten had hij de kaarten verzameld, die op het formaat van een dubbel folio-blad werden teruggebracht en gegraveerd door Frans HogenbergGa naar voetnoot3). Ortelius' Theater en later Mercators Atlas hebben voor het grote publiek de wereld in kaarten bekend gemaakt. Sinds Ortelius en Mercator zijn atlassen gemeengoed geworden en het kost moeite ons voor te stellen, hoe vóór 1570 slechts weinigen een beeld voor ogen hadden van provincies, koninkrijken, zeeën en werelddelen. Ortelius was een conscientieus man. Hij liet ons niet in onze- | |
[pagina 152]
| |
kerheid over zijn bronnen, maar voegde aan zijn Theater een lijst toe van de kaarten, waarin, voor zover mogelijk, steeds de kaartmakers werden genoemd. In de eerste uitgave vermeldde deze lijst reeds 70 kaarten op 53 bladen, welk aantal in latere uitgaven nog belangrijk werd uitgebreid. Voor de geschiedenis van de kartografie is van nog grotere waarde Ortelius' ‘Catalogus auctorum tabularum geographicarum, quotquot ad nostram cognitionem hactenus pervenere; quibus adidimus, ubi locorum, quando, et a quibus excusi sunt’Ga naar voetnoot1). Gelijk de titel aangeeft vermeldt deze lijst alle kaartmakers, wier namen ter kennis van Ortelius waren gekomen, waaraan hij heeft toegevoegd waar, wanneer en door wie de kaarten waren uitgegeven. Hierin worden bovendien kaarten genoemd, die niet in het Theatrum waren opgenomen. De betekenis van deze ‘catalogus auctorum’ kan niet hoog genoeg geschat worden. Immers het verschijnen van het Theatrum, waarin op gemakkelijk raadpleegbare wijze de kaarten van alle landen ter wereld aan het grote publiek gepresenteerd werden, had een ongunstige invloed op de toch al hachelijke kansen van behoud van de ‘incunabelkaarten’, waaronder wij dan de gedrukte kaarten van vóór 1570 verstaan. Deze primitieve kaarten waren vaak van zeer groot formaat en dus op zichzelf al moeilijk te bewaren. Eenmaal verouderd liepen zij nog meer gevaar verwaarloosd of weggegooid te worden. Het is dan ook een feit, dat vrijwel alle kaarten van zeer groot formaat, en in het bijzonder die van vóór 1570, zeer zeldzaam zijnGa naar voetnoot2). Zo is het begrijpelijk, dat van de in de Catalogus auctorum genoemde kaarten velen alleen door hun vermelding aldaar bekend zijn en het streven van de huidige wetenschap is er dan ook op gericht exemplaren van die grote primitieve kaarten, die veel meer details geven dan de latere verkleinde navolgingen, weer voor de dag te brengen. | |
[pagina *15]
| |
Fragmenten van een kaart van de Nederlanden en de Oosterscher Zee, gedrukt te Antwerpen in 1526.
| |
[pagina 153]
| |
In de jaren 1904-1916 heeft W. Ruge een systematisch onderzoek in Duitse en Zwitserse bibliotheken ingesteld naar bewaard gebleven ‘incunabelkaarten’. In zijn ‘Reiseberichte’Ga naar voetnoot1) heeft hij als resultaat hiervan een groot aantal kaarten beschreven. Aldus zijn verschillende kaarten van groot formaat te voorschijn gekomen, waarvan sommige verkleind in Ortelius' Theatrum voorkomen, terwijl andere alleen door de vermelding in de ‘Catalogus auctorum’ bekend waren. Een voorbeeld hiervan zijn de provinciekaarten van Jacob van Deventer van Brabant, Holland, Gelderland, Friesland en Zeeland, die sindsdien op de ware grootte van de originelen gereproduceerd zijnGa naar voetnoot2). Later is nog van een andere kaart, die van ‘Gallia Belgica’, vervaardigd door Gilles Boileau de Bouillon, tot voor kort alleen bekend door vermelding in de ‘Catalogus auctorum’, een exemplaar teruggevondenGa naar voetnoot3). En nu onlangs is door een gelukkige vondst van de tweede der schrijvers van dit artikel in het Rijksarchief in GroningenGa naar voetnoot4) een ander verloren schaap terecht gebracht, n.l. een zeer oude kaart in houtsnede van de Nederlanden en de zeeën rondom Zuid-Denemarken. Hoewel slechts fragmenten bewaard gebleven zijn is de kaart toch zeker van zó grote betekenis, dat deze vondst in ruimer kring bekend gemaakt verdient te worden. Wat men tot nu toe over deze kaart wist, is niet zo erg veel. Ortelius vermeldt in zijn Catalogus auctorum: ‘Ioannes à Horn, Germaniae Inferioris Tabulam, Antverpiae’Ga naar voetnoot5). Verder publiceerde Al. Pinchart uit een register met ‘Rekeningen van den profyten van den zegele in Brabant’Ga naar voetnoot6): ‘Van eene octroye om te moghen printen een carte van de Oosterscherzee, voir Jan de Beeldesnyder, van Hoirne, woennende t' Antwerpen, de data XIa Novembris a(nn)o (XV C) XXVI’. De veronderstelling lag voor de hand, dat ‘Jan de Beeldesnyder, van Hoirne’ en ‘Ioannes à Horn’, beiden kaartmaker te Antwerpen, één en dezelfde persoon zijn | |
[pagina 154]
| |
geweestGa naar voetnoot1). De nu teruggevonden kaart maakt het zelfs waarschijnlijk, dat beide aanduidingen op dezelfde kaart betrekking hebben. Helaas zijn slechts een drietal fragmenten van de bladen dezer kaart voor de dag gekomen, en wel twee fragmenten van de eigenlijke kaart, samen 38 cm hoog en 57 cm breed, en een fragment, waarop in een vignet het bijschrift is afgedrukt. In het Algemeen Rijksarchief zijn de beide fragmenten van de kaart, zoals zij aan elkaar pasten, opgeplakt, met het fragment van het vignet ernaast, gelijk men op bijgaande verkleinde reproductie kan zien. Op het rechtse fragment is het grootste deel van het huidige Koninkrijk der Nederlanden afgebeeld, met de Rijn stroomopwaarts tot Koblenz en de Maas tot Maastricht. Rechts is nog een klein stukje van Engeland en Frankrijk, resp. met Dover en Calais, zichtbaar. Zestien kompaslijnen hebben Hoorn in Noord-Holland tot middelpunt. De kaart heeft het Zuid-oosten boven. Het fragment van het linkerblad geeft rechts een gedeelte van de huidige provincies Friesland en Groningen met de steden Dokkum en Groningen en enige waddeneilanden en links een stukje van Jutland met de voor die kust gelegen eilanden. Het blijkt wel, dat, zelfs al waren deze beide bladen ongeschonden bewaard gebleven, daarmede toch slechts een deel van de oorspronkelijke kaart te voorschijn was gekomen. Links ontbreekt de zwarte rand, hetgeen er op wijst, dat hier een of meer bladen bij aansloten, waarop ons de rest van Denemarken en omringende zeeën zou zijn getoond. Daardoor wordt ook de naam van de kaart van de ‘Oosterscher zee’ begrijpelijk. Anderzijds maakt het voorkomen van de Nederlanden op onze kaart het verklaarbaar, dat Ortelius van een kaart van Germania inferior spreekt. Of zou toch een afzonderlijke kaart van de Nederlanden van Joannes van Hoirne hebben bestaan? Het lijkt ons niet waarschijnlijk. De tekst van het, eveneens fragmentarisch bewaard gebleven, vignet geeft aanwijzingen voor zeevaarders. Trouwens uit de kaart zelve met zijn kompaslijnen en de afbeelding van diverse scheepstypen blijkt al, dat wij hier meer een zeekaart dan een landkaart voor ons hebben. Zij is een vroeg bewijs van het belang van de handel van Holland en misschien van Vlaanderen met de Oostzee en geeft een oudere afbeelding van een deel van de kusten | |
[pagina 155]
| |
van Denemarken dan de meer gedetailleerde kaart van Cornelis AnthoniszGa naar voetnoot1). Daarenboven is de kaart van belang als een der weinige afbeeldingen van ons land voorafgaande aan de kaarten van Jacob van Deventer (1536-1546). Over Jan de Beeldesnyder van Hoirne is overigens weinig of niets bekend. Uit zijn naam en het feit, dat hij Hoorn als centrum van de kompaslijnen op zijn kaart koos, mogen wij wel afleiden, dat hij uit de stad Hoorn in Noord-Holland afkomstig was. Waarschijnlijk was hij zelf zeevaarder of althans nauw betrokken bij de Oostzeehandel, die vooral in Amsterdam in die jaren in opkomst was. In ieder geval moet hij zich in of vóór 1526 in Antwerpen gevestigd hebben. Denucé noemt zekere Cornelius Cort van Horen, ‘de beste vertolker op koper van de Italiaanse meesters, vooral van Titiaan’, die in Antwerpen betrekkingen onderhield met de bekende kunstenaar-uitgever Jeroom Cock en die zich o.a. met het snijden van kaarten bezig hieldGa naar voetnoot2). Onzeker is volgens Denucé of deze persoon te identificeren is met Cornelius de Horen, kopersnijder, die in de rekeningen van Plantijn in 1567 en 1569 voorkomt. Een relatie met deze persoon of personen en onze kaartmaker is mogelijk, maar niet aanwijsbaar. Verder kan men zich afvragen of de bekende architect, beeldhouwer en geograaf Joost Jansz. Beeldsnyder of Bilhamer, de bouwmeester van de beroemde spits van de Oude Kerk in Amsterdam en de maker van een kaart van Holland (1575) iets met onze kaartmaker heeft uit te staanGa naar voetnoot3). De naamsovereenkomst en het feit, dat beiden bedreven waren in het kaartmaken - een ambacht, dat vaak van vader op zoon overging - brengen ons wel in de verleiding een familierelatie te veronderstellen. Niet onmogelijk is onze kaartmaker de vader van de Amsterdamse Beeldsnyder of Bilhamer. Meer dan een veronderstelling is dit echter | |
[pagina 156]
| |
niet. Wij moeten hopen, dat er nog eens meer gegevens over beiden aan het licht zullen komen. En nog meer verlangend kunnen wij zijn naar het terugvinden van een ongeschonden exemplaar van de kaart, waarop wij in dit artikel de aandacht hebben gevestigd. B. van 't Hoff. L.J. Noordhoff. |
|