Het Boek. Serie 2. Jaargang 31
(1952-1954)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |||
Een Origenes editie van 1515Onder de boeken uit de voormalige Latijnse School in de Grote Kerk te Edam, welke in bruikleen zijn afgestaan aan de Koninklijke Bibliotheek, bevindt zich een folio inhoudende het derde en vierde deel der werken van Origenes, in een Latijnse vertaling, gedrukt, volgens de colophon aan het einde van deel IV: In aedibus Ascensianis Idibus Octob. M.D.XII (KB: Edam 11). Het had de aandacht getrokken dat de titels van deze beide delen afweken van die welke in RenouardGa naar voetnoot1) worden gegeven, terwijl ook de collatie niet dezelfde is. Aangezien zowel de Atheneum Bibliotheek te Deventer als de Bibliotheek der Stedelijke Universiteit van Amsterdam een exemplaar van dit werk bleek te bezitten werden eerst de overeenkomstige delen (wederom in één band) uit Deventer geleend, en, na gebleken verschil, nog het gehele werk (in twee banden) uit Amsterdam. De tweede Amsterdamse band bleek geheel met die uit Deventer overeen te stemmen, met uitzondering van een aantal in het Deventer exemplaar ontbrekende paginas, die daar in handschrift waren bijgebonden. Uit een nader onderzoek bleek vervolgens dat het exemplaar uit Edam een herdruk moet zijn van het jaar 1515, waarbij de editie van 1512, met slechts enkele uitzonderingen, pagina voor pagina is gevolgd. Zoals vaker het geval is, strekte de navolging zich ook uit tot het onveranderd overnemen van de colophon. De collatie van de herdruk is als volgt:
Dit wijkt in zoverre af van de originele editie van 1512, dat daar deel III collationneert: 13A4, 3a-z8, etc. Dat inderdaad van twee verschillende drukken sprake is blijkt verder onmiddellijk uit een nadere vergelijking. De titel- | |||
[pagina 91]
| |||
pagina's, als reeds gezegd, verschillen aanmerkelijk. Voor deel III is dit in 1512: Tertius tomus operum | Origenis Adamantij: qui | cōplectitur: post apologiā | signantius explicanda. | (uitgeversmerk) | Venūdatur cū tribus reli= | quis eorūdē tomis in edib9 | Joannis parui: et Jodoci | Badij Ascēsij: Cum gratia | et priuilegio regio. | In de herdruk is dit: Tertius et quartus tomi | Operū Origenis Adamā | tij: quorū Tertius cōplecti | tur: post Apologiam expli | canda. | (uitgeversmerk) | Vęnūdantur cum reliquis | eorūdem tomis in ędibus | Joannis parui: et Jodoci | Badij Ascēsij: Cum gratia | et priuilegio regio. | Voor deel IV in 1512: Quartus tomus operum | Origenis Adamantij: qui | cōplectitur: folio proximo | signantius explicanda. | (uitgeversmerk) | Venūdatur cū tribus reli= | quis eorūdē tomis in edib9 | Joannis parui: et Jodoci | Badij Ascēsij: Cū gratia et | priuilegio regio. | In de herdruk: Quartus tomus operum | Origenis Adamantij: qui | cōplectitur: folio proximo | signantius explicāda. | (uitgeversmerk) | Vęnūdatur cum tribus reli | quis eorūdē tomis in ędib9 | Joannis Parui: et Jodoci | Badij Ascēsij: Cū gratia et | priuilegio regio. | In het Deventer exemplaar zijn de beide uitgeversmerken van Badius, in dat van Amsterdam evenzo, terwijl in dat uit Edam deel III eveneens het merk van Badius vertoont, maar deel IV dat van Petit. Ten slotte mag niet onvermeld blijven dat PanzerGa naar voetnoot1) nog een andere vorm van titelpagina geeft, welke er vermoedelijk op wijst dat van de uitgave van 1515 nog een variant bestaat: ORIGENIS Adamantii Operum Tomi duo priores cum Tabulis & indice generali proxime sequentibus. In fine Tomi I: In aedibus Ascensianis ad nonos Maias MDXII. Tertius et Quartus Tomi Operum Origenis Adamantii quorum Tertius complectitur post apologiam explicanda. Venundatur cum | |||
[pagina 92]
| |||
reliquis Joanni Parvo: Jodoco Badio: et Conradi Resch. In fine post Commendationem Origenis per Badium Ascensium ad Guilhelmum Parvum: E Calcographia nostra in Academia Parrhisiorum decimo quarto Kalen. Novembris MDXII. fol. De tekst van de twee uitgaven vertoont voorzover oppervlakkig is na te gaan geen afwijkingen, behoudens een enkele correctie of drukfout, terwijl de herdruk op 3B10v afdrukt: Origenis vita per Diuum Hieronymum. In 1512 ontbreekt dit, en is deze bladzijde onbedrukt. Vergelijken we echter de spelling, voornamelijk het gebruik van afkortingen, dan valt onmiddellijk een groot verschil in het oog. De tekst is doorgaans in twee kolommen gezet, en hoewel voor het grootste deel van het boek de zetregel in beide uitgaven gelijk was (70 mm; 1512 heeft echter ook gedeelten van 72 mm) heeft de zetter van de herdruk blijkbaar moeite gehad om gelijk uit te komen met zijn voorbeeld. Hij trachtte de pagina indeling van 1512 te volgen, maar is daar zo nu en dan niet in geslaagd, hoewel het aantal gevallen waarin de pagina's ongelijk eindigen aanmerkelijk kleiner is dan dat waarin beide linker kolommen niet gelijk uitkomen. Custoden zijn in deze edities niet gebruikt. Tenslotte is de zetter van de herdruk er niet steeds in geslaagd de identieke sierhoofdletter van 1512 te vinden ten dele daar reeds een nieuw exemplaar naar de zelfde tekening voorhanden was, en het oude mogelijk niet meer bestond. Vellen uit 1512 komen in ons exemplaar van de herdruk niet voor, zodat de term herdruk inderdaad gerechtvaardigd is. De wijze van herdrukken, pagina voor pagina, was gelijk aan die waarop de uitgave van 1512 naar handschrift is gezet. Dat de foliëring van het handschrift gevolgd is blijkt aldaar uit het feit dat de index zich met het begin van de tekst in hetzelfde katern (3a) bevindt, zodat de index, met zijn folio verwijzingen, gezet moet zijn vóór de tekst. Deze opvatting vindt steun in het feit dat het bij het Deventer exemplaar geen moeilijkheden heeft gegeven om de ontbrekende delen, waaronder de hele katern 3s, binnen hetzelfde bestek als in het gedrukte boek in handschrift aan te vullen.
We zullen thans dienen na te gaan wanneer onze herdruk tot stand is gekomen. Hiertoe is het nodig een vergelijking uit te voeren van het gebruikte typografische materiaal, maar en- | |||
[pagina 93]
| |||
kele conclusies kunnen we toch al uit andere gegevens trekken. De bekende tweede druk van Badius' Origenes uitgave is die van 1519, die thans echter als de derde zal moeten worden beschouwd. Oppervlakkig is deze druk niet van de beide voorgaande te onderscheiden. Dat het Edammer exemplaar tussen 1512 en 1519 moet vallen blijkt echter zodra we de tekst gaan vergelijken, en dan blijkt ook dat de editie van 1519 is gezet naar de tweede, niet naar de eerste druk, evenals de tweede naar de eerste is gezet. Zo is bijvoorbeeld in 1512 bij de eerste homeliën van deel III het hoofdstuk van Mattheus niet bij de pericoop vermeld, hoewel dit bij de latere wel gebeurt. In de tweede druk is dit wel het geval, en de derde volgt dit voorbeeld. De titelpagina's van de derde druk volgen de tweede bijna letterlijk, terwijl die van de eerste, zoals we hebben gezien, duidelijk anders zijn. Verder is in de derde druk het dan verlopen privilege niet meer afgedrukt, terwijl dit in de tweede een opmerkelijke wijziging vertoont tegenover de eerste. De oorspronkelijke tekst, zoals die, ‘ne quis ignorātię velum sibi prętendat’, in het Frans wordt afgedrukt, luidt als volgt: Le Roy nostre sire a | donne et octroye a Iehan Petit libraire iure de | luniuersite de paris et a Maistre Iosse Badio | imprimeur en la dicte vniuersite priuilege de | troys ans pour ce pręsent liure intitule Les oeuures de Origene de imprimer et faire im- | primer. Et a defendu et defend a tous aultres | de ce Royaulme de non imprimer ne faire im= | primer vendre ne distribuer aultres que ceulx | que lesdictʒ libraires dessus nōmez aurōt faict | imprimer / ne eulx en mesler en maniere que | se soit / du iour dhuy .xiiii. doctobre lan mil | cincq cens et douze / iusques a troys ans reuo- | lutz et acomplis. Nonobstant quelsconques | ordonnances inhibitions ou defenses a ce con | traires / sur certaines grandes peines a plain et | bien au long declairees es lettres du dessusdit | priuilege. Donne a Bloys le douziesme iour | de Mars lan mil cinq centz et vnze Par le Roy. | Et signe Geuffroy. | In de tweede druk echter begint dit stuk: Le Roy nostre sire | a donne & octroye a Iehan Petit & a Maistre | Iosse Badio libraires iures de luniuersite de | Paris: priuilege de troys ans pour ce prae- | sent liure... Als onze interpretatie juist is moet Badius dus inmiddels van imprimeur ook libraire juré de l'université zijn geworden, een | |||
[pagina 94]
| |||
gebeurtenis waarover we in de biografie echter niets hebben gevonden, zodat dit voor de datering voorshands geen belang kan hebben. Wat echter wel van belang is, is de termijn van drie jaar, welke op 14 October 1512 begon te lopen, en dus op 13 October 1515 afliep. Uit het weglaten van het privilege in de derde, maar niet in de tweede druk zouden we dus mogen afleiden dat deze tweede druk vóór laatstgenoemde datum moet zijn verschenen. Gezien de in het privilege aangebrachte wijziging moeten we aannemen dat het stuk niet klakkeloos was overgenomen gelijk de colophon - of lag in het privilege een aanleiding deze niet te wijzigen? - maar dat het stuk nog geldigheid bezat. Later dan 1515 kunnen we onze tweede uitgave dus niet dateren, maar verder komen we op deze wijze toch niet. Het typografische materiaal moet dus uitkomst brengen, en tot op zekere hoogte doet het dat ook inderdaad. Voor de vergelijking werd gebruik gemaakt van een aantal door Badius gedrukte werken, uit de periode 1511-1515, die we echter slechts zullen citeren voor zo ver zij direct voor het probleem van belang zijn. De titels worden ten dele verkort weergegeven: de weglatingen zijn zoals gebruikelijk aangegeven door [...], betreft dit meerdere regels dan wordt het aantal weggelaten regels (inclusief drukkersmerk) aangegeven door een cijfer dat de middelste punt vervangt. De ter vergelijking gebruikte werken bevinden zich alle in de Koninklijke Bibliotheek. Vóór de titel worden opgegeven: 1o de verkorte aanduiding waarmee het werk zal worden geciteerd; 2o maand en jaar van verschijnen; 3o het formaat. Na de titel volgt de colophon, en ten slotte geven we de signatuur van het gebruikte exemplaar. Rema 31513 4o. Remacli Arduēne flo | renatis amorū libri. | (uitgeversmerk) | Venundantur in ędibus Ioannis parui: & | Iodocii Badii Ascensii. | | |||
[pagina 95]
| |||
bardorū Libri.VI. | [.2.] | Vęnūdātur ab Joan | ne Paruo et Iodoco Badio Ascensio. | De beide Origenes edities worden als volgt aangeduid: Ori1 de editie van 1512 Als vergelijkingsobjecten komen allereerst in aanmerking de titelranden en sierhoofdletters. De titelranden kunnen echter in ons geval weinig hulp aanbieden. Weliswaar hadden wij aanvankelijk uit een oppervlakkige vergelijking een datum 1514-1515 als de meest waarschijnlijke voor de herdruk aangenomen, maar bij nadere bestudering blijken de toevalligheden van de druk toch te groot te zijn om daaruit strikte gevolgtrekkingen voor een datering te kunnen maken. We hebben in de randen echter niets gevonden dat met onze uiteindelijke conclusies in strijd is. Uit de grote sierhoofdletters, ongeveer van het formaat 46 bij 39 mm, valt iets meer op te maken. De eigenlijke letter en de | |||
[pagina 96]
| |||
haar omringende blad- en bloemrankmotieven zijn in het hout uitgesneden, en het overblijvende zwart is gepointilleerd, terwijl een smalle buitenrand, door een even smalle witte rechthoek van het versierde vlak gescheiden, dit omgeeft. Het zijn vooral de steeds toenemende beschadigingen in deze buitenrand, die de letters als dateringsobjecten bruikbaar maken. Opletten is echter geboden, daar van enkele letters nieuwe, naar de zelfde tekening gesneden exemplaren voorkomen. Voor alle in de delen II en IV der beide Origenes drukken voorkomende hoofdletters (A, C1, C2, H, N1, N2, O, P, Q1, Q2, S1, S2, en V) hebben wij alle afdrukken hier en in de geraadpleegde werken vergeleken, waarbij de voorkomende beschadigingen - Ori2 een ogenblik buiten beschouwing gelaten - met de in de colophons genoemde dateringen blijken toe te nemen, zodat een bruikbare vergelijkingsbasis aanwezig is. De resultaten worden hier slechts weergegeven voor die letters die tot de gewenste datering bijdragen. A 47:40 mm. Komt voor in Ori1 (1512; 3m7), Rema (1513; a4), Lucr (1514; A9v, a1, n7), Ori2 (3m7). Lucr en Ori2 vertonen een nieuwe breuk in de onderrand. De letters zijn hier ongeveer gelijk geinkt, en de beschadigingen doen zich vrijwel identiek voor. | |||
[pagina 97]
| |||
de van de bovenste schreef van de H afhangende guirlande eindigt. In Lucr en Ori2 is hier nog slechts een dun wit lijntje, maar het is mogelijk dat de lichte afdruk in Liut deze breuk hier sterker doet uitkomen, of dat de vochtigheidstoestand van het hout hier een rol speelt. Uit de A blijkt dus dat Ori2 moet worden gedateerd na Maart 1513, terwijl de H er op zou kunnen wijzen dat de vellen waarop deze voorkomt werden gedrukt vóór vel D3-4 van Liutprand. Daar mogelijk meerdere zetters tegelijk aan de Origenes hebben gewerkt - aangezien pagina voor pagina werd herdrukt was het mogelijk op practisch ieder gewenst punt te beginnen - kan dit alleen maar aanduiden dat in 1514 aan dit boek werd gewerkt, niet wanneer het klaar kwam. Wanneer we aan de in Volaterranus voorkomende H (p. 96 n.) enig gewicht mogen hechten, waartoe wij wel zijn geneigd, moeten in ieder geval, hoe men de breuk in Liutprand ook beschouwt, de vellen in quaestie vóór October 1515 zijn gedrukt, wat trouwens uit het privilege ook reeds was afgeleid. De P verlegt onze terminus post quem naar April 1513, hetgeen Q1 bevestigt. De grote sierhoofdletters geven ons dus een datering 1513-15, maar verder brengen ze ons niet. Er komen echter nog verschillende kleinere soorten voor, waarbij echter de vergelijking veel lastiger wordt. Toevalligheden beginnen bij de kleinere letters een grotere rol te spelen, en nog meer dan bij de grote wordt het riskant enig gewicht te hechten aan randen die tegen het zetsel aanstaan, en daardoor slecht afdrukken. Van alle ondernomen vergelijkingen heeft zich ten slotte slechts één kunnen handhaven, waarvoor de afdrukken het waargenomen verschijnsel constant bleken weer te geven. Het betreft hier een versierde D van 27.5:27.5 mm, welke we vinden in Ori1 (1512, passim), Diac (1514; B5v), Liut (1514; C3), Ori2 (3d7v, 3g7v, 3n5v, 3n7, 306v, 4s8v, 4t3, 4x7, 4y7 en 4y8v), | |||
[pagina 98]
| |||
Bou.C (1515; z7v), en nog op vele andere plaatsen. In Ori1 is de linker zijrand wanneer deze vrijstaat nog geheel aanwezig. In Diac vinden we links, 2 mm onder de hoek, een breuk waardoor de bovenste 2 mm van de zijrand van de breuk af schuin naar binnen is gedrukt. Dit handhaaft zich in alle volgende afdrukken. Verder is de rand hier, en ook in Liut nog geheel recht. In Ori2 is dit op 3d7v en 3g7v eveneens het geval, maar van 3n5v af vinden we op 5 mm onder de bovenhoek een klein deukje in deze rand, dat daarna steeds weerkeert. In Bou.C vinden we dezelfde indeuking, op de pagina voorafgaande aan het impressum van 13 Juni 1515. Hieruit volgt dat het begin van deel III gedrukt moet zijn vóór deze datum, terwijl het latere gedeelte niet gedrukt kan zijn lang voor September 1514, de datum van Liut. Als we dan het over het privilege gezegde in aanmerking nemen, en er verder rekening mee houden dat voor het drukken van een zo omvangrijk werk als deze Origenes een aanzienlijke tijd benodigd was, zullen we het niet ver mis hebben als we deze tweede editie in 1515 dateren. De opvolging van drukjaren wordt nu ook zeer regelmatig: 1512, 1515, 1519, 1522, 1526, en vermoedelijk zijn zowel vraag als oplagecijfers vrij constant geweest. Aan de eerste editie werd ruim een half jaar gewerkt, zoals blijkt uit de data van privilege, colophon van deel I, en colophon van het gehele werk, hetgeen neerkomt op ongeveer twee editievellen per dag. De oplage heeft dus zeker een vijfhonderd exemplaren bedragen, maar zolang niet bekend is op hoeveel persen tegelijk werd gewerkt is een nadere bepaling niet mogelijkGa naar voetnoot1).
's-Gravenhage. J. Gerritsen. |
|