Het Boek. Serie 2. Jaargang 31
(1952-1954)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
De titel van Coornherts ZedekunstIn een noot op p. 172 van het Letterkundig Leesboek I2 (1926) van De Vooys, Van den Bosch en Tinbergen wordt de opmerking gemaakt, dat het tweede hoofdwoord in de titel van Coornherts EthicaGa naar voetnoot1) dient te worden gelezen met een klemtoon op Wel en een gelijkzware op kunste. Daarmee houdt verband de langere vorm kunste, tegenover kunst in het tweede lid van de samenstelling Zedekunst. Vergelijking van de ritmische beweging in 1. Zedekunst dat is Wéllevens kunst; 2. Zedekunst dat is Wellévenskunst(e) en 3. Zedekunst dat is Wél-levens kunste leidt er toe, de keus te bepalen op het laatste. Men geve acht, dat hier Wél-levens staat, waarvan de bedoeling is, kenbaar te maken, dat niet alleen het gehele complex niet als een samenstelling moet worden beschouwd, maar ook in de aanvangsgroep de bestanddelen Wel en leven hun onafhankelijke waarde hebben: het gaat, zoals trouwens de tekst van het werk overvloedig bevestigt, over de kunst om wel te leven. Hierbij willen wij het volgende noteren. Hoewel Becker in de inleiding tot zijn uitgave (p. XIII) het voorkomen van herhalingen en foutieve vertalingen aanhaalt als bewijs voor de mening, dat Coornhert zijn boek in haast heeft geschreven, is het zeker verantwoord te veronderstellen, dat hij bij het kiezen van een titel voor dit belangrijke opus met zorgvuldig overleg is te werk gegaan. Dit behoeft zich niet te beperken tot de wens, in het vervolg de zin van het begin (Zedekunst)Ga naar voetnoot2) te verduidelijken. Dat ook de ritmische vorm er in betrokken werd, is alleszins aannemelijk. Toch kan daarnaast als eenvoudiger motief gegolden hebben de tegenzin tegen een volstrekte herhaling. Beide beginselen, het ritmische en dat van de afwisseling, kan men toetsen aan de vol- | |
[pagina 86]
| |
gende passus, die wij, voorzien van enige cursiveringen, overnemen uit de nrs. 19 en 20 van het eerste hoofdstuk: ‘Al waar nu een kunste is ende werdt gheleert, daar is oock een kunstenaar en leermeester, dieze anderen onderwyst, ende daar zyn oock Leerlinghen of jonghers, die zich de kunste laten leren. Of daar dan schoon al vele zyn die de kunst niet wel en leeren ofte en vaten, zo moeten daar nochtans oock eenighe zyn, die de kunste zulcx werdt onderwezen, dat zy die zelf oock hanteren konnen, ofmen moet zeggen datter gheen recht leermeester en is, dieze anderen kan voort leren, of gheen verstandighe leerlinghen, dieze moghen begrypen. Is dit eerste zulcx, dat komt door dien de leermeester de kunste niet recht en kan’. Men heeft in deze aanhaling ook de werkwoordsvorm konnen aangetroffen, die al evenzeer het afwisselingsstreven kan dienen. Wij merken nog op, zonder er te veel gewicht aan te hechten, dat in de aan het slot van het werk toegevoegde Inhoud bij de opgave voor het eerste Boek tweemaal wellevens kunste en tweemaal wellevens konste voorkomt, behalve nog in het opschrift ‘Dat het wel-leven een Kunste is’. De vorm konste komt ook in de tekst voor. En in een brief aan Spiegel (Becker, p. IX) spreekt C., ditmaal niet ter aanduiding van zijn boek maar van de zaak zelf, van zijn konst van welleven, van wel-levens konste, en gebruikt hij deze klankspelende combinatie: ‘Kondy dese konst, het sal u namaels wel komen, kondys noch niet, enz’. Een blik op het bijgevoegde facsimile van de titel der eerste uitgave laat zien, dat een koppelteken tussen Wel en leven ontbreekt. Ook dit heeft niet zo veel te betekenen. Het kan een kwestie van typografie zijn; zo even zagen wij de vorm mèt koppelteken in de Inhoud, in de tekst (I, 1, 13) leest men wel levens kunste in drieën, de titel der uitgave 1596 heeft met een andere typografische distributie Wel-leṽes kunsteGa naar voetnoot1). Op de eerste bladzijde na de Voorreden in Beckers editie vinden wij welleven, de gescheiden vormen wel te leven, wel ende zaligh leven, kunste van wel leven, wellevens moghelyckheyd. Wij vinden daar en elders vooral ook het bovenschrift Wellevens Kunste. Wat wij iets nader willen bezien, is de vraag, of Becker gelijk heeft gehad, toen hij in zijn uitgave het tweede hoofdwoord van | |
[pagina *7]
| |
Titelbladzijde van de eerste druk van Coornhert's Zedekunst.
| |
[pagina 87]
| |
de titel drukte als Wellevenskunste, als één woord dusGa naar voetnoot1). Ook voor dit punt verwijzen wij de lezer naar het facsimile. Er is vooreerst een formeel argument, dat schijnt te wijzen in de tegenovergestelde richting. In de Twe-spraack p. 54-55; uitg. Kooiman p. XLIV) vinden wij een mededeling over het gebruiksverschil tussen lange en korte s: ‘De voorste ʃ noem ick esse om die vande kleine inde naam te onderscheiden, alzó deze nimmermeer int leste vant wóórd, ende de kleine niewers elders mach staan: dies het ons onderscheidlyke letters verstrecken’ (d.i. reden waarom het voor ons verschillende letters zijn). Het facsimile nu leert ons, dat de titel, wanneer wij afzien van het eerste woord, gezet is in een lettertype dat lange en korte s onderscheidt, en dat de slot-s van Wellevens de korte is, evenals die van de woorden is, vermids, waarheyds, zulks in afwijking van de lange s, die voorkomt in kunste, kennisse, Mensche, eerst, beschreven, Nederlandsch. Toch is dit geen afdoend argument voor de stelling, dat het titelwoord moet worden gelezen: Wellevens kunste, en wel wegens de bijkomende omstandigheid, dat de korte s niet alleen gebruikt werd aan het einde van woorden, maar ook wel, ofschoon ongeregeld, aan het slot van een samenstellingsdeel, zoals op verschillende plaatsen in de Zedekunst kan worden geconstateerd. Evenwel menen wij, dat een nauwkeurig bekijken van het typografisch beeld geen ruimte overlaat voor twijfel aan de bedoeling, om wel degelijk het element kunste van het voorgaande af te scheiden. Er is een duidelijke spatie tussen de s van Wellevens en de beginletter van kunste. Ook is de drukwijze van de letters kun- gedrongener, waardoor Wellevens zich markeert als afzonderlijk woord. Men kan niet tegenwerpen, dat die gedrongenheid aan plaatsgebrek te wijten zou zijn: daarin ware te voorzien geweest door aansluiting van de k aan de voorafgaande s en door een gelijkmatige druk over de gehele regel. In aanmerking genomen de wisselende en vrij grillige praktijk die in oude drukken valt op te merken, kan de afscheiding van kunste op zich zelf niet gelden als bewijs dat een samenstelling niet bedoeld is. De opdracht aan Spiegel heet Toe-eyghen Brief; dit is zeer zeker wèl een samenstellingGa naar voetnoot2). Omgekeerd komen aaneenschrijvingen voor waarbij het moeilijk is aan een compositum te denken; voorbeelden uit de werken van Vondel zijn gegeven in | |
[pagina 88]
| |
mijn Bijdrage p. 43-44. In het onderhavige geval echter wijst de in de titel aanwezige samenhang de weg, daar de schrijver het hoofdbegrip Zedekunst kennelijk heeft willen verduidelijken als de kunst om wel te leven. Deze intentie komt eerst dan tot haar volle recht, wanneer èn het welleven èn de kunste hun relatieve zelfstandigheid behouden. Daarenboven voelt men onmiddellijk deze constructie met vooropgeplaatste lidwoordloze genitief als geheel passend in de stijl van de tijd. Hoezeer zij behoort tot de stijlkenmerken van Coornhert, gelijk ook tot die van Spiegel, is aan ieder bekend. De zesde brief in Beckers Bronnen (p. 209) draagt als bovenschrift: ‘Van danckbaerheits lust’; in de tekst vinden wij nog: ‘daets vergeldinge’ en ‘miltheijts bewijs’. Wij moeten hieraan toevoegen, dat men bij beschouwingen over deze boektitel zich ten onrechte beperkt heeft tot het eerste gedeelte. Toch bevat juist het vervolg een slaande parallel van het begin. In uitgebreide vorm vertonen de woorden waerheyds kennisse vanden Mensche dezelfde syntactische figuur. Vooral moge men niet de allitteratie over het hoofd zien, die een strak verband legt tussen waerheyds kennisse en Wellevens kunste. Niet zonder raffinement is dan deze parallelie stilistisch gevarieerd door de toevoeging vanden Mensche, een bepaling waarvan de beweging op haar beurt uitvloeit in het vervolg: vande zonden ende vande dueghden. Vergeleken kan nog worden de door Becker (p. 4 n.) vermelde titel van Graswinckels Wel-levens wetenschap ende wysheyt. Een structureel verband, analoog aan de Zedekunst-titel bevat een aanhaling uit een ander werk van Coornhert (Becker, p. XXIV): ‘Waerheyts kennisse van de Zonde ende Deughde, oock van haer selve ende van Gode’. Soortgelijke gevarieerde parallelie als bij Coornhert vinden wij in het bericht aan ‘den goetwillighen leser’, door Nicolaus van Ess, Priester, geplaatst voor de grote Evangelische Peerle: ‘Den ouden mensche wt te trecken / ende eenen nieuwen aen te doen / die nae Gode gheformt is’ (curs. van mij. M.). Uit de vorenstaande waarnemingen menen wij te mogen besluiten, dat het aanbeveling verdient, voor het vernoemen van de Zedekunst zich te houden aan de schrijfwijze die in de titel werd toegepast. Daarbuiten bestaat wel oneenparigheid in de schrijfwijze van welleven naast wel leven, maar wellevenskunst hebben wij in dit werk nergens aangetroffenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 89]
| |
In de bovenaangehaalde noot vermeldt Becker uit Vlamings uitgave van Spiegel ‘tafelen van Wellevenskunst’; de druk van 1694 heeft in de Bladwyzer ‘Wel-levens kunst’, maar in het randschrift van die Tafelen zelf: ‘Wel-levens-kunst’. Opmerkelijk zijn de navolgende regels uit de Stichtrijmen van Hooft (Leendertz-Stoett I, p. 163): Wellevens konst wordt niemand aangeboren, (curs. van mij. M.), een overduidelijke toespeling op CoornhertGa naar voetnoot1).
Nijmegen, September 1952. L.C. Michels. |
|