Het Boek. Serie 2. Jaargang 31
(1952-1954)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||
De twee uitgaven van de Wandelinghe der kersten menschen. Amsterdam, Hugo Jansz. van Woerden, beide gedateerd op 18 december 1506Onder de titel Handschrift, Boek en Drukletter zijn drie studies verenigd, overgedrukt uit Amsterdam en de Drukkunst en aangeboden aan de leden der Vereniging van Vrienden van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Het is, technisch bezien, een hoogst verdienstelijke proeve van bekwaamheid der leerlingen van de Amsterdamse Grafische School (ao 1951). Twee der studies heb ik met buitengewoon veel genoegen gelezen, die van Mr. H. de la Fontaine Verwey over Het handschrift van Ludovico Arrighi in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek en die van Dr. G.W. Ovink, getiteld Iets over de geschiedenis van het lettergietersbedrijf in Amsterdam. Ik zou iedereen de lectuur van beide warm willen aanbevelen. Tegen die van H.A. Warmelink, Bij het oudste gedateerde gedrukte Amsterdamse boek, kan ik echter niet nalaten enige bedenkingen te maken. Want wat goed is in dit opstel, is niet nieuw, hetgeen in een uitgave als deze, populair bedoeld, misschien nog niet zo heel erg is. Maar wel valt te betreuren, dat wat hier als een nieuw argument wordt aangevoerd, niet juist bleek te zijn. Schrijver dan heeft in de Amsterdamse bibliotheek de twee afwijkende uitgaven van de Wandelinghe der kersten menschen, Amsterdam, Hugo Jansz. van Woerden, 18 Dec. 1506, in handen gekregen. Het probleem, in welke volgorde ze zijn gedrukt, heeft hem geboeid en tot een nader onderzoek aangespoord. Na de oplossing te hebben gevonden, heeft hij er een artikel over geschreven. Was daar eigenlijk veel reden voor? Wel kan men tegen het eerste deel van zijn opstel, waar de volgorde der beide uitgaven op grond van de staat der houtsneden wordt vastgesteld, niets inbrengen, doch het is enfoncer une porte ouverte. Want reeds in 1904 heeft C.P. Burger Jr. in een opstel, getiteld Iets | |||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||
over de oudste Amsterdamsche drukken en verwant drukwerk, - niet door de heer Warmelink vermeld - hetzelfde betoogdGa naar voetnoot1). Ook daar een overtuigende illustratie. Dank zij Burger's onderzoekingen hebben Nijhoff en ik in onze Nederlandsche Bibliographie de twee uitgaven, die indertijd door Moes als de nos. 14 en 15 verkeerd gerangschikt waren, in de chronologisch juiste volgorde kunnen plaatsenGa naar voetnoot2). Eveneens zijn ze natuurlijk in Burger's gedrukte catalogus van de vroege uitgaven - nos. 48 en 49 - goed geordendGa naar voetnoot3). Bij zijn no. 49 vermeldt Burger nog uitdrukkelijk: ‘In het boek dezelfde kleine houtsneden als in den eersten druk, maar zichtbaar meer afgesleten’. Een tweede aanwijzing voor de chronologische rangschikking der beide uitgaven heeft de heer Warmelink menen te moeten halen uit een haast sensationele curiositeit van het Amsterdamse exemplaar der tweede uitgave, te weten, dat de drukker enige bladen zou gezet hebben in een type, op een breder corpus gegoten, 't geen zou duiden ‘op een verval- of overgangstijd’. Hierbij ter staving der bewering enige facsimile's. Aangezien een bibliograaf nu echter alles graag met eigen ogen aanschouwt en de gesignaleerde bizonderheid in het exemplaar ter Kon. Bibliotheek - waarnaar de beschrijving van NK. 2198 gemaakt is - nièt voorkomt, is Schrijver's betoog me aanleiding geworden het bewuste, mij nog onbekende Amsterdamse exemplaar van deze uitgave ter confrontatie met het Haagse op de Kon. Bibliotheek aan te vragen. Wat bleek me? De bewuste bladen 7, 8, en 16 zijn niets dan moderne namaak, op ander papier gezet, met een quasi oude letter, die inderdaad wel enige overeenstemming met de oorspronkelijke tekstletter vertoont. Dit invoegsel stellig ter vervanging van ontbrekende bladen. Ook trof me dadelijk, dat de bladen 1 en 2, blijkbaar eveneens ontbrekend, vervangen zijn door facsimile's. Achteraf bemerkte ik, dat deze bizonderheden evenmin aan Burger's scherpziend oog zijn ontgaan. In het geciteerde opstel schrijft hijGa naar voetnoot4): | |||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||
‘Voor de ontbrekende bladen, vijf in getal, zijn facsimiles of nadrukken naar dit ex. (d.i. het compl. ex. KB.) ingevoegd, van ongelijke bewerking; de eerste vier bladzijden goed, de andere zes (blad 7, 8 en 16) zeer slecht weergegeven’. Blijft thans dus nog slechts de vraag over, waar en wanneer het huidig Amsterdamse exemplaar op tamelijk primitieve wijze is gecompleteerd. Zowel uit Burger's opstel als uit zijn Catalogus kan men vernemen, dat dit Amsterdamse exemplaar der 2e uitgave - dus Moes 14, Burger 49 en NK. 2198 - afkomstig is uit de verzameling Enschedé en op de veiling daarvan in 1867, zijnde toen no. 540, door de Amsterdamse Univ. Bibliotheek is gekocht. Ofschoon men misschien a priori geneigd zou zijn het nadrukken van enige bladen voor een liefhebberijtje van Enschedé te houden, vermoed ik toch, dat de completering van het defecte exemplaar later heeft plaats gevonden. Want in de Catalogus Enschedé wordt bij het no. 540 wel vermeld, dat er ‘7(?) ff.... au commencement’ ontbreken, maar geenszins, dat ze vervangen zijn. Evenmin iets daarover bij Moes, dus ao 1900; uitsluitend, dat het Amsterdamse exemplaar defect isGa naar voetnoot1). De eerste maal, dat ik de gefacsimileerde en nagedrukte bladen genoemd vond, is in Burger's opstel van 1904. Zal men dus moeten aannemen, dat de ietwat dilettanterige completering van het Amsterdamse exemplaar, die, naar thans is gebleken, nog gevaren inhoudt, geschied is tussen 1900 en 1904? Om even terug te komen op de technische uitvoering van deze late nadruk der bladen 7, 8 en 16, ze is incorrect en krioelt bovendien van domme drukfouten. Men kan het reeds constateren op de reproducties bij het opstel van de heer Warmelink, p. 19-20. Voor wie dit opstel niet tot zijn beschikking heeft, laat ik hier de vergelijking volgen van een der bladzijden in het complete exemplaar met de nadruk. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||
Tot slot nog een opmerking. Het is niet juist - zie p. 17 van het opstel - dat de initiaal O van de tweede uitgave, vertonend de Christus, omringd door de lijdenswerktuigen, in soortgelijke vorm voorkomt in de blokboek-Donatus van de Deventer Athenaeum-Bibliotheek. Daarin zal men geen houtsneden aantreffen. Maar de kostbare Donatus is gebonden achter een uitgave der Gemmula vocabulorum, Deventer, Jac. de Breda, 30 Mei 1493 (CA. 795; Inc. Deventer 120). En op de laatste bladzijde daarvan, dus tegenover bl. 1 van de Donatus, is de bedoelde houtsnee afgedrukt. ‘Een vrijwel gelijke illustratie’ als de titelhoutsnee van het Amsterdamse drukje is dat niet. Geen letter O, geen koppen aan de zijkanten, geen tekenen der evangelisten in de vier hoeken. Wel echter is de houtsnee uit de Gemmula vocabulorum verwant met degeen, die voorkomt aan het slot der eerste uitgave van de Wandelinghe. Summa summarum hoop ik, dat thans voor goed in de herinnering is gebracht hetgeen wijlen Burger reeds een kleine vijftig jaar geleden heeft geconstateerd en vastgelegd. Te weten, dat het defecte exemplaar van de Amsterdamse bibliotheek der tweede uitgave van de Wandelinghe der kersten menschen door de bladen 1 en 2 in facsimile en door de bladen 7, 8 en 16 in gebrekkige nadruk is gecompleteerd.
's-Gravenhage, Jan. 1952. M.E. Kronenberg. |
|