Het Boek. Serie 2. Jaargang 31
(1952-1954)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||
Tilburgs kleingoedI
| |||||
[pagina 42]
| |||||
Men heeft te doen met de bovenhelft van het titelblad van een drukwerk uit het begin der zestiende eeuw. De titel luidt:
Daaronder is een houtsnede zichtbaar, half weggesneden, nog metend 35/38 mm hoogte bij 70 mm breedte. Voorgesteld is Christus aan het Kruis. Ter linkerzijde Sint Jan Apostel, Maria en daarachter een tweetal andere heilige vrouwen. Aan de rechterzijde de hoofdman en enige andere mannelijke personen. De hoofdman richt de wijsvinger naar de Gekruisigde. Op een banderol is zijn bekende uitroep te lezen: Vere filius dei erat ille. Een dergelijke houtsnede is gebruikt door tal van Nederlandse drukkers uit het eerste kwart der zestiende eeuw. In Nijhoff's Art typographique zijn er heel wat voorbeelden van te vinden; zie: Henr. Eckert van Homberch, Antwerpen c.1505(NAT.VII.22; uit NK.622); Jan van Ghelen, Antwerpen (1524) (NAT.I.2; uit NK.376); Claes de Grave, Antwerpen 1520 (NAT.X.21; uit NK.1425); Mich. Hillen van Hoochstraten, Antwerpen c.1519 (NAT.XXI.92; uit NK.1823); Thomas van der Noot te Antwerpen c.1507 (NAT.I.3; uit NK.1003); Laurens Hayen, 's Hertogenbosch c.1510 (NAT.IV.19; uit NK.719). Het is de gewone houtsnede uit de Delbecq-Schreiber-Passiereeks, die voor zover bekend het eerst verscheen in 1500 bij Adriaen van Berghen te AntwerpenGa naar voetnoot1). Al deze gereproduceerde voorbeelden vertonen onderling kleine verschillen, zo kleine, dat ze slechts met moeite zijn aan te wijzen. Alleen L. Hayen gebruikte een vrij sterk afwijkende houtsnede: de kruisbalk is er niet gevlamd, de kraag van de voorste persoon rechts heeft geen schaduwarcering (verschil in gelaat vindt men bij alle!). Deze zelfde houtsnede is ook door Willem Vorsterman gebruikt; zie voorbeelden bij NK.2716 en 3055. De houtsnede op het titelblad van het Tilburgse fragment | |||||
[pagina 43]
| |||||
vertoont dezelfde afwijkingen als die van Hayen en Vorsterman. Zelfs kan men er dezelfde breuk in opmerken, die ook de reproductie NAT.Hayen.IV.19 heeft. Met grote waarschijnlijkheid is dus Hayen of anders Vorsterman als drukker aan te wijzen. Het octavo-drukje van zeer bescheiden omvang bevatte niet meer dan twee gedichten rakende de Passie, het ene van Philippus Beroaldus (1453-1505), het andere van Desiderius Erasmus (1467-1536), welke twee gedichten tesamen het bestek van een katern druks niet overschrijden. Van enige uitgave, waarin de beide gedichten tesamen voorkomen, is in de bestaande bibliographische hulpmiddelen geen melding te vinden. Nemen wij nogmaals het fragment ter hand, dan zien wij daarop tussen titel en houtsnede geschreven met inkt in cursieve letter: lux affulsit/ dicitur qua (n) do melior rei spes ceperit ostendi/. De hand, die deze spreuk aanbracht, is niet dezelfde als die, welke op de achterzijde de minuut ener acte schreef. Zij is identiek met de hand, die de Tilburgse schepenprotocollen van de jaren 1507-1519 schreef, in welke jaren het secretariaat werd waargenomen door een zekere Adriaan Buckincx, ook wel genoemd Aert Backinck. Omdat het verschijnen van deze hand in de schepenprotocollen samenvalt met de duur van Adriaan Buckincx' secretariaat, mag met waarschijnlijkheid worden aangenomen, dat Adriaan Buckincx zelf zijn protocollen mundeerde en het munderen niet overliet aan een klerk, zoals een van zijn opvolgers, de reeds genoemde Mr. Laureys Zwijsen, wel heeft gedaan. Buckincx of Backinck is de toenaam van een der vele takken van het zeer oude riddermatige geslacht Back, dat al rond 1300 in en rond Tilburg wordt aangetroffenGa naar voetnoot1). Adriaan was de zoon van een Peter; hij trad vóór 1504 in het huwelijk met Margriet, dochter van Peter Crillaerts (GA Tilburg, R.257, fol. 17r), woonde aan de Heuvel en overleed in 1529 of 1530. Van zijn kinderen zijn te noemen een Heysken, die in het huwelijk trad met Peter van Dooren, en een zoon Willem, die te Leuven studeerde en priester werdGa naar voetnoot2). | |||||
[pagina 44]
| |||||
Indien de hand, die de spreuk op het titelblad schreef, werkelijk die van Adriaan Buckincx is, kan deze persoon het drukje reeds in zijn bezit hebben gehad tijdens zijn secretariaat, d.w.z. in de jaren 1507-1519. Het is echter, gezien de gebruiken bij de toenmalige administratie, mogelijk, dat Buckincx na beëindiging van zijn ambtsperiode de door hem gehouden protocollen nog enige tijd onder zich heeft gehouden, zodat het fragment nà 1519 door hem daarin zou kunnen zijn gelegd. Als oudste bewaarde druk van de 45 disticha (90 versregels) tellende Expostulatio van Erasmus geldt die in De ratione studii van 1512Ga naar voetnoot1). In rudimentaire vorm, 14 disticha of 28 versregels omvattend, bestond het gedicht al in 1499. Onder de titel Contestatio Salvatoris ad hominem sua culpa pereuntem werd het door de dichter zelf afgeschreven in een bundel, die hij in het najaar van 1499 op verzoek van Thomas Morus voor de Engelse koningskinderen samensteldeGa naar voetnoot2). | |||||
II
| |||||
[pagina 45]
| |||||
Zaretzky vermeldt daarvan drukken uit de jaren 1553, 1562-1566 en 1577Ga naar voetnoot1), en weet bovendien te vermelden, dat hij wegens het drukken van een ketters geschrift in 1554 met de kerker kennis maakte en dat weinige jaren later zijn nog niet voltooide oplage van een Nederlandse vertaling van Luther's Bijbelversie door de Keulse stadsraad werd verbeurd verklaard. De mededelingen van Zaretzky zijn vatbaar voor ingrijpende verbetering. Vooreerst is de Godfried van 1553 een andere dan die van 1562-66 en 1577: de eerste was een zoon, de tweede een kleinzoon van Eucharius. Verder is het twijfelachtig of de drukkerij der Hertshoren's van Eucharius' dood tot 1577 zonder onderbreking in Keulen gevestigd bleef. Tenslotte blijkt, dat het bedrijf van het begin af relaties met Antwerpse kringen had, welke relaties bij het opvolgen der drie verschillende generaties in stand bleven. Ten bewijze dienen enige sprokkels uit Antwerpse en Tilburgse archiefprotocollen, die hier in chronologische orde mogen volgen. In het Tilburgse Algemene Schepenprotocol van 1557 (Gemeente-archief van Tilburg, R.303,fol.27r) leest men: ‘Anneken Boons Adriaens dochtere wittige huysvrouwe van Jannen Pellerincx schilder ende ingesetene poirtere t'Antwerpen doer crachte van procuratien hoer Anneken voers. vanden voers. Jannen hoeren man gegeven ende verleendt gelijck dat bij besegelde brieven metten zegelen ten saecken der voers. stadt van Antwerpen was blijckende, cum tutore etc., voor een zevende gedeelt; | |||||
[pagina 46]
| |||||
sel hoeren man ende mombaer, ende voer Ontcommer Boelen met Aerden die Bije timmerman hoeren wittigen manne ende mombaer, beyde gesusteren der voers. Apollonien ende der voers. twee gebroederen, daer hij Godevaert voers. oeck doer crachte van sijnder procuratien voers. voer notario als namentlijck Zegeren Tshertogen residerende binnen der stadt van Antwerpen ende zekeren getuygen gepasseert blijckende tselve bijden instrumente daer off sijnde, hem sterck voer maeckten ende geloofden oeck voer een zevende gedeelte inde naebescreven renthen ende penningen hen respective achtergelaten ende verstorven van wijlen heeren Janne Boons hoeren bruedere oom ende behoude oom, als te weten..... Actum XX nov. 1557. Blijkens deze acten was Godevaert (=Godfried) Hertshoren in November 1557 niet te Keulen woonachtig, maar ingezeten poorter van Antwerpen. De qualificatie ‘poirtere’ is hier wel een ietsje voorbarig, want uit het Poortersboek der stad Antwerpen blijkt, dat Godevaert Hertshoren, geboren te Keulen, Euchariuszoon, pas op 4 Maart 1557 (1558 n.st.) het poorterschap van de Scheldestad verwierf. Maar jong was de band, die Godevaert aan Antwerpen bond, in 1557 toch niet meer. Hij was toen reeds weduwnaar van Apollonia Boelen, dochter van Mathijs Boelen en Marieke Boons. Het geslacht Boons, waartoe Marieke behoorde, woonde verspreid over Turnhout, Loenhout, Beerse (bij Turnhout) en Tilburg, zoals uit een tweede, hieronder weer te geven erfregeling zal blijken. Een of meer takken ervan zullen ook in Antwerpen hebben gewoond; misschien behoorde daartoe Jan Boon, de kerk- | |||||
[pagina 47]
| |||||
meester van St. Andries, als zodanig vermeld in 1549/50 en vóór 1577 overledenGa naar voetnoot1). Uit een en ander volgt, dat Godevaert Sr al tijdens het leven van zijn vader Eucharius, die kort na 1547 overleed, in Antwerpen of in de omgeving daarvan moet hebben verkeerd, waar hij zich een echtgenote zocht. Wellicht fungeerde hij in Antwerpen als factor van zijn vader. Voor de verspreiding van het ketterse boek van Keulen naar Antwerpen - en wie weet: van Antwerpen naar Keulen - kan dit niet zonder belang zijn geweest. Opmerkelijk is ook, dat de uitverkoren bruid een nicht was van een priester te TilburgGa naar voetnoot2) en dat, naar het schijnt, haar geslacht eerder thuishoorde in de Kempen dan in de stad Antwerpen zelf. Onwillekeurig vraagt men zich af, of Godevaert Sr, al boekwinkel houdend in Antwerpen voor rekening van zijn vader, zo tussendoor niet eens het omliggend platteland bereisde om afzet te vinden, op welke reizen hij dan in Turnhout, Tilburg of omgeving zijn vrouw zou hebben leren kennen. Een en ander naar de zeden van de toenmalige cremers, die des winters hun winkel in de stad dreven, maar 's zomers ‘den boer op gingen’. Een heeroom in de familie was daarbij een uitstekende introductie! Uit de bewoordingen der gereproduceerde acte van 1557 is af te leiden, dat Godevaert Sr bij Apollonia Boelen niet meer dan twee kinderen won en dan nog slechts dochters, die beide in dat jaar nog minderjarig waren. Godevaert's vestiging in Brabant moet dan ook op zijn laatst dateren uit de jaren 1530-1540, juist de bloeijaren van het Keulse bedrijf, toen Eucharius zijn vleugels wijder uitsloeg door o.a. een filiaal in Marburg te openen. Of dateert zij wellicht van nog vroeger? Godevaert Sr was in ieder geval geen jonggezel meer, toen hij Apollonia leerde kennen; immers zijn zoon en opvolger Godevaert Jr moet een zoon geweest zijn uit een vroeger huwelijk, waarschijnlijk eveneens met een Brabantse gesloten. Als dan kort na 1547 Godevaert Sr de drukkerij van zijn overleden vader Eucharius in Keulen gaat overnemen, zal dat slechts voor korte duur zijn. In 1554 werd hij, zoals gezegd, gekerkerd | |||||
[pagina 48]
| |||||
wegens het drukken van ketterse boeken en reeds in 1557 vinden wij hem als ingezetene van Antwerpen, waarheen hij blijkbaar kort na de onaangename ervaring van 1554 de wijk genomen had. In geen enkele Antwerpse acte heet hij boekdrukker, maar zelf durft hij dit beroep wel op te geven, als hij in 1557 voor de Tilburgse vierschaar verschijnt. Zijn ‘ketterse reuk’ was blijkbaar niet sterk genoeg om tot in Tilburg door te dringen. Ook in Antwerpen zelf zal hij zich veilig hebben kunnen voelen, al was daar misschien wat meer omzichtigheid geboden dan op het platteland. De toenmalige stadssecretaris Jacob van Wesenbeke en diens broer Philips, die, gelijk wij nog zullen zien, met het huis Hertshoren zakelijke relaties onderhield, zullen wel hebben gezorgd, dat aan Godevaert Sr in Antwerpen niets ernstigs in de weg werd gelegd. Of Godevaert Sr in Antwerpen nog heeft gedrukt? Officieel waarschijnlijk niet, want hij stond er niet als drukker ingeschreven. Maar misschien clandestien of in stille vennootschap? Waarom zou hij in Tilburg het beroep van boekdrukker hebben opgegeven, als hij geen boeken meer produceerde? Intussen, de eerste Antwerpse druk van Godevaert Sr moet altijd nog gevonden worden. In ieder geval kan Godevaert's drukkersactiviteit in Antwerpen na 1554 niet van grote betekenis zijn geweest, want, anders dan men tot nu toe meende, blijkt de man nog vóór 1560 te zijn overleden. Blijkens een losse acte van 13 Febr. 1559 (1560 n.st.), liggend bij fol. 62b van het Algemene Schepenprotocol R.305 van Tilburg, verschenen de diverse Boons of Boonaerten - en nu worden hun woonplaatsen genoemd: Antwerpen, Turnhout, Beersse, Loenhout en Tilburg - toen nog eens voor de Tilburgse vierschaar om een nalatenschap te incasseren, ditmaal die van wijlen Adriaan, natuurlijke zoon van wijlen heer Jan Boons priester. Nu echter was Godevaert Sr niet meer van de partij; voor zijn kinderen traden op: ‘David soen wilner Mathijs Boelen daer moeder aff was Marye Boonaerten ende Bernard van Kessele als mombaer ende toesiender vande ombeiaerde kynderen wilner Goiaerts Hertshoren die hij vercregen hadde by Apollonien zyn huysvrouw dochter wilner Mathijs Boelen voers....’. Het is dus wel zeker, dat de Godevaert Hertshoren Jr, die na | |||||
[pagina 49]
| |||||
1560 in Keulen drukte, niet identiek is met de Godevaert Sr, die daar in 1554 met de kerker kennis maakte en vervolgens naar Antwerpen uitweek. Denkelijk was deze Godevaert Jr een zoon uit het eerste (niet uit het tweede) huwelijk van Godevaert Sr. Ook Godevaert Jr huwde met een Brabantse, nl. met Cunera van den Dijcke uit Antwerpen, weduwe van Nycolaus Ryt, zo bericht het Antwerpse Schepenregister 334 (1573) fol. 342r in een acte van 20 April 1573, waarin hij optreedt voor de minderjarige kinderen uit het eerste huwelijk van zijn vrouwGa naar voetnoot1). Blijkbaar had Godevaert Jr indertijd bij zijn vader Godevaert Sr in Antwerpen verbleven; denkelijk was hij er opgevoed; mogelijk zelfs geboren. In ieder geval was ook Godevaert Jr in Antwerpen en omgeving zo goed thuis, dat hij er zich, gelijk zijn vader dat vroeger had gedaan, een levensgezellin zocht. Het ligt voor de hand, aan te nemen, dat de zoon daar in het bedrijf van zijn vader heeft gewerkt, en eventueel als Antwerpse factor van zijn vader is opgetreden voor de korte tijd, dat deze in Keulen kon werken. Tegen 1560 erfgenaam van zijn vader geworden, spoedde Godevaert Jr zich, het grootvaderlijk bedrijf in Keulen voort te zetten of te herstellen. In 1562-1566 liet hij daar drukken verschijnen. Antwerpen was een van zijn belangrijkste afnemers, hetgeen wel genoegzaam hieruit blijkt, dat hij Philips van Wesenbeke, broer van de Antwerpse stadssecretaris, als zijn factor engageerde. Dit feit komen we te weten uit het Keulse raadsprotocol van 14 Aug. 1566, waarin een affaire staat aangetekend, die voor Godevaert Hertshoren Jr (hier Gotfrid Hirtzhorn geheten) kwalijke gevolgen hadGa naar voetnoot2). | |||||
[pagina 50]
| |||||
Godevaert Jr had namelijk auf der Burgmauer de Luther-Bijbel heimelijk laten drukken. Door het stadsbestuur werd een inval met huiszoeking verordend, inbeslagneming volgde op de voet. De reeds droge vellen lagen in het huis van de factor Philips van Wesenbeke auf der Bach in balen verpakt. Het waren 1400 exemplaren van de volledige Bijbel tot aan de signaturen Rrr, voorzien van het schijnadres Frankfort. De 36 balen werden naar het raadhuis gebracht. Tussenkomst van Lodewijk van Nassau, van August van Saksen en van Mathias van Wesenbeke, Philips' broer, professor te Jena, kon niet bewerken, dat de pakken vrij werden gegeven voor export naar Antwerpen. Antwerpen heeft de vervolgde drukker geen blijvende wijkplaats meer kunnen bieden. Bij de nadering van Alva in 1567 moest de Antwerpse stadssecretaris-pensionaris Jacob van Wesenbeke met vele anderen - waaronder de Prins van Oranje - vluchten naar Duitsland. Godevaert Jr moet elders een heenkomen hebben gezocht. Een spoor wijst naar Herborn, waar in 1571 een drukker Cervicorn wordt gesignaleerdGa naar voetnoot1). Nadat in 1572 de opstand onder Oranje een succes was geworden, kwamen de zaken er beter voor te staan. In 1573, op 20 April, durft Godevaert Jr persoonlijk voor de vierschaar in Antwerpen te verschijnen om familiezaken te regelen, gelijk wij hebben gezien. In 1577 drukt hij weer in Keulen. Na dat jaar komt zijn naam nergens meer voor. Verscheen Godevaert Jr op 20 April 1573 nog persoonlijk in Antwerpen voor het regelen van familiezaken, weinige weken later liet hij zich voor een zelfde doel daar vertegenwoordigen door een gemachtigde, waaruit wel blijkt, dat hij weer definitief in Keulen was gevestigd. Volgens het Antwerpse schepenregister 335 (1573) fol. 49r verkocht hij te Antwerpen op 4 Juni 1573 door middel van een gemachtigde, Jan van KesselGa naar voetnoot2), een rente voor de kinderen uit het eerste huwelijk van zijn vrouw. De machtiging ten name van Jan van Kessel is gepasseerd te Keulen op 20 Mei 1573. Interessant is, dat de acte van 4 Juni 1573 de eerste Ant- | |||||
[pagina 51]
| |||||
werpse acte is, waarin de naam in enigszins Duits getinte spelling staat geschreven, wel naar het voorbeeld van de in Keulen opgestelde procuratieacte: Godart Hirtzhorn. Het is tevens de laatste Antwerpse acte, waarin een Hertshoren voorkomt. Ik hoop te hebben aangetoond, dat het Keulse drukkersgeslacht Cervicornus niet twee, maar drie geslachten heeft gebloeid en dat elk van de drie generaties zeer innige betrekkingen met Antwerpen en Brabant heeft onderhouden: elk had een Antwerpse factor, de twee eerste zelfs in de persoon van de oudste zoon. De twee eerste factors (zoons, later hoofden van het bedrijf) trouwden beiden met een Brabantse; de derde factor was niemand minder dan Philips van Wesenbeke, broer van de bekende stadspensionaris van Antwerpen, die zich zou ontpoppen als de stille, maar bekwame ‘manager’ van de Prins van Oranje. Naar mijn mening is hiermede het onderwerp niet afgehandeld, maar eerder in een nieuw stadium van onderzoek gebracht, waarvan de voortzetting aan meer ter zake kundigen moge worden overgelaten. Met name zou moeten worden nagegaan, of er onder de Keulse impressa der Cervicorni geen gefingeerde zijn en of er in verband met de Cervicorni niet een en ander zou zijn toe te voegen aan Weller's lijst van schijnadressen?Ga naar voetnoot1) Speciaal de Cervicornus-drukken van vóór 1567 zouden in dit punt moeten worden onderzocht, omdat het in die jaren in Antwerpen nog veilig was. Het blijkt uit de opgaven bij Zaretzky-Heitz niet, of de Cervicornus-impressa van 1562-1566 een plaatsnaam bevatten. Het merk van Godfried Jr, dat Heitz onder no. 90 afbeeldt, bevat het monogram G.H. en mist iedere plaatsaanduiding. Zo'n merk kan ook buiten Keulen (b.v. in Antwerpen!) zijn gebruikt. De derde factor, Philips van Wesenbeke, had in 1566 een huis in Keulen, maar zijn twee voorgangers waren in Antwerpen zelf gevestigd. Het is dan ook niet ondenkbaar, dat de drukkersactiviteit der Cervicorni twee centra heeft gehad: Antwerpen en Keulen. P.C. Boeren. |
|