| |
| |
| |
Bestaat er verband tussen de pseudo-costerianadrukkerij en het Utrechtse universiteits-plan van 1470?
II (§ B - Slot)
Om met de deur in huis te vallen: Heeft iemand ooit precies nagegaan, wat er in de boeken die door Laurens Coster zouden gedrukt zijn, staat?
Het verbijsterend antwoord luidt: Neen, niemand.
Eeuwen lang heeft men zich blind gestaard op het Speculum humanae salvationis, en vooral op de Donatus en het Doctrinale, twee schoolboeken die tot de meest bekende Coster-producten behoren. Zelfs de kleinste fragmentjes daarvan, soms echte pruldingen, heeft men angstvallig bibliografisch beschreven, en zelfs in lichtdruk gereproduceerd.
Maar dat die drukkerij o.a. ook twee grote boeken heeft uitgegeven, die samen ongeveer 100 bladen, dus 200 foliobladzijden tellen, en die wij hier de Pontanus-, en de Saliceto/Homerusbundel zullen noemen, heeft men blijkbaar als iets van minder belang beschouwd. En toch had men juist dááruit kunnen leren dat die Costerdrukkerij geen onderneminkje is geweest van een willekeurige man, die bij toe val het drukken van boeken uitvond, maar dat die drukkerij is opgericht met het doel, hier in Noordelijk Nederland het onderwijs te bevorderen over de gehele linie, van de lagere school af tot de Universiteit toe.
De enige die althans ièts gedaan heeft om tot de juiste inhoud van die twee bundels door te dringen, was niet een litterator, maar een.... bibliograaf, Jan Willem Holtrop, dezelfde die in 1868, dus ruim 80 jaar geleden, óók gewezen heeft op de ongewone inhoud van de ongeveer 30 grote en kleine boeken, die in de jaren 1473-1475 in de stad Utrecht zijn gedrukt door Nicolaas Ketelaer en Gerard de Leempt, en door hun beider opvolger Willem HeesGa naar voetnoot1).
| |
| |
En als men nu weet, dat in enige boeken die door Ketelaer en De Leempt zijn gedrukt, minstens zeven stukken tekst staan, die overgenomen zijn uit de twee bundels van die Costerdrukkerij, komt men. vanzelf voor de vraag te staan, of die pseudo-Costerdrukkerij soms óók in Utrecht heeft gewerkt in plaats van te Haarlem.
Dit klemt te meer, omdat de boeken die door Ketelaer-De Leempt-Hees zijn gedrukt, merendeels werken zijn die voor het hoger onderwijs waren bestemd, en waarvan er enige tijdens de 15e eeuw hier in Nederland niet meer zijn herdrukt, blijkbaar omdat men reeds omstreeks het jaar 1475 weer heeft afgezien van het in 1470 bestaande plan, te Utrecht een Universiteit op te richten (vgl. boven, p. 258-9).
Dat verband tussen de Costerdrukkerij enerzijds, en het Utrechtse Universiteitsplan plus de drukkerij van Ketelaer-De Leempt-Hees anderzijds, kan echter niet duidelijk worden aangetoond, dan door de lezer de weinig amusante lectuur voor te leggen van de titels der boeken, die door de pseudo-Costerdrukkerij zijn gedrukt (van sommige kent men slechts fragmentjes), gevolgd door de lijst van de boeken van Ketelaer-De Leempt-Hees. Doch de aantekeningen die hier en daar bij die titels worden gegeven zullen de lectuur allicht wat minder eentonig maken.
In de Inleiding op paragraaf A had ik beloofd (zie pag. 259, 261), ook een nauwkeurige beschrijving te geven van de merkwaardige Coster-fragmenten, die men ontdekt heeft in enige oude boekbanden van de Universiteitsbibliotheek te Utrecht. Maar na de nodige moeite te hebben besteed aan de verwarde gegevens die Hulshof in 1910 en in 1944, en Alblas en Van Someren in 1922 daarover hebben verstrekt, heb ik van een beschrijving moeten afzienGa naar voetnoot2). Een groot gemis zal het echter niet zijn, omdat die fragmenten wel deel zullen uitmaken van de Pontanus- en/of de Saliceto/Homerus-bundel, waarvan de gedétailleerde inhoud straks volgt.
| |
| |
| |
Lijst van de pseudo-costeriana (de afkortingen voor de gebruikte bronnen, zie voetnoot 3)Ga naar voetnoot3).
1. Abcdarium. - 4 blaadjes; in 16o; 9 regels. Perkament. Het boekje draagt geen titel. Inhoud: de letters van het ABC; tekst van Pater noster, Ave maria, en een paar korte Latijnse gebedjes. - Beschrijving bij CA. 1. Reproductie HMT. 12; vgl.
| |
| |
pag. 16-17 en 125-6. - Over dergelijke boekjes zie bij nr. 8.
Aesopus Graecus, zie Valla.
2. Boetpsalmen. Nederlands. - Fragment; in 16o; 11 regels. Perkament. - CA. * 1459. Ander fragment bij PBg. III. 3266. Met reproductie. - Zie verder bij nr. 8.
3. Cato (Dionysius), Disticha de moribus. - 6 bll.; in 4o; 26 rr. Perkament. Volledig gereproduceerd bij Joseph Nève, Catonis Disticha (Liége 1926), p. 47-58. Cf. pag. 81, nr. 15, en pag. 18 sub 2o. Ex. te Parijs. - Een andere uitgave (fragment; 21 rr.) wordt terloops vermeld bij HMT., pag. 19-20, en pag. 36, alin. 3. Vgl. HMT. 16a; CA. 405. Het schijnt Nève, nr. 9 te zijn, en is misschien identiek met het ex. Pierpont Morgan (Stillwell, C. 258).
4. Doctrinale van Alexander de Villadei. Zie bij nr. 5.
5. Donatus, De octo partibus orationis. - Deze Latijnse spraakkunst voor eerstbeginnenden werd, evenals het Doctrinale dat voor meergevorderden was bestemd (het telt 2650 verzen), door de Costerdrukkerij in verschillende typen, en steeds op perkament, in een niet te controleren aantal uitgaven gedrukt. Van de meeste uitgaven zijn echter slechts fragmenten te vinden. - Een voorlopige tekst van de Donatus werd uitgegeven door P. Schwenke, Die Donat- und Kalendertype (Mainz 1903), p. 35-49; de critische tekst van het Doctrinale door D. Reichling, Das Doctrinale des Alexander de Villa-Dei (Berlin 1893).
6. Donatus, Des .viij. parties d'oraison. - Fragment; 4 bladen; in 4o; 29-30 regels. Perkament. Zie verder hierboven, p. 261-268.
7. Homerus, Iliados epitome. - Op vers; 10 (16?) bll.; in folio; 34-35 rr. - Staat gewoonlijk op naam van Pindarus Thebanus doch de auteur is waarschijnlijk Silius Italicus. Zie Pennink 142. Daar dit geschrift een onderdeel schijnt te zijn van de Saliceto-bundel, wordt het beneden verder behandeld (na nr. 12).
8. [Manuale precum pro pueris]. - Fragment; 2 blaadjes, 12 regels. Perkament. Geheel gereproduceerd, doch door de lithograaf bijgewerkt, HMT. 14 (cf. pag. 18-19); de helft in betrouwbare zincografie bij PBg., III, pag. 56. Beschreven bij CA. 1174, i.v. Liturgie; bij PBg. III. 2503, i.v. Livre. - De titel ‘Manuale’ enz. is maaksel van mijzelf. - Bij HMT., pag. 125-6 vindt men (zonder bronaanwijzing) vermeld, dat een gezworen
| |
| |
drukker die zich te Leeuwarden vestigde, volgens voorschrift van keizer Karel V moest drukken: kinderboekjes met aan het begin het ABC., en verder de Tafelgebeden (Benedictio mensae, in de middeleeuwen dikwijls ook Gratias genoemd), en de Antwoorden onder de Mis. En in 1546 beval de keizer aan de schoolmeesters, dat de kinderen behalve boekjes met het Pater noster, het Ave mana, Credo, Confiteor en de Zeven Boetpsalmen, geen andere boeken mochten gebruiken dan die voorgeschreven waren. Zie verder de voetnoot 4Ga naar voetnoot4).
Petrarcha, zie bij Valla.
Pindarus Thebanus, zie bij Saliceto-bundel.
9. Pontanus-bundel. - Daar deze bundel bibliografisch niet nauwkeurig te scheiden is van de
10. Saliceto-bundel, waarbij ook de Homerus (nr. 7) schijnt te behoren, en de ontleding van beide bundels een grote ruimte inneemt, worden nr. 9 en nr. 10, en deels ook nr. 7 (Homerus), behandeld na nr. 12.
11. Speculum humanae salvationis (Spieghel der menscheliker behoudenis). - Twee Latijnse en 2 Nederlandse uitgaven; 64 bll., in folio. Met 29 langwerpige houtsneden. In 1481-1483 blijken deze in het bezit te zijn van Joh. Veldener, die in die jaren te Utrecht, later te Kuilenburg een drukkerij dreef. - Over dit Speculum is genoegzaam gehandeld in Het Boek, XXX, p. 145-6; 146 noot 2; 161-2; 162 sub C.
12. Valla, Laurentius (†1465), Facetiae morales, alias Aesopus
| |
| |
GraecusGa naar voetnoot5) per Laur. Vallam translatus (fol. 1a-11b). - Petrarcha, Franciscus, De salibus (geestigheden; grappige voorvallen) virorum illustrium ac facetiis (fol. 11b-24b). - 24 bll.; 25 rr.; in 4o. - Beschrijving bij CA. 30; PBg. I. 35 (beiden i.v. Aesopus). Reproducties HMT. 25a (Valla); 25b, c (Petrarcha). - Bij de catalogisering wordt de naam Valla gekozen, omdat er pleegt gesproken te worden van een ‘Valla-type’.
Van de Pontanus- en de Saliceto/Homerus-bundels zijn slechts enkele exemplaren bekend, en de meesten daarvan berusten in het buitenland. Beide bundels bevatten enige traktaten van wat grotere omvang, doch bestaan verder uit een opeenhoping van korte stukjes: Testimonia, Epitaphia, Epigrammata en Fragmenta, geput uit allerlei bronnen, zowel van klassieke en neo-klassieke als van christelijke aard. Al die stukjes staan kriskras door elkaar, en de moeilijkheid bij de ontleding van de inhoud van beide bundels wordt nog vergroot, doordat ieder exemplaar weer anders is samengesteld. Zo zijn bijvoorbeeld stukken uit de Pontanus onveranderd, ook wat het zetsel betreft, overgenomen in de Saliceto, en andersom. En dergelijke uitwisselingen zijn niet het werk van de binderij, maar van de drukkerij. Want het komt zelfs voor dat de rectozijde van een blad gedrukt is in de Pontanus-type, terwijl de versozijde van hetzelfde blad in de Saliceto-type is gedrukt.
Om precies te achterhalen hoe de singuliere samenstelling van die twee bundels (of drie, wanneer men de Homerus, alias Pindarus, apart rekent) totstandgekomen is, zou men ieder nog bestaand exemplaar afzonderlijk moeten ontleden; een affaire die veel tijd en veel geld zal kosten. En dan zou het, omdat er zo weinig exemplaren bestaan, nòg de vraag zijn, of men tot een vaststaande conclusie zou komen.
Maar gelukkig bewijzen de bibliografen ons hierbij nuttige hand- en spandiensten. Bij de ‘beschrijving’ van een boek beperkt hun taak zich, strikt genomen, tot het noteren van dié gegevens, welke voldoende zijn om het ene exemplaar of de ene uitgave van een boek van een ander exemplaar of een andere
| |
| |
uitgave te kunnen onderscheiden. Dat was, tot vóór'n 40, 50 jaar, ook de algemeen gevolgde methode; het gedétailleerde ontleden van de inhoud van een incunabel liet men over aan de litteratoren.
Doch bij het beschrijven van die verwarde bundels begrepen zelfs de oudere bibliografen, dat zij iets verder moesten gaan dan alleen het begin en het eind van zo'n bundel aan te geven. Iedere bibliograaf koos nu naar eigen bevinding het een of ander gedeelte van de bundel uit, om er langs zijn neus weg iets over te vertellen. En dat levert het grote voordeel op, dat men door het combineren van allerlei losse détails die in de vijf mij bekende beschrijvingen worden vermeldGa naar voetnoot6), een globaal overzicht van die nog nooit ontlede bundels kan geven, dat wel niet volledig zal zijn, en zeker niet foutloos, maar dat ons toch een algemeen denkbeeld verschaft van de mentaliteit der humanistische opdrachtgevers, die zulk een vreemdsoortig mengelmoes als ‘Bloemlezing’ aan de studenten van de toekomstige Universiteit in handen wilden geven.
Men bedenke dus wel, dat de straks volgende lijst van niet minder dan 108 nummers, slechts een provisorisch overzicht geeft.
Hoe die willekeurig genoteerde détails elkaar aanvullen, blijkt bijvoorbeeld uit nr. 63 en 64 (Godfried van Bouillon en Boudewijn van Vlaanderen), die alleen uit het Saliceto-exemplaar te Darmstadt bekend zijn. Wat die raadselachtige Homonea (nr. 37) om 't lijf heeft, blijkt alleen uit PBg. II. 1837, waar precies verteld wordt wie zij was en waarom zij zo'n mooi epitaphium verdiende. En alleen Pennink geeft de initia van de drie Epigrammata (nr. 96), wat weer leidde tot de identificatie van nr. 96a met een fragment uit nr. 11 van Ketelaer en De Leempt. Daarentegen kwamen Architrenius (nr. 18) en de Alexandreis (nr. 25) te voorschijn uit toevallig aanwezige reproducties.
Enkele bijzonderheden worden iets uitvoeriger toegelicht dan de lezer zal interesseren. Dat gebeurt echter alleen om duidelijk te maken hoe ingewikkeld de samenstelling van, en de verhouding tussen de Pontanus- en Saliceto-bundels is.
| |
| |
1. | Pontanus, Ludovicus (de Roma), Singularia in causis criminalibus secundum ordinem titulorum libri V Decretalium. Nr. 1 tot 12 zijn alle uit CA. 1186. |
2. | Aeneas Sylvius (Pius II), Pro laude Ludovici de Roma. Epitaphium. |
3. | Pontanus, Ludovicus, De presumptionibus. - Tot aan het slot van dit traktaat (fol. 45a) is het boek gedrukt in de Pontanus-type; de rest (fol. 45b-60a) is in de Saliceto-type. Beide kanten van fol. 45 zijn gereproduceerd bij HMT. 23 (A en B). |
4. | Pii II pontificis maximi, De mulieribus pravis et earum pernicioso dampnatoque fugiendo consorcio, ad nobilem virum Karolum Cipriacum. - Descripcio judicii Paridis, capitulum primum (fol. 45b; vgl. beneden, nr. 95). Deze pagina is geheel gereproduceerd bij HMT. 23 (B), en daar komen aan het woord: |
5. | Tres dee ad Paridem |
6. | Venus ad Paridem |
7. | Juno eidem |
8. | Pallas eidem |
9. | Judicium Paridis (vgl. nr. 95) |
10. | Poeta (Pius II?). - Dit alles staat op fol. 45b, regel 1-29. Daarna volgt: |
11. | Descripcio lascivi amoris. Capitulum secundum. (Inc.) Vidimus effigiem lascivi nuper amoris (fol. 45b, reg. 30 tot fol. 51a, reg. 26); doch de passage op fol. 46b tot en met ‘hec lactancius’, dus tot fol. 49a, reg. 27 ‘n'y appartient pas’, zegt HMT., pag. 27, alin. 2. De tekst van het Capitulum secundum wordt daarna weer voortgezet op fol. 49a, reg. 27 tot fol. 50a, laatste regel (zie over dit gedeelte nr. 15). - Dit alles is bij HMT. pag. 27 zeer onduidelijk (CA. 1186, die er blijkbaar helemaal niet uit kon komen, zegt over datgene wat op fol. 45b tot fol. 60a staat totaal niets!) Een en ander wordt nog onduidelijker door wat HMT., pag. 27 in alinea 1 zegt. Alleen is uit Holtrop duidelijk, dat op fol. 51a, reg. 26 begint: |
12. | Ejusdem Pii secundi De laude atque epitaphiis virorum illustrium compendiosus et delectabilis tractatus; en dat daarna nog volgen:
* Drie epigrammen. Verder enige korte teksten ‘sur Dieu et la S. Trinité; extraits des oeuvres de S. Augustin, de S. Hilaire, de S. Ambroise, de S. Bernard, de S. Dénis l'Aréopagiste (sic), de S. Jérôme, de Josèphe (Flavius Josephus?), et de Thomas d'Acquin (sic)’; en dat op fol. 60a citaten staan uit Aristoteles, Plato, Averroës, Porphyrius, met weerleggingen van Augustinus, Ambrosius, Gregorius en Hieronymus. - Veel zorg hoeft men zich over deze weinig-zeggende gegevens niet te maken, daar deze fragmenten ook zijn opgenomen in de Saliceto/Homerus-bundel. Zie nr. 88-94; 96-104.
Vermoedelijk is dit het slot van de Pontanus-bundel. De Saliceto/Homerus-bundel begint: |
13. | Saliceto, Guilelmus de, Tractatus de salute corporis (fol. 2a-8b). Vgl. CA. 1483, en vooral ook Suppl. III. 1483; PBg. II. 1837; Pennink 134 en 142. |
14. | Turrecremata (Torquemada), Johannes de, Tractatus de salute animae (fol. 8b-12a). - Overgenomen door Ketelaer/De Leempt in hun Defensorium. Zie p. 334, nr. 10. |
15. | Pius II, Contra luxuriosos et lascivos ad Karolum Cypriacum. Tractatus de amore. - (Prol.) Tractatum de amore olim sensu pariterque aetate juvenes cum nos scripsisse recolimus, Karole fili... (Des.) non in corde philosophi sed in sinu meretricis est nata. Explicit (fol. 12b-14a). Vgl. nr. 105. - Uit dit traktaat vindt men het zetsel van fol. 13a en 13b gereproduceerd bij HMT. 26 (A en B) om aan te tonen, dat de bladspiegel van fol. 13b smaller is dan die van fol. 13a, en 34 regels telt in plaats van 36. - HMT. voegt er pag. 31, alin. 3 (vgl. pag. 27, alin. 2) nog aan toe, dat het zetsel van fol. 13b-14a ‘absolument du même tirage’ is als dat van fol. 49b-50a van de Pontanus-bundel (vgl. nr. 11 hierboven). - Het traktaat van Pius II: De mulieribus pravis (nr. 4) schijnt hetzelfde te zijn als Contra luxuriosos (dit nr. 15), en deze twee schijnen weer geheel of gedeeltelijk identiek met de Epistola 395 in Aeneae Sylvii Opera
|
| |
| |
| omnia (Basileae 1551). Doch in de Pontanus-bundel (nr. 4) heeft die Epistola 395 een lange interpolatie, die in de Saliceto-bundel niet voorkomt. Aldus bij HMT., pag. 27, alin. 2; vgl. pag. 30-31. - Naar de beschrijving bij PBg. III, nr. 3165, fol. 180b te oordelen, staat die Epistola 395 ook in Pius II, Epistolae familiares, s.n.l.a. [Leuven, Jan Veldener] 1477 (uit CA. 22 blijkt dat niet). - In deze brief vindt men ook de bekende woorden: Eneam rejicite. Pium recipite, waarmee de Paus zijn vroegere lichtzinnige geschriften herriep (vgl. HMT., pag. 32, alin. 3 v.o.). - In de reeds vermelde reproductie bij HMT. 26 (B) staan in gothische kapitalen enige autoriteiten aangehaald, die voornamelijk vanwege nr. 18 hier worden vermeld: |
16. | Tullius |
17. | Prudencius |
18. | Architrenius. - Dit is de titel van een gedicht van de Engelse Benedictijn Johannes Hautivillensis (Hanville, Nantvillensis, Annaevillensis, de Altavilla, etc.), dat hij omstreeks het jaar 1200 opdroeg aan Gualterus de Constantiis, aartsbisschop van Rouaan. Het werk is ‘flebilium quasi summe flebile carmen’. Zie Fabricius-Mansi IV. 369; vgl. II. 487, nota m, waar de dichter Joh. Kantvillensis heet, en medegedeeld wordt, dat hij reeds door Eberhard de Bethune ‘Architrenius’ wordt genoemd. |
19. | Juvenalis |
20. | Lactancius. - Daarna volgt (zie PBg. II. 1837, fol. 15a): |
21. | Pius II, Pro laude Homeri Praefatio (gereproduceerd bij PBg. II, pag. 379) met citaten uit: |
22. | Vergilius |
23. | Ovidius |
24. | Idem |
25. | Alexandreis (van Gualterus de Castellione = Gauthier de Chatillon, c. 1200). Van dit heldendicht op Alexander de Grote zegt Fabricius-Mansi III. 106, met verwijzing naar Henricus Gandavensis (c. 1280), dat het ‘in scholis grammaticorum tantae dignitatis fuit, ut prae illo veterum poetarum lectio negligeretur’. - Daarna volgt (fol. 16a): |
26. | Meonii Homeri... opus insigne cui Yliada(!) titulus inscribitur, e greco in latinum versa. - Het is een Latijnse bewerking van de Ilias, in 1070 hexameters, die reeds gebruikt werd bij het onderwijs tijdens de Karolingische Renaissance. Het gedicht staat op naam van Pindarus Thebanus (5e eeuw v.Chr.), doch is waarschijnlijk van Silius Italicus (1e eeuw), en vormde de bron voor Ovidius. Omstreeks de 7e(?) eeuw werd het verdrongen door de mystificaties van Dares Phrygius en Dictys Cretensis, die op het eind van de 15e eeuw weer enige opgang maakten; doch ook keerde men deels weer terug naar de Yliada van Pindarus/Silius. Zie hierover de noot achter PBg. II. 1837. - Daarna ‘Testimonia pro laude Homeri’ van: |
27. | Petrarcha |
28. | Laërtius |
29. | Diogenes |
30. | Justinianus |
31. | Statius |
32. | Aeneas Sylvius. - En de Epitaphia (fol. 23b) op |
33. | Hector. - Bij nr. 33-37 zie nr. 79. |
34. | Achilles graecus |
35. | Anthenor |
36. | Alexander |
37. | Homoneae doctissimae ac probissimae Romanae, contubernalis Athimeti, nobilissimi Romanorum senatoris, Epitaphium pietatis atque eleganciae plenum, Romae in marmoreo tumulo vetustissimis literis sculpto (PBg. II. 1837, fol. 24a; het is eigenlijk een samenspraak tussen de Actor, Athimetus en Homonea. Zie Pennink 134). - Hiermee eindigt het Saliceto/Homerus-exemplaar te Brussel, beschreven bij PBg. l.c. Het exemplaar van het Museum M.-W., beschreven bij Pennink 142, en het ex. te Darmstadt (CA. III. 1493) geven daarna nog de Epitaphia van: |
38. | Vergilius (zie bij nr. 61) |
39. | Cicero |
40. | Cato Porcius |
41. | Dido |
42. | Pallas |
43. | Julius Caesar |
44. | Octavianus |
45. | Hercules |
| |
| |
46. | Pictor quidam egregius in ecclesia sanctae Mariae in Minerva (te Rome) |
47. | Petrus de Allijaco (d'Ailly) |
48. | Petrus Comestor |
49. | Laurentius Valla. - Overgenomen door Ketelaer/De Leempt in hun Maximianus. Zie p. 335, nr. 11. |
50. | Lucretia Romana |
51. | Pentasilea (Penthesilea; cf. Verg., Aen. I, 491). |
52. | Ovidius. - Overgenomen door K./De L. in hun Maximianus. Zie p. 335, nr. 11. |
53. | Aliud ejusdem |
54. | Pacuvius poeta |
55. | Apis Plautus (sic, bij CA. III. 1493, in ex. Darmstadt. Bij BRH. 573 en CA. 1417 wordt gelezen: Appius Plautus; bij Pennink 142: Plautus). |
56. | Leonardus Aretinus |
57. | Petrarcha |
58. | Puer generosus de Tracia (bij BRH. 573: Pueri sub glacie absorbti; bij CA. 1417: d'un enfant mort sous la glace). |
59. | Guarinus Veronensis [†1460] |
60. | Quidam medicus Mediolanensis |
61. | Ladislaus Bohemiae rex [† 1457]. - Overgenomen door K./De L. in hun Claudianus. Zie p. 334, nr. 9. - In het ex.-Darmstadt wordt de reeks Epitaphia, beginnende bij nr. 38 (Vergilius), nog voorafgegaan door de Epitaphia: |
62. | Salvatoris (is hiermee Jesus bedoeld of Godfried van Boullion, nr. 63, die zich na de verovering van Jerusalem in 1099 geen ‘koning’ wilde laten noemen?) - Komt alleen voor in CA. III. 1493 (ex.-Darmstadt). |
63. | Godefrigi (sic) ducis de Bilion (zie bij 62). - Alleen bij CA. III. 1493. |
64. | Regis Balduini (Boudewijn VI als graaf van Henegouwen; Boudewijn IX als graaf van Vlaanderen, en Boudewijn I als Latijns keizer van Constantinopel bij de 4e Kruistocht; gekozen 9 Mei 1204, en kort daarna gestorven). - Komt alleen voor in CA. III. 1493. - Dan volgen (na nr. 61) allerlei Epigrammata en Epitaphia door elkaar, zoals: Epigrammata: |
65. | Urbis Romae |
66. | Aliud in laudem ipsius Urbis |
67. | Annaei Lucii Senecae |
68. | Bernardi Claraevallensis |
69. | Sanctae Mariae virginis. - Daarna Epitaphia: |
70. | Cujusdam Romani Jurisconsulti per Eneam Sylvium |
71. | Idem (Aeneas) pro Silvio et Victoria suis genitoribus |
72. | Ejusdem (epigr.) De praeceptis Decalogi |
73. | Idem vexatus a podagra |
74. | Idem ad poetam quendam |
75. | Responsio ipsius poetae |
76. | Idem Pius Ad turbam poetarum |
77. | Idem in festo Purificationis sanctae Mariae (2 Februari) |
78. | Epitaphium cujusdam exulis |
79. | Epitaphium Elizabeth impudicae mulieris. - In het ex.-Darmstadt volgen dan (CA. III. 1493, fol. 22b-23a) de teksten die boven reeds genoemd zijn onder nr. 33-37, van Hector tot Homonea, waarna dan nog komen de Epitaphia (zie ook Pennink 142): |
80. | Nevii poetae (Cneus Nevius), †198 v.Chr.) |
81. | Responsio |
82. | Eugenii Papae IV († 1447). - Nr. 82 en 83 zijn overgenomen door K./De L. in hun Maximianus. Zie p. 335 nr. 11. |
83. | Nicholai Papae V († 1455). - Zie bij nr. 82. Bij K./De L. wordt het Epitaphium op Nicolaus toegeschreven aan Mapheus Vegius |
84. | Andreolae genitricis eiusdem Nicholai |
85. | Jugurthae Numidiae regis (te Rome in 104 als gevangene door hongerdood om 't leven gebracht). - Na Jugurtha volgen in het ex. Mus. M.-W. (BRH. 573; CA. 1417): |
86. | Epygramma jocosum |
87. | Epygramma serium. - En dan komen de teksten uit de Pontanus-bundel die door Holtrop zeer vaag, en door Campbell helemaal niet beschreven worden (zie boven, nr. 11; en nr. *, na nr. 12), en waarvan reeds gezegd werd, dat ze ook wel in de Saliceto-bundel zouden staan; |
88. | Epygramma Dei Altissimi |
89. | Concordat Bernardus libro De consideratione |
| |
| |
90. | Augustinus |
91. | De Deo absolute considerato, Bernardus |
92. | De Deo Patre, Dionysius Areopagita |
93. | De Deo Filio, Jeronimus |
94. | De Spiritu Sancto, Thomas Aquinas. - Bij Pennink 142 (pag. 67) worden verder nog genoemd: |
95. | Judicium Paridis (= Cap. I van Pius II, De mulieribus pravis; zie nr. 4-9, en vgl. de reproductie bij HMT. 23[B]) |
96. | Epigrammata III. - a) Devorat agricolam rex... - Dit epigram wordt, onder de titel: Epigramma ridiculum ook overgenomen door K./De L. in hun Maximianus. Zie p. 335, - b) Jam satis est lusum... c) Quod Deus est scimus... - Verder de boven, nr. 89-94, genoemde namen, en de bij Holtrop, pag. 27 in verkeerde volgorde geplaatste citaten uit (zie nr. *, na nr. 12, en vgl. Pennink 142): |
97. | Aristoteles |
98. | Augustinus |
99. | Plato |
100. | Ambrosius |
101. | Averroës |
102. | Gregorius |
103. | Porphyrius |
104. | Hieronymus. - Tenslotte zwerven er nog een paar stukken rond, waarvan niet te achterhalen is waarbij ze behoren. Het zijn: |
105. | Seneca in Epistolis. (Inc.) Plerique philosophorum tales sunt... (Des.) sed in sinu meretricis est nata. Explicit. - Het schijnt een verdwaald stuk zetsel te zijn uit nr. 15 (Pius II, Contra luxuriosos; vgl. CA. III. 1493). Verder: |
106. | Jeronimus. (Inc.) Prima primi uxor Adae post... (Des.) primi virtutis imperio rebellant (BRH. 573; CA. 1417; CA. III. 1493, fol. 15a). |
107. | Pius II pontifex maximus. (Inc.) Non sic profecto est de nostrae, id est, catholicae fidei veris... (Des.) Explicit haec pulchra vani descriptio amoris (CA. 1493, fol. 18a). - En tenslotte een soort |
108. | [Epilogus] (Inc.) De hac siquidem dilectione et de reliquis hujusmodi quae supra... (Des.) virtutibus sanguineque suo confirmarunt. Explicit (BRH. 573 en CA. 1417, fol. 16a). |
Tot zo ver de lijst van de Costeriana zoals die hier in Nederland sedert Holtrop (BRH., anno 1856), later enigszins aangevuld door Campbell (1874-1890), Pennink (1920) en Polain (1932) kant en klaar vóór ons ligt.
Zouden de nieuwere auteurs die ex professo over de Laurens Costerkwestie geschreven hebben, zoals Hessels (1871, 1887), Fruin (1888). Ch. Enschedé (1901, 1904), Zedler (1921, 1936), enz., niet een heel andere kijk op de Costerkwestie hebben gekregen, wanneer zij eerst een lijst hadden aangelegd zoals ze hierboven te zien is? Zouden zij dan nòg van mening gebleven zijn, dat onze oudste Nederlandse drukkerij het werk is van een man, wiens vak voorzover wij weten, geen ander was dan handelaar in vet, olie, kaarsen, terwijl hij tegelijkertijd misschien het ambt van koster, schoolmeester, en herbergier erbij uitoefende?
*
Spoedig nadat die oudste drukkerij had opgehouden te bestaan - men schat dat op ongeveer 1472 naar de vorm van de letters te
| |
| |
oordelen - zien wij te Utrecht in de jaren 1473-1475 een drukkerij verschijnen, die in korte tijd een reeks boeken uit geeft, bijna allemaal folianten, waarover men versteld staat, zowel wat de menigte als wat de inhoud betreft. In de jaren 1473-1474 noemen zich als eigenaars Nicolaas Ketelaer en Gerard de (= van) Leempt, en in 1475 staat de zaak op naam van Willem Hees. Wie Hees was weten we niet, doch Ketelaer was geboortig uit UtrechtGa naar voetnoot7), en Gerard de Leempt noemt zich later wel ‘Gherardus Leempt de Novimagio’, doch misschien was Nijmegen toch niet zijn geboorteplaats. Maar dit laatste is voor ons doel van geen belangGa naar voetnoot8).
Ketelaer en De Leempt noemen zich allebei ‘magister’; zij zijn dus meester in de vrije kunsten en hebben aan een Universiteit gestudeerd (wat wel te Keulen of te Leuven zal geweest zijn). Voor al hun boeken gebruiken zij slechts één en dezelfde type, die in 1475 ook wordt overgenomen door Willem Hees. Het is een iet of wat onvast getekende lettersoort waarvoor zij, als ik goed zie, tot model hebben genomen het Karthuizersschrift. Zie de reproductie in HMT. 37.
Verreweg de meeste boeken van Ketelaer en De Leempt dragen geen datum, en slechts in één boek (nr. 1) van de volgende lijst noemen zij hun naam en woonplaats plus het jaartal 1473. In één ander boek (nr. 7) staat nog alleen het jaartal 1474, doch al hun andere boeken zijn S(ine) n(omine) l(oco et) a(nno). Toch kan men deze ongedateerde boeken enigszins in groepen verdelen, naargelang ze namelijk 30, 31, of 32 regels per pagina
| |
| |
tellen. Het is immers algemeen bekend, dat de toenmalige drukkers langzamerhand meer regels per pagina gingen zetten om op die manier ruimte, dus ook papier uit te sparen. Men krijgt dan 3 groepen: 30 regels (nr. 1-6); 31 regels (7-14); 32 regels (15-21). Vermoedelijk is dit dus ook de chronologische volgorde.
Wie het geduld heeft de volgende 21 titels en de 7 van Willem Hees door te lezen, en weet voor welk gebruik de daar genoemde werken tijdens de middeleeuwen waren bestemd, zal moeten erkennen, dat Ketelaer en De Leempt zich richtten tot een publiek, dat op hoger wetenschappelijk niveau stond, of althans ernaar streefde, dan het ouderwetse schoolprogram van de Broeders van het Gemene Leven toeliet.
Vooral nr. 1 (Comestor), speciaal ook nr. 3 (Hieronymus) en nr. 7 (Eusebius), verder nr. 10 (Defensorium), nr. 14 (Vegetius), en nr. 19 (Sidonius) zijn echte ‘wetenschappelijke’ werken uit die tijd. En de Bourgondische lastgevers zorgden ook voor het amusement van de toekomstige studenten, niet zozeer door de Latijnse vertaling van de oer-Nederlandse Reintje de Vos (nr. 18), die in hoofdzaak wel voor henzelf zal bedoeld zijn geweest, maar meer door het Speculum stultorum (nr. 6), de Fagifacetus (nr. 28; een voorloper van de latere Duitse Tischreden), terwijl Ovidius (nr. 27), Pamphilus (nr. 24, 26) en dergelijke ontboezemingen als onmisbare specerijen dienst deden.
| |
Boeken, gedrukt door Ketelaer en De Leempt te Utrecht, 1473-1474
1. | Petrus Comestor, Historia scholastica. Impressa in Trajecto inferiori per magistros Nycolaum Ketelaer et Gherardum de Leempt. Mo.cccco.lxxiijo. - Alleen Pars II (Nieuw Testament). - Pennink 202 = CA. 1404. - Het werk in zijn geheel, dus met Pars I erbij, behandelt de geschiedenis van het Oude en Nieuwe Testament, doorweven met filosofische, theologische en tekstcritische beschouwingen, citaten uit Flavius Josephus, uit heidense schrijvers, enz. De auteur stierf te Parijs in 1179 (1198?). Het werk was een van de handboeken aan alle Universiteiten. |
2. | Augustinus [pseudo], Liber de mirabilibus sacrae Scripturae. S.n.l.a. - Pennink 204; CA. 206. - Schijnt te dagtekenen uit de 7e eeuw. |
3. | Hieronymus, Liber de viris illustribus. S.n.l.a. - Pennink
|
| |
| |
| 207; CA. 933. - Het oudste bio-bibliografische werk over de christelijke schrijvers. In een land als het toenmalige Nederland een uiterst merkwaardige verschijning. |
4. | Sedulius, In librum Evangeliorum. S.n.l.a. - CA. 1511. - De titel in de incunabel is zeer ongewoon. Het boek bevat het algemeen bekende Paschale carmen (5e eeuw). |
5. | Thomas de Aquino, De rege et regno ad regem Cypri. S.n.l.a. - CA. 1666. - Dat de tekst van deze uitgave steunt op een 13e-eeuws handschrift, kan men lezen bij B. Kruitwagen, S. Thomae de Aquino Summa opusculorum (Bibliothèque Thomiste IV), Le Saulchoir, Kain, Belgique 1924, p. 4-5; vgl. p. 45, nr. 20. Het werkje werd later door onbekende hand vermeerderd, en is thans algemeen bekend onder de titel: De regimine principum. |
6. | Nigellus (Vigellus) Wirecker, Speculum stultorum. S.n.l.a. - Pennink 215; CA. 1724; Kronenberg, Cat. incunab. Athen.-Bibl. Deventer, 1917, nr. 270. - De schrijver is een Engelsche monnik (c. 1200), die in zijn satyrisch gedicht een ezel laat optreden die ontevreden is over zijn staart, overal rondloopt om een nieuwe te krijgen, vergeet dat hij eigenlijk naar de beroemde medici te Salerno moet, de weg kwijt raakt, en overal domme dingen vertelt die toevallig toepasselijk zijn op de eerzucht der geestelijken en leken die hij ontmoet. Het gedicht bestaat uit 3800 regels. Nieuwe uitgave van Th. Wright, Londen 1872. Vgl. Kronenberg, bij nr. 270. |
7. | Eusebius Caesariensis, Historia ecclesiastica, interprete Rufino. - Hieronymus, De Eusebio. - Gennadius, De Rufino. S.n.l. 1474. - Pennink 216; CA. 711; PBg. II. 1427. |
8. | Bernardus Claraevallensis, De Consideratione, ad Eugenium Papam III. S.n.l.a. - Pennink 205; CA. 263. |
9. | Claudianus, De raptu Proserpinae. - Epitaphium Ladislai Bohemiae atque Ungariae regis. S.n.l.a. - Pennink 206, CA. 447. - Het epitaphium op koning Ladislaus komt ook voor in de Saliceto-bundel van de pseudo-Costerdrukkerij (zie boven, p. 330, nr. 61)., |
10. | Defensorium contra Judaeos, hereticos et Sarracenos. - Joh. de Turrecremata, Alius tractatus de eadem materia = De salute animae. - Alius tractatus de eadem materia ex Cassiodori Historia tripartita. - Constantius Imperator et Liberius Papa pro defensione Athanasii, e greco translatus per Cassiodo- |
| |
| |
| rum. S.n.l.a. - PBg. II. 1254; Pennink 213; CA. 558. - Het traktaat van De Turrecremata, De salute animae, staat ook in de Saliceto-bundel (zie p. 328, nr. 14). |
11. | Maximianus grammaticus, Ethica (seu Elegiae sex de incommodis senectutis). - Epitaphium Nicolai Papae V a Mapheo Vegio. - Epitaphium Eugenii Papae IV. - Epitaphium Laurentii de Valla. - Epitaphium Ovidii. - Epigramma ridiculum. S.n.l.a. - Pennink 208; CA. 770. - De Epitaphia staan ook in de Saliceto-bundel, respectievelijk onder de nummers 83, 82, 49 en 52. - Het Epigramma ridiculum is nr. 96 sub a. - Het werk van Maximianus werd vroeger toegeschreven aan Cornelius Gallus (zie verder Pennink 208). |
12. | Plutarchus Cheronensis, Dicteriae ad Trajanum Caesarem, seu Additiones ad Valerium Maximum, traductae e Greco per Franciscum Philelphum. - Franciscus Petrarcha, Dialogi II de vera sapientia. S.n.l.a. - Pennink 209; CA. 1423. |
13. | Thomas de Aquino [pseudo-], De divinis moribus. De beatitudine, seu De cognitione, amore, fruitione, unione, laudatione, gratiarum actione et congratulatione animae beatae. S.n.l.a. - Pennink 210; CA. 1669. |
14. | Vegetius, De re militari. Epitome. S.n.l.a. - CA. 1706, waar 4o formaat wordt aangegeven, wat in folio moet zijn (cf. CA., p. 630). |
15. | Jacobus de Cessolis, Solatium ludi schacorum, scilicet regiminis ac morum hominum, et officium virorum nobilium. S.n.l.a. - CA. 418. |
16. | Gesta Romanorum (seu) Historiae notabiles atque magis principales ex gestis Romanorum, et quibusdam aliis notabilibus gestis cum moralizationibus eorundem. S.n.l.a. - CA. 822. |
17. | Gregorius [Ambrosius Autpertus], De conflictu vitiorum atque virtutum. - Augustinus, Contra quinque haereses. S.n.l.a. - Pennink 203; CA. 855. - Over Ambrosius Autpertus, zie bij Pennink 203. |
18. | Reynardus Vulpes. S.n.l.a. - CA. 978; Kronenberg, Deventer 231. - Latijnse vertaling op vers van Reintje de Vos, door Balduinus, met opdracht aan Joh. Dampierre, praepositus Brugensis. De vertaling is van vóór 1280. Vgl. verder bij Kronenberg. |
19. | Apollinaris Sidonius, Epistolarum libri IX. Carmina XXIV. S.n.l.a. - PBg. I. 291; CA. 1542. - Sidonius was bis- |
| |
| |
| schop van Clermont Ferrand in Auvergne († 488/9). - Zeer uitvoerig handelt over hem Fabricius-Mansi VI, p. 464-474. |
20. | [Thomas a Kempis], Soliloquium animae. S.n.l.a. - Pennink 212; CA. 1567. |
21. | Thomas a Kempis, Sermones, Epistolae, et Opuscula nonnulla. S.n.l.a. - Pennink 211; PBg. IV. 3776; CA. 1657. - De Opuscula worden bij Pennink stuk voor stuk opgenoemd. |
Het bestaan van de volgende 4 boeken als producten van Ketelaer en De Leempt is zeer twijfelachtig. De gegevens erover worden aangetroffen bij oudere bibliografen: De la Serna Santander, Ebert, Dibdin, enz., uit het begin der 19e eeuw, die te spoedig meenden dat zij een bepaalde type alleen op het gezicht konden identificeren.
a) | Bernardus Geystensis, Palponista (CA. 283). |
b) | Boethius [pseudo], De disciplina scholarium (CA. 324). |
c) | Floretus (Facetus), quasi flos de sacrae Scripturae libris (CA. 752). |
d) | Henricus Samariensis (Septimellensis; vulgo Pauper Henricus), Liber elegiorum de diversitate fortunae et philosophiae consolatione (CA. 915). |
Wanneer deze boeken bestaan of inderdaad bestaan hebben, is het vooral van a), c) en d) bepaald jammer, dat men er nog geen zekerheid over heeft. Doch misschien brengen de Engelse bibliotheken enige verrassingen.
Ketelaer en De Leempt verdwijnen na 1474, terwijl wij in 1475 hun materiaal in handen zien van Willem Hees, die er 7 boeken mee drukt (3 in folio, en 4 in quarto) en dan voorgoed verdwijnt, met en benevens het materiaal van de Utrechtse drukkerij, die drie jaren lang zo ontstuimig had gewerkt.
Wat Willem Hees produceerde onderscheidt zich meestal van de drukken van Ketelaer en De Leempt, doordat hij een paragraafteken gebruikt (¶), en enige boeken drukte in 4o formaat (zie de reproductie bij HMT. 38, en vgl. aldaar pag. 41). Slechts in één boek (nr. 22) plaatst hij zijn naam en het jaartal, en met het karakter van zijn boeken blijft hij geheel in de lijn van Ketelaer en De Leempt: klassieken, neo-klassieken, humanistisch taal-onderwijs en ascese. Hier volgt het sobere lijstje:
| |
Boeken gedrukt door Willem Hees
22. | Mag. Ant. Haneron, De coloribus verborum et sententiarum cum figuris grammaticalibus. Finitum per manus Wilhelmi Hees anno [14]lxxv. - CA. 909. 4o (18 bladen, 22 regels). |
23. | Bernardinus (Senensis), Tractatus de vita christiana, in tres excellentissimos sermones divisus. S.n.l.a. - CA. 262; PBg. I. 568. 4o (54 bll., 22 regels). |
24. | Pamphilus poeta, De amore. S.n.l.a. - CA. 1351. 4o
|
| |
| |
| (16 bll., 27 regels; vgl. nr. 26). - Pamphilus is een overigens onbekend schrijver; zie Stillwell, P 15. - Vgl. nr. 26. |
25. | Dathus, Augustinus, De variis loquendi figuris sive de modo dictandi. S.n.l.a. - CA., Suppl. III. 534a; PBg. II. 1235. 4o (24 bll., 24 regels). |
26. | Pamphilus poeta, De amore. S.n.l.a. - CA. 1352. 2o (14 bll., 32 regels; vgl. nr. 24). |
27. | Ovidius, Opuscula. - Vol. I. De arte amatoria. Vol. II. De remediis amoris. Liber trium puellarum. Liber de nuncio sagaci. S.n.l.a. - CA. 1349. 2o (62 bll., 32 regels). |
28. | Fagifacetus, tractans de facetia mensae (door Rainerius Alemannus). S.n.l.a. - CA. 736. 2o (8 bll., 32 regels). - Zie verder bij CA., en de ed. Lemcke (Stettin 1880). |
* * *
Hiermee kunnen wij ons betoog, dat de zogenaamde Costeriana niet in Haarlem maar te Utrecht ontstaan zijn, voorlopig beëindigen.
Dat er betrekking bestaat tussen de Costeriana-drukkerij en de Utrechtse drukkerij van Ketelaer en De Leempt staat vast. Men vergelijke in de bovenstaande lijsten de Costeriana-nummers 14, 49, 52, 61, 82, 83, 96a met de nummers 10, 11, 11, 9, 11, 11, 11 van de lijst van Ketelaer/De Leempt. En er zullen vermoedelijk nog wel meer van die ontleningen zijn. Daarbij komen dan nog de andere gegevens die op Utrecht wijzen, opgenoemd in ons vorig artikel, pag. 268-270.
De eeuwenoude Laurens Costerkwestie is dus niet meer een uitsluitend historisch en paleotypisch vraagstuk, maar behoort ook tot het domein van de geschiedenis der humanistische litteratuur der 15e eeuw hier in Nederland.
Want hoe men de zaken ook keert of draait, de vraag is: Weet iemand een andere aanleiding aan te wijzen tot het ontstaan van de Pontanus- en Saliceto/Homerus-bundels, dan het reeds in 1470 bestaande plan, een Universiteit op te richten in de stad Utrecht?
Wie zich hierover eens verstandig laat horen is welkom.
Leiden, 25 Maart 1951
Pastorie, Hartebrug
fr. B. Kruitwagen, O.F.M.
|
-
voetnoot2)
- Vgl. A. Hulshof, Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen VIII, 1910, p. 23-26; herdrukt in zijn Utrechtsche Parelen (Utrecht 1944), p. 72-74. - J. Alblas-J.F. van Someren, Incunabelen (van de) Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht (Utrecht 1922), onder nr. 15, 214, 502, 503, 636. - Hoe men aan de naam Porphyrius (nr. 636) en diens Liber quinque praedicabilium gekomen is, wordt niet medegedeeld. Het is stiekem ontleend aan Zedler, Von Coster zu Gutenberg, 1921, p. 55.
-
voetnoot3)
- BRH. = Catalogus librorum saeculo XVo impressorum quotquot in Bibliotheca Regia Hagana asservantur, ed. Joh. Guil. Holtrop (Hagae-Comitum 1856). - Hierin ook de in de Nederlanden gedrukte incunabelen van het Museum Meermanno-Westreenianum; zie pag. 218-256.
CA. = M.F.A.G. Campbell, Annales de la typographie néerlandaise au XVe siècle (La Haye 1874). Met Suppléments I (1878); II (1884); III (1889); IV (1890). - Campbell beschrijft hierin ook de in de Nederlanden gedrukte incunabelen van het zojuist genoemde Museum, maar zonder erbij te vermelden of een exemplaar van de door hem beschreven uitgave aan de Kon. Bibl., dan wel (ook) aan het Museum behoort. Hij tekent ze alle zonder onderscheid met een *. 't Is uitermate onpraktisch.
Fabricius-Mansi = J.A. Fabricius, Bibliotheca latina mediae et infimae aetatis a J.D. Mansi aucta. Vol. I-VI (paarsgewijze met doorlopende paginering), Florentiae 1858/59.
HMT. = J.W. Holtrop, Monuments typographiques des Pays-Bas au quinzième siècle (La Haye 1868). - Dit uiterst verdienstelijke, en voor de bestudering der Nederlandse incunabelen absoluut onmisbare werk, dat voorlopig door geen ander zal worden vervangen, bestaat uit XIV en 138 pagina's tekst en 133 platen met gedrukte nummers, alles in groot-folio. De uitgave der platen, met voorlopige ‘Sommaires’ bij ieder der 21 afleveringen, begon in 1857; de platen verschenen au fur et à mesure, naargelang Holtrop zekerheid had verkregen omtrent alle, of een aantal typen van een of andere drukker. Pas toen hij 11 jaar later, in 1868, het voorwerk liet verschijnen, gaf Holtrop aan de platen andere nummers, naar de chronologische volgorde der drukkers. Gevolg daarvan was, dat iedere plaat twee nummers draagt. Doch dat tweede nummer moet men op iedere plaat zelf bijschrijven (een parallel-tabel vindt men op pag. 138). Bij het verwijzen naar zijn eigen platen zet Holtrop zelf dat bijgeschreven nummer altijd voorop. De platen verschenen natuurlijk los, en ook het voorwerk verscheen in losse katernen. Toen het boek definitief af was heeft men er, bij mijn weten althans, geen ‘Avis au relieur’ bijgevoegd, met het gevolg, dat men tekst en platen dikwijls in één zwaar onhanteerbaar volume heeft samengebonden. Dat maakt een nauwkeurig gebruik van het kostbare werk zo goed als onmogelijk, omdat men tekst en platen, en vooral ook de platen onderling, voortdurend met elkaar moet vergelijken. Waarbij nog komt, dat sommige afbeeldingen dwars op de platen staan. - Wie al dit vermoeiende en verdrietige tijdverlies wil vermijden (en zoals gezegd: het werk zal steeds onmisbaar blijven), zal goed doen, niet alleen de platen, maar zo mogelijk ook het voorwerk geheel uit de band te laten nemen, en het in losse katernen, resp. in losse platen, in
twee, of wegens zijn groot formaat, liever nog in drie portefeuilles te splitsen.
Pennink = Catalogus van de incunabelen (van het Museum Meermanno-Westreenianum). II [Door Mejuffrouw Dr. R. Pennink] ('s-Gravenhage 1920).
PBg. = M.-L. Polain, Catalogue des livres imprimés au quinzième siècle des bibliothèques de Belgique. I-IV (Bruxelles 1932).
Stillwell = Margaret Bingham Stillwell, Incunabula in American Libraries. A second Census (New-York 1940).
-
voetnoot4)
- De pseudo-Costeriana onder nr. 1 (Abcdarium), nr. 2 (Boetpsalmen), en nr. 8 (Manuale) behoren tot een groep die geen van alle een titel dragen; men vindt ze gecatalogiseerd op Abc(e)darium, Horarium(!), Liturgie, Livre, Livret, enz., terwijl een elders gangbare benaming ook ‘Pater noster’ heeft geluid (zie Mej. Kronenberg in Het Boek XXX, p. 171-2). Ofschoon ik aan Manuale precum pro pueris de voorkeur zou geven als verzamelnaam voor al dat kleingoed, zal het wellicht het beste zijn, het voorbeeld van de ‘Gesamtkatalog der Wiegendrucke’ te volgen, die blijkbaar het plan heeft alles onder het trefwoord Pater noster te verzamelen (Kronenberg, p. 172). - Dat al die boekjes, die door de eerste de beste houtsnijder konden worden vervaardigd, vóór de uitvinding van de boekdrukkunst, in blokdruk werden verspreid, ligt voor de hand. Een oorspronkelijk blok van een dergelijk boekje berust te Haarlem (Pennink, noot 1 bij nr. 5), terwijl ook PBg. III. 2504, pag. 56, bevestigt, dat er van zulke boekjes ‘il y en a des éditions xylographiques’. Leidinger beschreef in 1928 een druk van zulk een Duits blokboekje, en er is er ook een van Venetiaanse herkomst bekend (Kronenberg, p. 172). De volledige tekst van een ‘Pater noster’ doch in het Frans en in korte redactie, gedrukt door Guy Marchant te Parijs (1483-1508/09) staat gereproduceerd bij PBg. III, pag. 57. - Het Museum Meermanno-Westreenianum bezit ook zo'n boekje in handschrift met alleen het Pater noster, Ave maria en Credo (HMT., pag. 125).
-
voetnoot5)
- Volgens Fabricius-Mansi, V (Florentiae 1858), p. 123, nota a, zijn de Fabulae niet van Aesopus, doch van Accius (Attius; c. 135 v.Chr.), en zijn ze door het Florilegium van Eberhard de Bethune (begin 12e eeuw) op naam van Aesopus gebracht. Vgl. ook Pennink, nr. 96.
-
voetnoot6)
- En meer dan die vijf bestaan er, geloof ik, niet. Het zijn: BRH. nr. 10, 572, 573. - CA. 1186, II. 1186a, 1416, 1417, 1493, en III. 1493 (ex. Darmstadt). - HMT., pag. 26-28, en 30-34. - Pennink 134, 142. - PBg. II, 1837 (vgl. ook III. 3165). - De reproducties bij HMT. 23 en 26 (beide, pl. A en B); bij Alblas, p. 129, en bij PBg. II, pag. 339, vormden welkome aanvullingen.
-
voetnoot7)
- Over de afkomst van Ketelaer zie HMT., pag. 42-43, waar hij zich beroept op een Genealogie van Utrechtsche Geslagten, MS. en deux volumes in-folio, vendu en 1865 par le libraire M. Nyhoff à la Haye. Holtrop deelt dit mee, niet waar hij Ketelaer, maar waar hij de latere Utrechtse drukkerij van Jan Veldener behandelt. - Kan Nic. Ketelaer identiek zijn met Nic. Kessler, die te Bazel van 1485 af een prachtdrukkerij heeft gehad? Zie Het Boek, XXIII 1935/36, p. 151. En waar is die Genealogie, die in 1865 werd verkocht, gebleven?
-
voetnoot8)
- De Leempt verschijnt van 1479 tot c. 1481 als drukker te Nijmegen, daarna in de jaren 1484 tot circa 1490 te 's-Hertogenbosch, doch telkens onder de naam van Gerard Leempt. Holtrop (HMT., pag. 113) maakt er bezwaar tegen, hem te identificeren met Gerard DE Leempt; maar tegen de identiteit van Richard Pafraet en Richard DE Pafraet te Deventer maakt hij geen bezwaar (pag. 72). - Ook meent Holtrop, dat Gerard Leempt geboren is te Nijmegen (HMT., pag. 112). Maar wanneer Leempt die, na Utrecht, eerst in Nijmegen een drukkerijtje heeft gehad, en daarna zijn zaakje voortzet te 's-Hertogenbosch, op het eind van zijn Proverbia van 1487 zegt (CA. 1451):
‘Impressa in Buscoducis per me Gherardum Leempt de Novimagio’, dan zegt hij daarmee nog niet, dat hij ook in Nijmegen is geboren.
|