Het Boek. Serie 2. Jaargang 30
(1949-1951)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 306]
| |
Jan Mommaert en het ‘Stichtelyck proces’Als uitgave van de ‘Seven Sinjoren’ te Antwerpen verscheen in 1926 de herdruk van een boekje dat in 1658 was uitgekomen onder de titel ‘Stichtelyck Ende Vermakelyck Proces Tusschen dry Edel-lieden, zynde gebroeders, Den eersten eenen Dronkaert, den tweeden eenen Hoereerder, ende den derden eenen Speelder. In desen lesten Druck met verscheyden Dichten, neffens een Oordeels-bedencken verciert, ende vermeerdert door J.M. Tot Brvssel, Ghedruckt by Jan Mommaert, in de Druckerye’. De uitgave werd ingeleid door Maurits Sabbe, die, terecht twijfelende aan de opgave van de Biographie Nationale en het Biographisch Woordenboek van Frederiks en van den Branden als zou dit een oorspronkelijk werk van Mommaert zijn, al spoedig de bron er van kon terugvinden in een geschrift van de Italiaanse humanist Philippus Beroaldus (1453-1505), professor te Bologna, nl. in de Declamatio ebriosi scortatoris aleatoris de vitiositate disceptantium. Dit werkje, in 1499 uitgekomen, had een geweldig succes; het werd in de eerste helft van de 16de eeuw een groot aantal malen herdrukt (o.a. ook te Deventer bij Pafraet) en in de 17de eeuw nog een paar maal, en werd ook al spoedig vertaald. Sabbe noemt een Duitse vertaling van Seb. Franck van 1539 en twee Franse bewerkingen, een door Calvi de la Fontaine (1556) en een door G. Damalis (1558), de laatste in verzen. Hij heeft Mommaerts uitgave vergeleken met de Latijnse tekst van Beroaldus en met de genoemde vertalingen en constateert dat de verschillen zo groot zijn, dat geen van deze vier het directe voorbeeld van de Zuidnederlandse druk geweest kan zijn. Van Beroaldus vindt men slechts de hoofdgedachteGa naar voetnoot1) terug, die ook de Franse bewerkers slechts als uitgangspunt hebben gekozen voor een geheel zelfstan- | |
[pagina 307]
| |
dige uitwerking, die niets gemeen heeft met Mommaerts versie; Seb. Franck daarentegen leverde slechts een letterlijke vertaling. Sabbe besluit dan ook ‘dat Mommaert's Proces voor de negen tienden minstens, een oorspronkelijk werk is’. Zelfs als er nog andere bewerkingen mochten opduiken dan die waarmee hij Mommaerts tekst heeft vergeleken, meent hij ‘dat Mommaert's oorspronkelijkheid onaangetast zou blijven. De Brusselsche drukker-dichter zou, om een beeld van Pater Poirters te gebruiken, niet kaal blijven zitten, al moest die andere nog problematische vogel zijn veeren komen terug halen’. Welnu, die vogel school dichter in de buurt dan Sabbe dacht, en al plukt hij Mommaert niet volkomen kaal, hij berooft hem toch van zoveel veren, dat hij lelijk in de kou komt te zitten. Er bestaan van het Stichtelijk Proces tenminste drie oudere Noordnederlandse uitgaven en enige latere. Laat ik eerst een enkele aanvulling mogen geven op de mededelingen van Sabbe. Het werkje van Beroaldus knoopt aan bij een oude traditie. Het is slechts een variant op de vele latijnse strijdgedichten over deugden en zonden uit de middeleeuwen, gewoonlijk getiteld ‘Conflictus Vitiorum et Virtutum’, ook wel ‘De pugna vitiorum’Ga naar voetnoot1); de titel Declamatio herinnert aan de ten onrechte aan Quintilianus toegeschreven Declamationes, die als model van juridische welsprekendheid werden gebruiktGa naar voetnoot2). De eerste Duitse vertaling is van Jakob Wimpheling, oudst bewaarde druk van 1513, maar waarschijnlijk al eerder uitgekomenGa naar voetnoot3); Duitse navolgingen leverden Hans Sachs in zijn vijfde Fastnachtspiel (1535) en Zacharias Bletz uit Luzern in zijn spel Die missratenen Söhne (1546). Deze worden hier echter slechts volledigheidshalve genoemd; zij hebben evenmin als de bovengenoemde Franse bewerkingen aan Mommaert tot voorbeeld gediend. Wat hij nagevolgd, ik mag wel zeggen nageschreven heeft, is een Noordnederlandse uitgave van 1640, ‘gedruckt by Isaac Burchoorn, Boeck-drucker in de Speuy-straet / inde Nieuwe Druckery, in 's Graven-hage’, waarvan de volledige titel luidt: ‘'t Vermaeckelick Proces Van drie Edel-Lieden, zijnde Gebroeders: De eene een Dronckaert, De tweede een Hoereerder, De derde een Speel- | |
[pagina 308]
| |
der. Met verscheyde Verssen, nevens een Oordeels-bedencken, verçiert door I. Burchoorn’.Ga naar voetnoot1) Men behoeft de boekjes maar naast elkaar te leggen, om te zien dat Mommaert de tekst van Burchoorn zin voor zin gevolgd heeft; verreweg de meeste veranderingen betreffen spelling en taalvormen, het vervangen van afzonderlijke woorden door andere; voorts enkele omzettingen of andere veranderingen in de zinsbouw. Enkele passages zijn echter wat uitgebreid, vooral in het eerste pleidooi; daartegenover staan slechts weinige, onbelangrijke bekortingen. De toevoegingen zijn in de geest die men mag verwachten bij iemand die Mommaert heet (als ik een ogenblik mag aannemen dat deze naam samenhangt met mom als de naam van zekere biersoort, in de 17de eeuw zeer bekend): zij betreffen nl. het opnoemen van allerlei soorten wijn en bier in het pleidooi van de dronkaard. Waar Burchoorn slechts spreekt van ‘Elsaters, Rinckhouwers, Mentser, ende Neur Wijnen’, noemt Mommaert bovendien nog ‘Broenenbergher, Trabener, Celtenicher, Over-moeselers, Onderrhynders, rooden Bleeckaert, Triersche ende Moesel-wynen’; vermeldt Burchoorn ‘Francfoortsche, Straesburgsche, ende Fransche Brandewijnen’ in gezelschap van ‘de hierlandsche Anijs-wateren, Genever-wateren, ende andere diergelijcke’, Mommaert doet het niet minder dan met ‘Franckfoortsche, Straesbourghsche, Neurenbergsche, Nantesche, Rochelsche, ende Bourdeausche Brande-wynen’ benevens ‘d'Inlandtsche ghedistilleerde Wateren, Rose-solis, Caneel-water, Maegh-water, Anys-water. Seldery-water, Genever-water, Princesse-water, Aertbesie-water, Vlierbesie-water’; en waar Burchoorn slechts in het algemeen spreekt van ‘veelderley uyt-heemsche ende binne-landtsche Bieren’, geeft Mommaert een welhaast lyrische opsomming van ‘Antwerpsche, Mechelse, Bredaelsche (bieren), het wel-voedende Diesters-bier, het af-drijvende Leuvens-bier, het verkoelende Lubs-bier, Bruynswycker Mom (!), Engels-bier, Alssem ende Kriecken-bier, en het lecker delicaet Koeckelberghs-bier’. Dit Koekelbergs bier lag hem na aan het hart; in zijn Brabants Nachtegaelken schreef hij er nog een bijzonder loflied op. In het derde pleidooi, waar de speler aan het woord is, heeft hij ook aan de lijst van kaartspelen er een toegevoegd, nl. ‘den Naemschen | |
[pagina 309]
| |
Tick Tack, die nu tot Brussel van de principaelste Liefhebbers meesten-deel ghespeelt wordt’ (blz. 71). De verdere toevoegingen zijn onbelangrijk en beperken zich tot een enkel woord ter verduidelijking. Een verandering van algemene strekking, die bij het vergelijken van de teksten dadelijk opvalt, is dat Mommaert zich zeer bepaald een purist toont: Burchoorn zwelgt vaak in vreemde woorden en Mommaert heeft daar duchtig het mes in gezet, zij het dat zijn ijver met het vorderen van het verhaal wel wat verslapt. Men vindt dus ‘sinceirlijcken’ veranderd in ‘rechtsinnelyck’, ‘discretelycken examineren’ in ‘voorsichtigher over-weghen’, ‘passeer ick myn tijd’ in ‘brenghe ick mynen tydt over’; voorts: abundantie / overvloed; continuelick / ghedurelyck; educatien / opvoedingen; degenereren / ontaerden; onder pretext/ onder de schyn. Vooral opeenstapelingen van vreemde woorden worden weggewerkt: waar Burchoorn niet schroomt te spreken van ‘schriftuerlijcke Allegatien ende Exempelen, die alhier gheomittert werden om prolixiteyt te schouwen’, zet Mommaert dit in het Nederlands over met ‘schriftuerlycke Bewysinghen ende Exempelen, die al-hier voor-by-ghegaen worden om de langheydt te schouwen’. Soms wordt het vreemde woord eenvoudig weggelaten; soms wordt er een Nederlands ter verklaring aan toegevoegd: ‘Recusatie oft Weder-legghinghe’; ‘Plaidoy oft Mondelyck Gedingh’. Anderzijds heeft Mommaert een enkele maal ook een vreemd woord waar Burchoorn een Nederlands gebruikt: ‘diversche andere Spelen’ (blz. 41) tegenover ‘verscheyde’ (blz. 26). Soms heeft hij de tekst van Burchoorn willen verbeteren, maar alleen een nieuwe fout gemaakt: zo waar hij ‘geimiteert’ dat bij B. staat voor ‘geïnitieert’ (blz. 32) heeft veranderd in ‘gelimiteert’ (blz. 51). Over het algemeen geeft Mommaert zich echter wel goed rekenschap van de zin van de tekst en heeft hij de formulering niet zelden verduidelijkt. Ook heeft hij wel een enkele zakelijke verbetering aangebracht: in het woord vooraf ‘Den Drucker tot den nieuws-gierighen Leser’ spreekt hij terecht van ‘den H. Augustinus in syn Boeck de Civitate Dei’, waar bij Burchoorn van ‘den heyligen Hieronymus’ wordt gesproken. Eén passage heeft hij verzacht, t.w. waar in zijn voorbeeld een schimpscheut op de Spanjaarden wordt gegeven: ‘al ist dat de Spanjaerts (die uyt Spanjen hier komen om ons te travailleren, te quellen, ende te tormenteren) boos ende quaet zijn, soo zijn nochtans de | |
[pagina 310]
| |
Spaensche Wijnen... niet te versmaden’ heet het bij Burchoorn; Mommaert laat dit aflopen met: ‘al is 't dat de Spangiaerden op vele plaetsen niet wel-gesien en zyn’. Een nadere vergelijking van de taalvormen bij Burchoorn eneren Mommaert anderzijds levert wel belangwekkende resultaten op; het is hier echter niet de plaats daar verder op in te gaan en ik zal dus alleen de bibliografische kant van de zaak verder bespreken. Met Burchoorn is nl. het verhaal nog niet uit; ook hij is niet de schrijver van de ten grondslag liggende Noordnederlandse tekst. Er bestaan nog twee oudere uitgaven, beiden van het jaar 1634. De eneGa naar voetnoot1) is eveneens gedrukt bij Burchoorn, ‘op het Speuy’; de titel wijkt enigszins af van die van 1640 en noemt geen auteur: ‘Het Wonderlijck Proces Tusschen drie Edel-luyden / Gebroeders: zijnde Den eenen een Dronckaert, Den anderen een Hoereerder, Den derden een Tuysscher, Disputerende tegens malkanderen om hares Vaders achter-latende Goederen. Seer treffelijck ende vermakelijck om lesen’. Deze uitgave verschilt van die van 1640, afgezien nog van kleine afwijkingen in de tekst, voornamelijk hierin dat de aanhalingen uit Latijnse schrijvers niet vertaald worden; in zijn latere uitgave heeft Burchoorn die aanhalingen parafraserend op rijm gebracht, soms vrij uitvoerig, en dit wordt ook op de titel vermeld: ‘Met verscheyde Verssen... verçiert // door I. Burchoorn’. Deze vermelding ‘door I. Burchoorn’ slaat alleen op die verzen, niet op het werkje zelf, want dit heeft Burchoorn op zijn beurt nageschreven van de in hetzelfde jaar 1634 zonder plaats uitgegeven druk die ik meen voor de oorspronkelijke te moeten houden en waarvan de volledige titel luidt: ‘Het || Stichtigh en vermaeckelijck // Proces // Van // Drie Gebroeders-Edel lieden // Den eenen zynde een dronckaert // Den tweeden een Hoereerder // Den derden een Speelder // Dat wie bevonden sal worden van de drie gebre-// ken het cleenste begaen te hebben, het mees // te erven sal van sijn vaders naegelaten goe // deren, volgens het testament daer af zynde // gevonden wesende onder seckere oude // Papieren. Van, M.P.V.O. // Hier is by gevoegt 't Lof van droncke droncken (sic). // [vignet] // Ghedruckt int jaer onses Heere 1634.’ Het is een klein-8o boekje, versierd met een aardige gravure voor de titel, maar overigens zeer slordig van druk, waarvan voor zover mij gebleken is alleen | |
[pagina *31]
| |
Gravure vóór de titel van ‘Het // Stichtigh en vermaeckelijck // Proces // .... Van, M.P.V.O.... 1634’
| |
[pagina 311]
| |
de Koninklijke Bibliotheek een exemplaar bezit, afkomstig uit de collectie-Waller. Aan de tekst gaan vooraf een ‘Klinckert’ ondertekend ‘P. Nootmans, Een of geen’ en een bericht van de drukker ‘Aenden graegh-yverighen Leser’, gedateerd ‘Amsterdam, int Iaer. 1634’, maar zonder ondertekening. Dit voorbericht is door Burchoorn overgenomen in zijn druk van 1640, niet in die van 1634, waarin hij alleen de tekst van de Amsterdamse uitgave met geringe wijzigingen heeft overgenomen, blijkbaar om het boekje zo gauw mogelijk aan de markt te kunnen brengen. Verder liet hij ook de versjes weg die daarin voorkwamen: de Latijnse aanhalingen waren nl. in die Amsterdamse druk in het Nederlands overgebracht in vrij stuntelige rijmpjes. Voor zijn herdruk van 1640, die hij uiteraard meer op zijn gemak kon voorbereiden, heeft Burchoorn, zoals reeds gezegd, nieuwe versjes gemaakt, die heel wat vlotter lopen dan die van de oorspronkelijke uitgave. Voorts heeft hij er toen een inleidend gedicht aan toegevoegd onder het motto ‘De Pleyters met een stijve beurs Zijn vrienden van de Procureurs’ en tot slot een ‘Oordeels-bedenckingh’: in het proces zelf immers wordt, zoals veelal in dergelijke verhalen, geen definitieve uitspraak gegeven, maar de zaak wordt verdaagd. Noch de Amsterdamse uitgever, noch Burchoorn waren daarmee tevreden; de eerste gaf in een vierregelig rijmpje aan het slot te kennen dat ‘d'Hoereerder d'minste quaet’ was, ‘Want liefde die is soet, baert vreugt en geen verdriet’; Burchoorn daarentegen oordeelt dat de speler de minste blaam verdient, ‘want’, terwijl drinker en hoereerder lichamelijk ondergaan, ‘daer is noch verstant, en geest, en leven by en ‘'t gheeft oock redens-schijn. Het Goddelijck geslacht Heeft in het alder-eerst het spelen op-gebracht’. Of nu de Amsterdamse druk van 1634 werkelijk de eerste uitgave is, waag ik niet te beslissen, al lijkt het mij wel waarschijnlijk. Een datum post quem voor de Nederlandse bewerking levert een aanhaling uit een boek van Justus Lipsius dat in 1598 verschenen is, getiteld Admiranda sive de Magnitudine Romana libri quatuor; Lipsius wordt in 1634 geciteerd als ‘een vande gheleerste by onsen tijt’. Wie bedoeld wordt met de initialen ‘M.P.V.O.’ op de titel, heb ik niet kunnen ontdekkenGa naar voetnoot1); men | |
[pagina 312]
| |
zou kunnen denken aan een naam als Mr. Pieter van Os of iets dergelijks, maar dat is niet meer dan een blote gissing. Van de uitgave Amsterdam 1634 is een onveranderde herdruk verschenen in 1738 onder de titel ‘Het Leerzaam en Vermakelijk Proces’ etc. In 1716 had ‘Michiel de Groot op de Nieuwe Dijck’ te Amsterdam ook een nieuwe uitgave gedruktGa naar voetnoot2), die een curieuze mengeling is van verschillende vroegere drukken: zij bevat namelijk de prozatekst van Mommaert, met weglating van de Latijnse citaten, waarvan wel de vertalingen ten dele zijn opgenomen, maar niet naar de druk van Mommaert, doch volgens de oorspronkelijke Amsterdamse editie van 1634! Van het ‘Vonnis Provisioneel’ (de ‘Oordeels-bedenckingh’ van Burchoorn) is alleen het tweede gedeelte opgenomen. Het is zeker niet uitgesloten dat er nog meer uitgaven geweest zijn tussen 1658 en 1716.
Deze korte beschouwing over een onzer ‘populaire prozaschrijvers’ doet nog eens uitkomen hoezeer deze categorie van boeken voor de bibliograaf een terrein vol voetangels en klemmen is; welk boekje van deze soort men ook bij de kop neemt, er blijkt altijd meer achter te zitten dan men eerst vermoeddeGa naar voetnoot3). Ook op de betrekkingen tussen Noord en Zuid in de 17de eeuw op het gebied van de volkslectuur werpt dit geschriftje enig niet onwelkom licht; hier valt nog wel heel wat te onderzoeken.
Leiden, Maart '50 C. Kruyskamp |
|