Het Boek. Serie 2. Jaargang 30
(1949-1951)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |
In memoriam Paul AuerbachIn zijn jeugdherinneringen vertelt Anatole France van de ‘librairies à haises’, zoals er in het negentiende-eeuwse Parijs enkele waren: boekwinkels, waar de liefhebbers niet alleen kwamen om te kopen, maar ook om er elkaar te ontmoeten en waar de habitué's hun vaste plaats hadden. Zulk een ‘librairie à chaises’ was er voor de oorlog ook een te Amsterdam. In een antiquariaat in een drukke winkelstraat kon men geregeld een kleine groep bibliophielen bijeen vinden, die met elkaar van gedachten wisselden over hun vondsten, hun goede en kwade kansen en hun teleurstellingen. Het middelpunt van de kring was de boekhandelaar, een jonge man met geest en phantasie, die een buitengewoon flair bezat om zeldzaamheden aan het licht te brengen en naar wiens sterke verhalen men steeds geamuseerd luisterde. Wie in dit kleine gezelschap nooit ontbrak was Paul Auerbach. Deze fanatieke boekenliefhebber had zijn leven zo georganiseerd, dat hij dagelijks een vaste tournee maakte langs alle antiquariaten, waar hij dacht iets van zijn gading te kunnen vinden. Op het vastgestelde uur zag men in de ‘librairie à chaises’ een korte, dikke man binnenstappen, die steevast een grote sigaar rookte en al bij zijn entree begon met het plaatsen van een reeks van overmoedige en spottende opmerkingen. Natuurlijk moest hij eerst weten of de boekhandelaar die dag iets naar zijn smaak ontdekt had. 't Was niet gemakkelijk iets nieuws voor hem te vinden, want op zijn gebied was er maar weinig wat nog aan zijn collectie ontbrak. Was er zo'n witte raaf ontdekt, dan gaf hij zich niet gauw gewonnen, maar maakte eerst duizend-en een aanmerkingen, hetgeen tot homerische disputen leidde. Onderwijl was hij over zijn eigen bibliotheek in vuur geraakt en dan duurde het niet lang of hij dook uit zijn jaszak een weinig ogelijk schoolschrift op, vol onbegrijpelijke hieroglyphen, dat hij vol trots als ‘mijn bibliographie’ betitelde. Wie belangstelling toonde voor zijn werk en zijn boeken, werd al spoedig op gulle wijze uitgenodigd om de verzamelaar in zijn heiligdom te komen bezoeken. Wat dreef deze hartstochtelijke bibliophiel? In 1897 geboren had Paul Auerbach aan de Amsterdamse Universiteit klassieke letteren gestudeerd. Als student was hij vermaard, minder om zijn ijver en geleerdheid dan wel om zijn vrolijke levenswijze, waarvan in een nog steeds gezongen dispuutslied gewaagd werd. Zijn omstandigheden veroorloofden het hem ambteloos te blijven en zo kon hij zich jaren lang geheel aan zijn boeken wijden. De oorlog en de bezetting van ons land betekende voor dit Zondagskind het einde van zijn zorgeloos leven voor de wetenschap. In weerwil van alle vernederingen en ontberingen behield hij zijn goede humeur en liet de moed niet zakken. Na vele maanden ondergedoken geweest te zijn trof hem het afschuwelijk lot met zijn vrouw naar Duitsland gedeporteerd te worden. In het najaar van 1944 bezweek hij in een concentratiekamp. Auerbach had zijn hart verpand aan het Grieks en de ontwikkeling van deze nobele taal bestudeerde hij tot in de verste vertakkingen. Hij was een typische verzamelaar, ook als philoloog. Niet alleen boeken verzamelde hij, ook woorden. Vooral het Nieuw-Grieks had zijn bizondere belangstelling en zijn grondige kennis daarvan had hij uitgebreid door de | |
[pagina 248]
| |
studie van alle talen, die direct of indirect op het Nieuw-Grieks invloed geoefend hadden, zoals het Albanees, het Turks, het Russisch enz. Onvermoeid lezend en speurend had hij een grote, keurig geordende verzameling van lexicographisch materiaal bijeengebracht. Auerbach's philologische vrienden zullen trachten deze verzameling, die thans in Amsterdamse Universiteits-Bibliotheek berust, uit te geven. Voor zijn linguistisch werk had Auerbach een bibliotheek bijeen gebracht, die verrassend rijk was en die op menig gebied, bv. de Byzantinistiek en het Nieuw-Grieks in ons land zijn weerga niet had. Zo had hij bv. weten te verwerven de uiterst kostbare collectie van Nieuw-Griekse drukken uit de 17e en 18e eeuw, waaronder vele unica, oorspronkelijk bijeengebracht door de bekende philoloog en bibliograaf Emile Legrand en daarna in het bezit gekomen van prof. Hubert Pernot. Anders dan zijn eigenaar heeft de bibliotheek de oorlogsgevaren doorstaan. Door vrienden werd deze in veiligheid gebracht en op verschillende plaatsen verborgen. Het was altijd Auerbach's wens geweest, dat zijn boeken na zijn dood een plaats zouden krijgen in de Amsterdamse Universiteits-Bibliotheek, een instelling, waarvan hij met zijn gebruikelijke neiging tot overdrijving placht te beweren, dat er geen enkel Grieks boek aanwezig was. Toen het somber vermoeden, dat Auerbach niet meer tot de levenden behoorde, zekerheid geworden was, besloten zijn vrienden op initiatief van de heer Voortman te trachten deze laatste wens te verwezenlijken. Ondanks veel moeilijkheden zijn deze pogingen tenslotte met welslagen bekroond dank zij de liberaliteit van Auerbach's erfgenamen, de milde steun van het College van Curatoren, dat een bijdrage uit het Van Limmick-fonds beschikbaar stelde, en van de Vereniging van vrienden van de Universiteits-Bibliotheek. Op deze wijze is de Amsterdamse bibliotheek in het bezit gekomen van een uiterst belangrijke collectie op het gebied van de Griekse philologie in de ruimste zin. Een onderdeel van Auerbach's bibliotheek moest daarbuiten vallen. Dat is de prachtige verzameling van Griekse incunabelen en postincunabelen. Een aantal van deze boeken is onlangs door de firma Beyers in veiling gebracht, terwijl de rest naar Amerika is overgebracht. Het was deze collectie, die verband hield met Auerbach's bibliographisch werk, dat boven reeds even ter sprake kwam. Dat werk was een bibliographie, in de vorm van een ‘short title catalogue’, van de Griekse postincunabelen. Begonnen met het jaar 1501 (voor de periode der incunabelen, die Auerbach door en door kende, zou de Gesamtkatalog mettertijd alle gegevens bevatten) eindigde deze bibliographie met het jaar 1544. In dat jaar immers verscheen in Parijs de Eusebius, het eerste boek, dat gedrukt werd met de ‘Grecs du Roi’, de Griekse typen, die met steun van koning Frans I door Claude Garamont gesneden waren voor Robert Estienne, koninklijk drukker voor het Grieks. Deze ‘Grecs du Roi’, die eeuwen lang de Griekse typografie zouden blijven beheersen, betekenden op dit gebied het einde van de aëra, die met de incunabelen begonnen wasGa naar voetnoot1). Wat Auerbach bezig hield, was dus het tijdvak van 1501 tot en met 1544, een periode van zoeken en tasten. Jaren lang heeft hij met grote ijver en onvermoeide speurzin gezocht naar de boeken, die in zijn bibliographie thuis hoorden. Al het bibliographisch materiaal en alle bibliotheekcatalogi, die hij in handen kon krijgen, heeft hij hiervoor bewerkt en vele buitenlandse reizen ondernomen om de bibliotheken te doorzoeken. Met de taaiheid, de echte jager eigen, heeft hij een ware drijfjacht georganiseerd in alle antiquariaten en veilingzalen om zeldzame en dikwijls unieke exemplaren machtig te worden. Even voor het uitbreken van de oorlog was hij met zijn werk zo ver gevorderd, dat hij in het litteraire | |
[pagina 249]
| |
supplement van de ‘Times’ een oproep plaatste, waarin hij verzocht om mededeling van de titels van Griekse boeken uit deze periode, die nergens beschreven waren. Het is Auerbach helaas niet gegeven geweest tot een publicatie van zijn werk te komen. De enkele tijdschriftartikelen van zijn hand waren kruimpjes die van zijn dis vielen; zij toonden, hoe uitgebreid en grondig zijn bibliographische kennis wasGa naar voetnoot1). Een bibliographie is nu eenmaal nooit gereed; zo is het ook met die van Auerbach, waarvan het manuscript in de Amsterdamse bibliotheek bewaard wordt. Getracht zal worden het handschrift persklaar te maken en het bij gedeelten in ‘Het Boek’ uit te geven. Mocht dit plan gelukken, dan betekent dit een aanwinst voor de bibliographie en tevens een posthume erkenning van de verdiensten van de nauwgezette en bescheiden geleerde, die Paul Auerbach met al zijn ongeduld en luidruchtigheid in diepste wezen was. H.d.l.F.V. |
|