Het Boek. Serie 2. Jaargang 30
(1949-1951)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Een onbekende spectator en zijn samensteller, Egbert BuysIn het begin van 1947 werd door de firma J.L. Beijers te Utrecht een merkwaardige bibliotheek verkocht, afkomstig van een eenvoudige meubelfabrikant te Rotterdam, tijdens de Duitse bezetting in een concentratiekamp in Duitsland overleden. Mr. H. de la Fontaine Verwey heeft in het Nieuwsblad voor den boekhandel van 9 Januari 1947 een waarderend artikel aan deze bibliotheek en haar eigenaar gewijd, waaraan ik het een en ander ontleen. ‘Wie de collectie-Waller (thans in de Kon. Bibliotheek in den Haag) kent en weet hoeveel zorg het gekost heeft deze bijeen te brengen, zal moeite hebben te gelooven, dat de verzameling van wijlen den heer J.F.M. Scheepers.... in omvang die van den heer Waller overtreft en menig stuk bevat, dat zoowel aan Adama van Scheltema als aan De Vries onbekend is gebleven (vgl. Catalogus Frederik Muller, Populaire prozaschrijvers der 17e en 18e eeuw, 1893, en R.W.P. de Vries, Populaire prozaschrijvers, 1907). Waar zóó deskundige en vermogende collectionneurs voorgingen, moet het moeilijk geweest zijn deze te overtreffen. En toch was de heer Scheepers noch een geleerde, noch een rijkaard. De man die deze schatten bijeenbracht, was een Rotterdamsch meubelmaker. Volkomen autodidact en slechts over bescheiden middelen beschikkend, besteedde hij zijn helaas te korte leven aan het totstandbrengen van deze verzameling’. Zijn bibliotheek bevatte behalve een belangrijke verzameling volksboeken, die evenwel nog niet verkocht zijn, ook kostbare oorspronkelijke uitgaven van onze dichters en prozaschrijvers van de 16de-18de eeuw, in het bijzonder werken van rederijkers en liedboeken. Door de veiling van 6 en 7 Januari 1947 is het eerste gedeelte van deze zeldzame verzameling uiteengerukt en zijn de boeken in alle richtingen verspreid; de hoge prijzen die besteed werden, maken het waarschijnlijk dat een aanzienlijk deel naar Amerika verhuisd is. | |
[pagina 76]
| |
In de Catalogus van deze veiling, die naast de bekende catalogi van Fred. Muller, R.W.P. de Vries en Mej. Dronckers voortaan een plaats zal vinden, werd mijn aandacht getrokken in de afdeling ‘Spectatoriale geschriften’ door een werk van E. Buys, De Algemeene Spectator, vervattende Veele wetenswaardige historien, zeldzaame gevallen, enz. .... 2de druk. Utrecht, 1775. Daar dit boek in de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden niet aanwezig bleek te zijn, besloot ik het te kopen; het is over dit werk en zijn schrijver, Egbert Buys, dat ik het een en ander wil mededelen. Dr. J. Hartog, kenner bij uitnemendheid van de Spectatoriale Geschriften in de 2de helft der 18de eeuw, die ook een uitvoerige geschiedenis van de Vaderlandsche Letteroefeningen (1761-1876) samenstelde, vermeldt het boek van Buys niet in zijn opsomming der 28 door hem geraadpleegde geschriften, doch wel deelt hij mede dat ‘aan zijn lijst nog toe te voegen zou zijn “de Algemeene Spectator” van D. (sic) Buys, xxx vertogen, in 1749 uitgegeven, die ik echter niet magtig heb kunnen worden. Afgaande op een Bundeltje Spectatoriale Vertoogen in 1777 te Utrecht uitgeven, dat ik wel bezit, en dat als vervolg op het werkje van Buys wil gelden, was het laatste gelijk het eerste van stichtelijke aard’Ga naar voetnoot1). In de 2de vermeerderde en verbeterde druk van zijn werk, 18 jaar later verschenen, vermeldt Hartog het werk van D. (sic) Buys weer en blijkt dat hij het nog steeds niet heeft kunnen vinden. Het tijdschriftje bestaat uit dertig nummers, verschenen van 5 Juni tot 25 December 1748 bij Jacobus Haffman te Amsterdam. Uit ‘Abkoude en Arrenberg's Naamregister van de bekendste en meest in gebruik zijnde Nederduitsche boeken’ blijkt, dat de dertig nummers van de Algemeene Spectator in 1749 als boek verschenen zijn bij de reeds genoemde J. Haffmann. In de Catalogue van de Bibliothèque Nationale te Parijs vond ik, dat daar aanwezig is een 2de druk te Utrecht verschenen bij J.H. Schwitzer in 1750 (250 blz.). Het thans voor de Bibliotheek der Maatschappij verworven exemplaar heeft op het titelblad: Den Algemeene Spectator.... door den Heer Egbert Buys, Hofraad en Actueel Commissaris van de Koning van Polen en Keurvorst van Saxen. Tweede druk. Te Utrecht, bij H. van | |
[pagina *25]
| |
[pagina *26]
| |
[pagina 77]
| |
Emenes en A. Stubbe, 1775. In deze druk komt een Voorreden van E. Buys voor, gedateerd te Utrecht, 17 November 1750, waarin ‘de aanhouding (wij zouden zeggen: aandrang) van den Drukker’ als oorzaak genoemd wordt ‘dat het ten tweedemaal in de waerelt komt’. Ik vermoed dat in 1775 de resterende exemplaren met een nieuw titelblad zijn uitgegeven. Opvallend is dat aan deze Voorreden, blijkens de signatuur en de paginering, twee bladzijden zijn voorafgegaan, waarschijnlijk het titelblad van de druk van 1750, dat door een ander vervangen is. Ook aan het vel A ontbreken de eerste 2 bladzijden. Uit een straks te noemen bron is mij gebleken, dat inderdaad aan de verzamelde uitgave der vertogen van 1749 een opdracht is voorafgegaan, die om bepaalde, hieronder te noemen redenen, verwijderd zal zijn. Hieruit kan de conslusie getrokken worden, dat ook de zgn. 2de druk van 1750 niet anders is dan een nieuwe titeluitgave van de eerste druk van 1749 (of beter nog 1748). Thans iets over de inhoud. Hiervan valt niet veel goeds te zeggen. Navolging van Justus van Effen's Hollandsche Spectator is vooral in de eerste nummers merkbaar; de stijl van Buys is echter zwak, zijn betoog verre van helder, zelfs onduidelijk, de inhoud van verscheiden vertogen onbelangrijk. Ter bevestiging van dit oordeel moge ik verwijzen naar de beschrijving van een hanengevechtGa naar voetnoot1) als pendant van de harddraverij bij Van Effen, wiens naam hierbij ook genoemd wordt, en naar een boeren-huwelijksaanzoekGa naar voetnoot2), dat wat de taalhantering betreft, in de verte doet denken aan Van Effen's bekende Geertje Levens en wat het onderwerp betreft aan Kobus en Agnietje, doch dan slechts heel in de verte. Hierbij sluit zich nog aan no. 7, een brief van Grietje Spaargraag, die ook in de trant van Van Effen's realistische schetsen de gevolgen beschrijft van de verkwisting der mannen door hanengevechten en dergelijkeGa naar voetnoot3). In de Voorrede deelt Buys mede, dat het 4de, 8ste, 9de en 11de Vertoog niet door hem zijn ‘opgesteld, maar van buiten toegezonde, hebbende dezelve met weinig verandering plaats vergund’. Van de door hem gebruikte spelling meent hij, ‘dat dezelve zuijver is, dog ongebonden aan vaste regels’, wat een nog al raadselachtige methode van spellen is; inderdaad is deze | |
[pagina 78]
| |
zeer inconsequent. ‘De stijl, zegt de auteur, is zo goet als het my mogelijk was die te maken, dán wat vrolyker, dán wat ernstiger, omdat het verstand niet altijd ingespannen wil zijn; en om er te meer verandering in te maken, heb ik sommige vertogen, bij wijze van samenspraken opgestelt’. Merkwaardig is een mededeling op blz. 167: ‘Ik geloof dat veele van mijne Leezers verwonderd zullen zijn, dat ik in stijl en stoffe eenigzins verschil van mijn eerste Vertoogen, en dat ik meer ernstige zaaken op elkander laat volgen als ik belooft had. Ik beken zulks; maar mijn gewoon naturel en de tegenwoordige omstandigheden, doen mij liever bezig zijn in ernstige als in boertende zaaken, en ik twijffel geenzins, of de verstandige Leezers van mijn schriften zullen ook veel meer genoegen scheppen in redeneeringen, gebouwd op oordeel en kennis, als in een partij ongezoute kluchtjes en verteltzeltjes; daar en boven heb ik na de zeven eerste Vertoogen een bijzonder oogmerk (nl. zijn rehabilitatie, althans zijn zelfverdediging!) voor mijn zelfs in mijn schrijven gekreegen, en om dat te voldoen, heb ik nog al vrij wat te zeggen; ook ben ik voornemens dit jaar uit met mijn weekelijksch papier voort te gaan en langer niet; alsdan zal ik het werkje, dat een gevoeglijk deel zal uitmaken, bij elkander uitgeeven, en den Leezer in een byzondere Voorrede van alles naauwkeurig bericht geeven, en mijn naam bekent maaken, twijffelende niet of den Leezer zal voldaan zijn’. De tegenstelling tussen de eerste en de latere Vertogen is inderdaad zeer sterk, met name is de stijl der laatste van een geheel andere hoedanigheid, zodat men zich afvraagt of in beide dezelfde persoon aan het woord is. Nader onderzoek naar de persoon en het werk van Egbert Buys heeft tot interessante resultaten geleid, waardoor ook zijn Spectator in een eigenaardig licht komt te staan en de tegenstelling, waarvan zoeven sprake was, verklaard kan worden. Op de Kon. Bibliotheek, waar ik ook tevergeefs zocht naar een uitgave van de Spectator, kreeg ik een lijvig quarto in handen, dat ons over de persoon van Egbert Buys en zijn omgeving op voor hem zeer bezwarende wijze inlicht. Dit boekdeel bevat een vijftal documenten, waarvan de titels hier volgen. 1. Verhaal van den oorsprong en voortgang der procedure, eerst in Cas van Separatie, en naderhandt in Cas van Dissolutie, tusschen Alida van der Streng, requirante en Egbert Buys, gere- | |
[pagina 79]
| |
quireerde. Voor den Edele Achtbaare Gerechte der stadt Utrecht. Met de bewijzen en bescheiden daartoe behoorende. Te Amsterdam, by Jacobus Haffmann, boekverkoper op 't Rusland. En te Utrecht, by de Wed. H. van Kamen, op 't hoekje van de Maartensbrug, 1753. 4o (90 blz.). 2. Egbert Buys ontmaskert, of de Proceduren zo in Cas van Separatie als in Cas van Dissolutie voor den Ed. Achtb. Gerechte der Stad Utrecht, tussen Alida van der Streng en Egbert Buys gehouden, met alle de verbalen en bewyzen, van wederzyden geproduceert; vervattende zijne gehouden ergerlyke conduites sedert zijn Trouwdag, zo in 't maken van schandaleus Bankerot, Maltraiteeren van haar persoon, als anders. Eerste deel. Te Utrecht, bij Anselmus Muntendam, Boekdrukker. 1754. VIII en 148 blz. 4o. 3. Nodig Bericht van Egbert Buys Dienende tot een kort Supplement op het Verhaal van den oorsprong en voortgang der procedures, tusschen hem en Alida van der Streng, voor den Ed. Achtb. Gerechte der Stadt Utrecht. Z. Pl. en J. 16 blz. 4o. 4. Memorie van Rechten bevattende het Proces Crimineel en de zelfverdediging van Mr. Carel Philip van Cuylenborgh, advocaat voor den Ed. Hove van Utrecht. Te Utrecht. Bij Anzelmus Muntendam, Boekdrukker. 1753. 6 en 178 blz. 4o. 5. Sententie van Borgemeesteren en Schepenen der Stad Utrecht jegens Mr. Carel van Cuylenborg. 28 Mey 1756. t'Utrecht, By Jas Jacob van Poolsum, Stadsdrukker tegen over 't Stadhuys 8o. 6 blz. Uit deze c. 450 bladzijden compresse druk leert men Egbert Buys kennen als een niet zeer ingetogen man, aanvankelijk met zijn vrouw Alida van der Streng te Zwolle wonende, daarna op het landhuis Hoekkenburg bij Rijswijk in de Over-Betuwe, later te Utrecht in de Lange Nieuwstraat en daarna op het Huis Groenendaal buiten Utrecht, waar hij en zijn vrouw een steenbakkerij hebben en tenslotte, na scheiding van tafel en bed, in Amsterdam. In zijn Verhaal en in zijn Noodig bericht deelt Buys zelf te zijner verdediging een dergelijk aantal bijzonderheden mede, dat men toch wel de indruk krijgt, dat op zijn levenswijze, zacht uitgedrukt, heel wat aan te merken viel. De door zijn vrouw tegen hem ingebrachte beschuldigingen zijn van drieërlei aard: ergerlijke conduites, het maken van een ‘schandeleus banquerot’ en het maltraiteren van zijn vrouwGa naar voetnoot1). Het ge- | |
[pagina 80]
| |
volg was dat een scheiding van tafel en bed werd uitgesproken. Er was nu een derde persoon in het geding gekomen, de advocaat Mr. Carel Philip van Cuylenborgh. Deze had, hoewel oorspronkelijk bevriend met Buys, zich tegen hem doen gebruiken als advocaat voor de volledige echtscheiding en daarbij een zestal getuigen geproduceerd, allen bewoonsters van een berucht huis te Utrecht, die ten slotte wegens valse getuigenis en meineed werden veroordeeld tot aandekaakstelling en tuchthuisstraf. Deze aangelegenheid en Van Cuylenborg's optreden tegen de Hoofd-Officier, Jhr. Diderik van Lokhorst, hadden ten gevolge dat Van Cuylenborg zelf ook gearresteerd werd en later slechts bij provisie onder handtasting uit de hechtenis ontslagen werd. Hij diende daarop een Memorie van Rechten in tegen Van Lokhorst, waartegen in 1756 door Burgemeester en Schepenen van Utrecht vonnis werd geveld, waarbij hij werd gedwongen zijn tegen de inmiddels overleden Van Lokhorst uitgebrachte Memorie te herroepen. Al deze rechtzaken veroorzaakten in Utrecht een groot schandaal, zoals ook blijkt uit de Gedenkschriften van G.J. van Hardenbroek (1747-1787)Ga naar voetnoot1), die in het najaar van 1754 schrijft: ‘ongehoorde saken dagelijks in 't geregt wegens het different tussen Buys en Cuilenburch; Memoriën die buitengewoon sterk zijn tegens den hoofdofficier, daardoor tweespalt in 't geregt, en wel tussen den hoofdofficier en schepenen, werdende hij verlaten door (de)meest(e)zijner vorige bijgeblevene vrienden, onder ander J.J. van Mansveldt; presenteert Lokhorst een Memorie aan de Staeten, daertegens wederom 't geregt eene seer ampele en met schampere bewoordingen en verwijtingen opgevult. Dit alles nae de dood van Lokhorst - in Maert 1755 voorgevallen - in eene Staatscommissie afgedaan, met communicatie en toestemming van Zuilen, als swager, schoon niet te honorabel voor den overledene, die geweldig in de Memorie, door 't geregt aan de Staten gepresenteert, beledigt was’. (Zie hierbij vooral de aantekening van Krämer). Over dit schandaal zal ik verder zwijgen; de lezing van het Verhaal van ‘E. Buys ontmaskert’, ‘Nodig bericht van E. Buys’, en vooral ook de ‘Memorie van Rechten van Van Cuilenborch’ geeft een denkbeeld van de zedeloosheid die in deze tijd voorkwam; ze kunnen de stof leveren voor een zedenroman. | |
[pagina 81]
| |
De getuigenverklaringen tegen Buys zijn van een smakeloze gedetailleerdheid, die vermoedelijk de verkoopbaarheid van deze lijvige kwartijn ten zeerste bevorderd heeft. Het optreden van Van Cuilenborch, die van zeer goede afkomst was, gaat ook alle grenzen te buiten. Ik zou over dit alles niet uitgeweid hebben, indien ik niet onder de in extenso medegedeelde brieven en verklaringen belangrijke gegevens aangaande Buys en zijn Spectator gevonden had, waarvan hier het een en ander volgt. Over zijn Spectator deelt Buys zelf nog het volgende mede bij de bespreking der tegen hem ingebrachte BeschuldigingenGa naar voetnoot1). ‘Over de tweede misdaad (het maken van een schandaleus banquerot) heb ik mij bij het 20ste en 30ste Vertoog van den Algemeenen Spectator Ao 1748 uitgegeeven, breedvoerig geëxpliceert, zijnde met eenen schandnaam van een Banquerot te tituleeren zo iets dat iemand met voorbedagten raad zijnen evenmensch ter verrijking van zich zelfs opligt, en met groote sommen door list op goet vertrouwen gekregen, naar een Banqueroetiers Vrijplaats vlucht, maar geenszins als iemand door onvermijdelijke ongelukken in de negotie, door slechte huishouding en verquistende levenswijs van zijne Vrouw, ja al wilde men er bij neemen door quade directie van zich zelfs (echter met een goed oogmerk geschiet), buiten staat raakt om zijne schuldeischers te voldoen en zonder helder of penning over te houden, alles overgeeft wat hij bezit, zulk een is meer beklagens als veragtenswaardig, en wilde men alle luiden die op zulk eene wijs ongelukkig zijn geworden, met een zwarte kool aftekenen, hoe veelen aanzienelijke menschen zouden niet het voorwerp van beschempingen gestelt werden’. Hier stelt Buys zich zelf wel in een al te gunstig licht: hier blijkt duidelijk hoe zeer de stijl en de toon van zijn Spectator veranderd zijn, gelijk ik boven al aangaf. In zijn ‘Egbert Buys ontmaskert’ stelt Van Cuylenborch het gewijzigde optreden van Buys in een heel ander lichtGa naar voetnoot2): ‘Doch om ondertusschen het Publiek en wel inzonderheid de Vromen en Godvruchtigen binnen Utrecht nog meer zant in de ogen te werpen en de eenvoudigen aldaar ook eenigermaeten voor in te neemen en te verschalken, vond men ten uittersten wel gepast en schrander uitgedacht den heischen en godloozen raed van een zekere schijndeugd.... ik zal Buys evenwel helpen en hem | |
[pagina 82]
| |
den raed geven dat hij fijn word. Door het Ministerie van die doortrapte FeexGa naar voetnoot1) zich zelven spreekwijzen eigen gemaekt en overgenomen hebbende,... vond men geraden voor een tijd de gezelschappen van Openbare Lichtmissen te vermeiden, vlijtig bij de meest loophebbende Predikanten ter kerke te gaen, de Oeffeningen bij te wonen, niet te vloeken of te zweeren, dan tusschen deur en dorpel, en zich zo veel doenlijk te mengen in 't gezelschap derzulken.... die 't goede betrachten, welke rol van de Tartuffe te speelen hem ook te ligter viel, vermits hij dezelve eenigen tijd voor het maken van zijn schandaleus bankeroet te Amsterdam noch eens meesterlijk gespeeld had....’ Zoals ik al meedeelde, moet er uit het mij ten dienste staande exemplaar van de Algemeene Spectator een opdracht verwijderd zijn; misschien is die te vinden in het Parijse exemplaar van 1749. Merkwaardig is, dat de advocaat van Alida van der Streng, Van Cuylenborch, in zijn ‘Egbert Buys ontmaskert’ een brief publiceert van Johannes Wolffers, een neef van Buys d.d. 18 Januari 1749, aan wie deze blijkbaar zijn Spectator had opgedragen en waaruit blijkt dat deze allerminst met die opdracht en nog minder met de Spectator ingenomen was. Ik acht deze brief voldoende van belang om hem hier te doen volgen:
Amsterdam, 18 Januari 1749. | |
Mijn Heer en Neef,UEd. aengenaeme van den 1ste dezer is mij zeer wel geworden, ik heb al niet kunnen denken, hoe dat Ik UEd. Brieven altijd zo kort geschreeven kwam te ontvangen, daer zomtijds noch al stof bij UEd. was, om het een of ander te schrijven, hoewel ik niet gesteld ben, om daer ik geen nut of belang bij hebbe, te weeten; doch uit Vriendschap had ik zulks van UEd. noch al gewacht; maer denkende UEd. eenige nuttige bezigheeden bij de hand had genoomen, heb ik het afgewacht, gelijk ik ook UEd. bezigheid tot mijn leedwezen, voor UEd. en mij heb vernomen, door den Opdragt aen mij van een Boek, voor welk soort ik weinig agting heb gehad, en waer in zelden mijn tijd heb besteed. Ik heb het zelve voorleden Zaturdag van Monsieur Haffman ontfangen, en door veel bezigheden noch niet veel in geleezen, zodat over de stof noch niet veel kan zeggen, maar het moeit mij, dat UEd. zo publicq UEd. zelve ten toon steld en ten voorwerp van spot en laggernij. Ik heb altijd noch niet als tot UEd. nadeel daer van hooren spreeken; en wenschte voor Uw en mij wel, dat UEd. het nooit begonnen had. Gij hebt verkeerde raedslieden gehad, die UEd. hebben aengezet, om het te laten drukken, en een | |
[pagina 83]
| |
verkeerde gedagten, (zonder op het gevolg te zien) dat gij het op Uw naem hebt uitgegeven, en al schoon UEd. uit dankbaerheid zegt het aen mij opgedragen te hebben, en andere uitdrukkingen, die in de opdragt mee zijn, die veelen stooten, ken ik zulks niet aenneemen, want ik noch niemand ooit gehoord hebbe, dat men een Boek opdraegt, zonder te vooren daer kennis van te geeven, of het te laeten zien of de stof en zaeken daer in vervat, naer zo iemand aen wien men het opdraegt zijn genoegen zijn. Een ieder zegt, dat het niet kan zijn of ik moet het geweeten hebben, en lagt daer meede: ik mij van UEd. (daer uw zaeken noch zo staen, en zo veel gevallen, die hier zijn gepasseert, en inzonderheid de laetste) een Boek, en dan noch wel een Spectator heb laten opdragen, (daer geen opdragt bij te pas komt) en hetgeen ik daer al over gehoort heb, is te lang te melden, en mij daegelijks verdrietig, en had ik het niet om UEd. en om UEd. waerde Vader en Moeder gelaeten, ik had de raed gevolgt van in de Courant te adverteeren, dat dien Spectator van mij niet was gezien, en buiten mijn minste kennis aen mij opgedraegen. Hetgeen UEd. ook in die opdragt aenhaelt, van mij te hebben ondervonden, doet zo als ook in 't geheel Uw Spectator schrijven al de gepasseerde zaken weeder ophaelen, zo dat alles tot Uw uiterste nadeel en verkleining strekt, hetgeen ik vreeze UEd. ook naderhand zien zult, en was de Voorreeden niet aen den Opdragt vast geweest, ik had wel gezorgt, om de opdragt uit het Boek te houden, dog dit kon nu niet, maer ik heb met mijn Heer UEd. Vader Mons. Haffman verzogt, het niet meer in de Courant te laeten zetten. Ik moet UEd. ook zeggen, dat ik het heel onvriendelijk vind, UEd. mij niet eens gemeld heb, dat UEd. een Spectator schreef, want voor dat ik het Boek kreeg, heb ik niet geweeten, een Algemeene Spectator gedrukt was, noch minder dat UEd. die schreef, het welk ik ook rond uit bekenne, dat had ik het geweten, al was de stof noch zo goed, en leerzaam en geestig ik UEd. altijd het schrijven en vooral in deeze omstandigheden zoude afgeraeden hebben en al kwam UEd. in het vervolg iets anders te schrijven of te vertaelen, zo bedank ik UEd. voor mij en de mijne voor de opdragten; want zo UED. mij regt kent, weet UEd. wel, dat mijn genoegen niet is, om een groote naem in de wereld te willen hebben, of maeken te hebben. Altans ik hoop voor die verzoeking, die niets als smerte naer zig sleept, bewaert te werden, verders hoop ik, dat geen ik noch niet gelezen en heb, mij niet mag ergeren maer stigten, en dat UEd. verder daer het nu daer al toe legt, niet meer schande en schade van mag hebben, en dat een ieder in 't vervolg mag zien, hetgeen ik gehoord heb, UEd. daer al ingeschreven hebt, van UEd. zo betragt werd. Voor UEd. geneegene Zeegenwensch bij de vernieuwing van het jaer blijve UEd. dankbaer, wenschende over UEd. en UEd. waerde Huisvrouw de alderdierbaarste Zeegeninge des Heeren naer Ziel en Lighaem, Zijne gunste, in bewaeringe en Zeegeninge van welstand en voorspoed voor dit leeven met zijne genade, die UEd. nodig is tot Zaligheid naer dit leeven. Verders blijve naer Vriendelijke groetens aan UEd. en UEd. lieve Huisvrouw, van mij en mijn Vrouw, die UEd. Vrouw in 't kort zal schrijven
Mijn Heer en Neef, UEd. DW. Dienaer en Neef Johannes Wolffers. Mijn Heer de Heer Egbert Buys tot Rijswijk. | |
[pagina 84]
| |
Uit een en ander mogen we dus de gevolgtrekking maken, dat Buys, die zelf de veranderde toon en inhoud van zijn geschrift erkende, bedoeld heeft de indruk die zijn slechte levenswijze gewekt had, door vrome woorden teniet te doen! De waarde die aan de Vertogen kan toegekend, worden wordt door dit alles wel zeer verzwakt, daar aan de oprechtheid van de schrijver ernstige twijfel rijst. Hier komt nog bij dat het verschil van stijl en toon in de latere Vertogen vergeleken met die van de vroegere, bij mij twijfel heeft gewekt of ze wel van Buys' hand zijn. In een repliek in zake haar eis tot ontbinding van het huwelijk laat de advocaat van Alida van der Streng haar ook over deze kwestie haar mening zeggen, dat zij ‘om zijnent wil eens ieders haet torsende met hem op Hoekkenburg, daer de Gerequireerde (E. Buys) vermaek schepte, ofschoon de Vertoogen hem continuel van anderen wierden toegezonden, echter de naem te hebben van een Spectator schrijver, weinig denkende dat zijn eigen persoon bij de geheele wereld genoeg tot een Spectator of liever Spektakel verstrekte, dat hij van zulke alleen gebruikt wierd, om als een Kat (gelijk men zegt) de Castanien uit het vuur te krabben, eerlijke lieden te hekelen. En des Requirantes (Alida van der Streng) penningen aan Boekdrukken etc. uit te geven’. Van een belangrijke aanwinst uit letterkundig oogpunt kan dus in verband met deze Spectator niet gesproken worden, doch in ieder geval is hiermede de onzekerheid aangaande dit geschrift in Hartog's boek opgeheven. Dat deze Spectator zo geheel vergeten en blijkbaar ook zeldzaam is, zal mede wel een gevolg zijn van de slechte reputatie die Buys verworven had. Over de verdere lotgevallen van Egbert Buys kan ik niet veel mededelen; uit de Voorrede van Sewel's Volkomen Woordenboek der Engelsche en Nederduitsche talen, waarvan Buys een herdruk verzorgde, die in 1766 verscheen, blijkt dat hij vijf jaar in Engeland gewoond heeft. Vermoedelijk heeft hij kort na of tijdens het tegen hem gevoerde proces het maar beter gevonden voor een tijd van het toneel te verdwijnen. Op het titelblad van de Algemeene Spectator van 1775 heet hij Hofraad en Actueel Commissaris van den Koning van Polen en Keurvorst van Saxen; op het titelblad van zijn meest bekende werk, het Nieuw en Volkomen Woordenboek van Konsten en Wetenschappen, van 1769-1778 verschenen, is hij Hofraad van hunne Poolsche en Pruissische Majesteiten. Daar Van der | |
[pagina 85]
| |
Aa in zijn Biographisch WoordenboekGa naar voetnoot1) de 13de Februari 1769 als zijn sterfdag vermeldt, kan Buys voor deze titelatuur niet meer verantwoordelijk gesteld worden. Ik vermoed dat de waardigheid van Commissaris enigszins met die van consul overeenkwam; in verband met het verschijnen van zijn Woordenboek van Konsten en Wetenschappen in de jaren 1769 tot 1778, rijst er echter twijfel aan de juistheid van de door Van der Aa vermelde datum van zijn overlijden; als zijn woonplaats wordt Amsterdam genoemd. Er verschijnen in de jaren na 1755 van hem een reeks van omvangrijke werken, voor het grootste deel vertaald of gecompileerd. Van zijn groot Nieuw en volkomen Woordenboek van Konsten en Wetenschappen in 10 delen vermeldt hij dat het is geput uit allerlei bronnen, ‘te veel om op te noemen’, doch voornamelijk Engelse. Uit de Bronnenlijst van het Woordenboek der Nederlandsche taal (1943) blijkt, dat het thans nog dienst doet voor lexicographische doeleinden, doch verder zal het wel niet druk meer geraadpleegd worden. Van zijn overige werken noem ik nog: Historie van het doorluchtig Huis van Brunswijk, Amsterdam 1762, met een fraai portret van de uit onze geschiedenis zo bekende hertog, Lodewijk van Brunswijk-Wolfenbuttel, aan wie hij zijn boek opdraagt. Mij is van dit boek slechts één deel onder de ogen gekomen, Buys zelf spreekt van drie delen. Nauwkeurige en volledige beschrijving van den oorsprong en voortgang van den beruchten oorlog in Duitschland, Portugal, Oost-Indien en America, van den jare 1755 tot het sluiten der vreede, Anno 1762. 2de uitgave. 's-Gravenhage, 1766. De Waereld in 't Klein, of de Spoedige reiziger, geevende een beknopt verhaal van al het geene in alle landen, nuttig, noodig en wetenswaardig is.... getrokken uit alle de beste reisbeschrijvingen, en bijzonder gevolgt naa die van de Heer Jan Fransham, en andere. 2dln. 's-Gravenhage, 1762. Kl. 8o. 2de dr., ald. 1770. Een weinig belangrijk en zeer weinig oorspronkelijk boekje, zoals de titel reeds aangeeft. A new and complete dictionary of terms of art, containing a sufficient explication of all words derived from the Hebrew, Arabic, Greek, Latin, Spanish, French, English, German, Dutch and other languages. Nieuw en Volkomen Konstwoordenboek. Amsterdam 1768-1769. 2 dln. 4o. | |
[pagina 86]
| |
W. Sewel. A compleat Dictionary English and Dutch to which is added a Grammar for both languages, orig. compiled by Sewel, but now augmented etc. by Egb. Buys. Volkomen woordenboek der Engelsche en Nederduytsche taaien enz. Amsterdam, 1766. 2dln. 4o. Eén werk van Buys verdient ten slotte nog vermelding, omdat er niet onvermakelijke bijzonderheden van te vertellen zijn: Vertellingen der Schikgodinnen: of de bekoorlijke lessen van Horam, de zoon van Asmar, Vertaald uit een Persiaansch handschrift in het bezit van den Ridder Karel Morell, voor dezen Ambassadeur van de Britsche Volksplantingen in Indiën, bij den Grooten Mogol. Dl. I-II, met kopere plaaten vercierd en uit het Engelsch vertaald door Egb. Buys. Amsterdam, 1764-1765. 8o. Het Engelse origineel van dit boek verscheen in maandelijkse afleveringen, die Buys onmiddellijk na ontvangst vertaalde en deed drukken, zodat hij zelf het werk nog niet in zijn geheel kende, toen hij met het vertalen en publiceren der afleveringen begon. Dit boek is een mystificatie, hetgeen de schrijver, toen het volledig afgedrukt was, zelf mededeelde. Schrijver van dit anoniem verschenen werk was een zekere James Ridley, een jong gestorven theoloog (1736-1765), die het deed voorkomen, dat zijn Vertellingen, een navolging van de Duizend-en-één-nacht, die in het begin der achttiende eeuw in Europa bekend geworden waren, de vertaling waren van een Perzisch handschrift, vergeleken met de Franse en Spaanse uitgaven van Parijs en Madrid, van de hand van een zekere Charles Morell, eertijds Ambassadeur bij de Groot Mogol, en een werk dat in Ispahan en Constantinopel in grote waarde werd gehouden. De Vertellingen zijn echter geheel Ridley's werk, dragen een uitgesproken ethisch, Christelijk karakter en bevatten nogal wat satiren op de belijdenissen van zogenaamde Christenen; zowel Horam, de zoon van Asmar als Sir Charles Morell zijn een product van de fantasie van de schrijverGa naar voetnoot1). Eerst in de uitgave van 1814, dus vijftig jaar na het verschijnen der eerste volledige uitgave, wordt de naam van de eigenlijke schrijver genoemd. Buys was niet weinig ontsteld, toen hem bleek dat hij de dupe was geworden van een mystificatie, die niet weinig in de hand was gewerkt doordat er ook een | |
[pagina 87]
| |
levensbeschrijving van de zgn. Horam aan het werk was toegevoegd, op zich zelf een vrij geestig stuk en hij voegde daarom aan zijn vertaling, toen deze in 1765 compleet werd uitgegeven een ‘Noodig Nabericht van den Hollandschen vertaalder’ toeGa naar voetnoot1) om zich te rechtvaardigen tegenover zijn lezers, dat hij hen ook, zij het geheel onopzettelijk, misleid had. Aan de woorden van de Engelse schrijver, toen hij zijn mystificatie zonder zijn werkelijke naam te noemen erkende: ‘De Schik-Goden en Godinnen zijn er niet meer, en Horam, het spooksel van mijn brein... spreekt niet meer; de Vinding zelf, en niet dan Vinding is al dat hij geschreeven heeft’, voegt hij dan toe: ‘Dit alles beneemt niets aan de Fraaiheid, aangenaamheid, en Leerzaamheid dezer Vertellingen, die in alle opzigten met de Echte Oostersche gelijk zijn: Maar gelijk men van Gestrenge Zedemeesters allerminst een onbetamelijk gedrag kan dulden; en het ernstig bestraffen van dezulken, die hun Leer niet met hun Voorbeeld en Wandel bevestigen, weinig ingang vind, zo zoude onze Schrijver ook beter gedaan hebben, zijn Toepassing agter te laaten, of van het Begin af meerdere oprechtheid te betoonen. Ik zoude deeze Aantekening ook wel hebben kunnen vermijden; maar dewijl de Boeken hédendaagsch van zo veele Vittingen onderhévig zijn, heb ik ten deezen opzichte, de Heeren Critieken de moeite willen spaaren, zo zij het bij Toeval, ontdekt hadden’. Met deze deugdzame opmerking van Egbert Buys, die nog wel het een en ander op zijn geweten had, beëindig ik mijn overzicht van 's mans werken; misschien zal nader onderzoek nog gegevens opleveren, die tot een milder oordeel over zijn karakter aanleiding geven, als letterkundige heeft hij het niet verder gebracht dan tot vertalen en compileren. ‘In het Konst woordenboek zit een fraaie konstprent - aldus schreef mij Dr F. Kossmann, die de vriendelijkheid had mij daarvan een fotocopie te zenden, - voorstellend het conterfeitsel van den geleerden man, gegraveerd door Houbraken naar De la Croix en met fraaie lofverzen van Jacob Kortebrant.... Dit is toch nog wel een mooie toelichting bij het verheffende beeld, dat de procedures van hem geven: een pracht van een brutale en gemene tronie’. Door de aan dit artikel toegevoegde reproductie van deze gravure worden de lezers in de gelegenheid gesteld dit oordeel over Egbert Buys te verifiëren. A.A. van Rijnbach |
|