Het Boek. Serie 2. Jaargang 29
(1947-1948)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |||||
Enige opmerkingen inzake de toekomst van het wettelijk dépôt in Nederland1 November 1912 trad in werking de Auteurswet 1912 (wet van den 23sten September 1912, Staatsblad 308). Op deze datum verviel de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad 124) en met haar verviel het instituut der verplichte inlevering van elk door de druk gemeen gemaakt werk (art. 10). Sindsdien behoort Nederland tot de weinige landen in de wereld, waar deze verplichting niet bestaat. De Memorie van Toelichting wijdt geen woorden aan het heengaan van deze instelling, - anders het Voorlopig Verslag, waar in paragraaf 2 voorkomt dat verscheidene leden met leedwezen in het wetsontwerp hadden gemist de bepalingen als voorkomende in de artt. 10 en 11 der Auteurswet 1881Ga naar voetnoot1). Enig ander argument dan het nadeel, door de Koninklijke Bibliotheek geleden, werd door deze leden niet aangevoerd, zodat in de Memorie van Antwoord de Minister van Justitie met slechts enkele zinnen deze argumentatie behoefde te bestrijdenGa naar voetnoot2). Zijn hoofdargumenten waren dat er geen reden zou zijn om de verplichting op te leggen aan uitgevers of schrijvers en niet ook aan schilders, graveurs, fotografen en andere kunstenaars, die mede werken in het leven roepen, waarvan het bezit voor de Staat van belang is, en voorts dat men een beginsel moet kunnen vooropstellen om de verplichting te kunnen opleggen werken kosteloos aan rijksinstellingen af te staan. Uit de Handelingen van de 2e Kamer blijkt eveneens weinig belangstelling; slechts één Kamerlid is voor de handhaving opgekomenGa naar voetnoot3). In de Eerste Kamer is er niet meer over gesproken. - Het bestaan van het wettelijk dépôt in de meeste andere landen is, zoals men ziet, geen enkele maal ter sprake gekomen. De vroegere Auteurswet legde de verplichting tot inlevering op | |||||
[pagina 388]
| |||||
als voorwaarde voor de uitoefening van het auteursrecht. Door de toetreding van Nederland tot de Berner Conventie en de in overeenstemming daarmee gebrachte nieuwe Auteurswet is de inlevering een kwestie geworden die naast de regeling van het auteursrecht staat en die geheel afgescheiden daarvan geregeld moet worden bij een eventuele invoering. Voor een dergelijke invoering bij de wet zou enige reden kunnen bestaan, daar Nederland een der zeer weinige landen is, die tegenwoordig het instituut niet kennen. In ons buurland België, dat ons tot nu toe gezelschap hield, is onlangs ook een wetsontwerp ingediend strekkende tot de invoering ervan. Voor gegevens betreffende het wettelijk dépôt moet men zich voornamelijk baseren op buitenlandse wetgeving en litteratuur. Waar het instituut in verreweg de meeste andere landen bestaat, kan men zich het beste wenden tot de litteratuur van die landen, waar men er de meeste en meest recente ervaring van heeft. Het zou de opzet van dit opstel verre overschrijden, zo ik inging op alles wat er voor en tegen en over de meest practische wijze van toepassing is geschreven. Hieronder zal slechts volgen een korte schets van het instituut, wat het omvat, wie het aangaat, de m.i. meest practische wijze van toepassing en de sancties. Wanneer men de meeste wetgevingen op het gebied van het wettelijk dépôt nagaat, kan men opmerken, dat als de bestanddelen ervan kunnen worden beschouwd: het voorwerp dat afgeleverd moet worden. de personen (natuurlijke of rechtspersonen), die aan de plicht onderworpen zijn. de organisatie en werking van het dépôt. de sancties. Het werk van Alfred Flemming, Das Recht der Pflichtexemplare, München, 1940, vermeldt bovendien als bestanddeel de afleveringsplicht, hetgeen natuurlijk juist is; de behandeling ervan zou echter tot te theoretische beschouwingen aanleiding geven, en dit valt buiten de opzet van het artikel. In de loop der eeuwen is het wettelijk dépôt eerst gekoppeld geweest aan een ander begrip, hetzij de censuur, hetzij het drukkersprivilege, hetzij het auteursrechtGa naar voetnoot1). Afgezien van het vooroorlogse Japan, waar het nog aan de censuur gekoppeld was, | |||||
[pagina 389]
| |||||
is in de moderne wereld alleen in sommige landen (vnl. die van het Westelijk halfrond), die niet bij de Berner conventie aangesloten zijn, nog een band tussen auteursrecht en wettelijk dépôt, met dien verstande, dat geen auteursrecht of recht tot handhaving daarvan toegekend wordt dan op voorwaarde van inlevering van een bepaald aantal exemplaren van het voorwerp van het auteursrecht. In de andere landen bestaat het apart, al is in enige de wettelijke regeling ervan wel opgenomen in de auteurswetten. Een voortreffelijk overzicht, dat door iedere schrijver wordt geprezen, van de landen die het wel of niet aan het auteursrecht vastkoppelen, is te vinden in het korte artikel van Marcel Godet in de Revue des Bibliothèques 1930, p. 5. Daar Nederland al een Auteurswet heeft die een afgesloten geheel vormt, en zoals reeds vermeld is, er geen band meer behoeft te bestaan tussen het auteursrecht en het wettelijk dépôt, en er bovendien nog nagegaan moet worden welke voorwerpen onder het dépôt zullen kunnen vallen (de opsomming hiervan behoeft niet identiek te zijn met de enumeratie der in de Auteurswet genoemde voorwerpen), ligt een regeling in een aparte wet meer voor de hand. Inlevering zou kunnen gevraagd worden van: boeken, tijdschriften, brochures, overdrukken met eigen paginering, vlugschriften, dienstreglementen, platen, gravures, prentbriefkaarten, aanplakbiljetten, aardrijkskundige en andere kaarten, muziekwerken, fotografiën, films, gramofoonplaten, geautografeerde of gehectografeerde werken, die in boek- en brochurevorm verschijnen. De hier gegeven opsomming is zo ongeveer de combinatie van hetgeen de verschillende wetgevingen vragen; hierop worden dan meestal de volgende uitzonderingen gemaakt (dit is dus weer de optelling van hetgeen de wetgevingen van de verschillende landen uitsluiten van het dépôt): zogenaamd smoutwerk, zoals uitnodigings-, aankondigings-, adres-, visitekaarten en -brieven; bedrukt briefpapier en enveloppen; administratief drukwerk zoals modellen, formulieren voor facturen, acten, staten, registers; handelsdrukwerk, zoals prospectussen, tarieven, etiketten, aanwijzingen, staalkaarten; stembiljetten, titels van nog niet gedrukte publicaties, waardepapieren. - De mogelijkheid bestaat dat in deze opsommingen nog iets weggelaten is. Het moderne Duitse werk van Flemming, dat meer dan 20 bladzijden wijdt aan de in te leveren zaak, onderscheidt twee | |||||
[pagina 390]
| |||||
methodes van aanduiding in de wet; de algemene methode en de enumeratiemethode. De laatste, waarvan de naam voor zichzelf spreekt, wordt in de niet-Duitse landen meestal toegepast; de eerste in de Duitse statenGa naar voetnoot1). Flemming prefereert natuurlijk deze methode. Hierbij wordt door een verzamelnaam aangeduid wat ingeleverd moet worden (de meest voorkomende verzamelnaam is drukwerk), waarop een definitie of interpretatie van die verzamelnaam volgt, benevens een aantal uitzonderingen, al dan niet aangeduid onder een verzamelwoord of enumeratief. Elke methode brengt haar voor en tegen mee. De algemene heeft nodig, dat er een definitie of enumeratie op volgt, bij gebreke waarvan in de practijk zeker geïnterpreteerd moet worden, waar de nodige willekeur niet bij uitgesloten is. Flemming geeft in zijn werk (p. 124-5) een opsomming van de omschrijvingen van het begrip drukwerk volgens de wetgevingen van de Duitse staten, en het is wel leerzaam om te zien, dat deze heel wat uiteenlopen; hij besluit met een eigen definitie, luidende (p. 131): ‘Als Ergebnis und Zusammenfassung der bisherigen Erörterungen sind somit unter einem Druckwerk alle durch Buchdruck oder sonstige buchdruckähnliche mechanische oder chemische Massenvervielfältigungsmittel hergestellten Vervielfältigungen von Schrift-, Bild- und Tonwerken zu verstehen’. Wegens haar moeilijke vertaalbaarheid heb ik haar in de Duitse taal weergegeven. Een enumeratie maakt natuurlijk een verzamelaanduiding overbodig, maar de practijk leert, dat dan toch een lijst uitzonderingen wordt opgegeven, soms groter dan de opsomming van wat wèl ingeleverd moet worden. Niet goed te begrijpen is, dat Flemming Frankrijk aanduidt als een land, dat de enumeratiemethode er op na houdt. In werkelijkheid neemt Frankrijk een tussenstandpunt in: zowel de ten tijde van het verschijningsjaar van Flemming geldende wet van 19 Mei 1925 (Journal Officiel, 27 mai 1925), als de wet van 21 Juni 1943 (Journal Officiel, 1er juillet 1943) spreken over: ‘imprimés de toute nature (livres, périodiques, brochures, etc....)’. Inderdaad is een der gevaren waarvoor zich de ontwerper van een wet het meest moet hoeden, onvolledigheid; eenszins kan de wetgever trachten de bijzondere gevallen, zoals zij zich in de practijk voordoen, of zoals zij door de wetgever worden gedacht, in | |||||
[pagina 391]
| |||||
de wet te beslissen zonder tot de algemene regel op te klimmen; anderszins uit de bijzondere gevallen de algemene regel abstraheren en alleen deze in de wet opnemen. Een wet, op de eerste wijze ontworpen, moet een grote uitgebreidheid krijgen zonder dat zij daardoor volledig zal zijn. Volledigheid zal de wetgever eerder kunnen bereiken door de tweede weg te volgen, maar dan zal de ontwerper zich moeten wachten voor een ander uiterste, namelijk voor bepalingen die te algemeen zijn, en dan wordt hij genoodzaakt talloze uitzonderingen te maken. - Het lijkt wel alsof deze gevaren bij een wet telijke regeling op het verplichte dépôt niet geheel en al vermeden kunnen worden. De bestaande wetgevingen vervallen in grote opsommingen met tal van uitzonderingen, en volstaan zij met een algemene regel, dan laat deze alle mogelijkheden open. De Nederlandse auteurswet, de wet dus die met onze stof het meeste verband houdt, begint in art. 1 met de verzamelnaam: ‘werk van letterkunde, wetenschap of kunst’, om in art. 10 te verklaren wat de wet daaronder verstaat. In art. 11 staan nog enige korte uitzonderingen. De aandacht verdient gevestigd te worden op de woorden van het slot van art. 10 lid 1, na 10e: ‘en in het algemeen...’, waardoor het gedefinieerde begrip werkelijk zo compleet mogelijk omschreven wordt. Mijn conclusie luidt dus, dat het meest practische zou zijn als voorwerp van inlevering drukwerken te nemen, vervolgens op te geven wat onder drukwerken moet worden verstaan met tot slot: ‘en in het algemeen alle verveelvuldigde voortbrengselen van de grafische vakken’. Daarna moet de lijst van uitzonderingen bekeken worden, want men moet toch rekening houden met de beperkte plaatsruimte in Nederland. Het is wel van belang het cultuurbezit van de natie zo volledig mogelijk over te leveren aan het nageslacht, - de rechtsgrond, die het meest opgegeven wordt -, maar niet het waardeloze bezit, en het mag niet daarop uitlopen, dat over enige eeuwen de landwegen alom geflankeerd zijn door boekenmagazijnen. Als men in PartridgeGa naar voetnoot1) leest hoe gauw Engelse boekenmagazijnen vollopen, en men weet dat de Bibliothèque Nationale reeds uitgebreide magazijnen in Versailles heeft, al drukt Morel zich | |||||
[pagina 392]
| |||||
aldus uit, dat er tussen Parijs en Toulouse nog ruimte genoeg isGa naar voetnoot1), is zulk een gevaar nauwelijks denkbeeldig te achten. Het voorbeeld van Zweden, waar letterlijk alles opgeëist wordt, ook trouw- en overlijdensannonces, programma's en menu's (volgens GodetGa naar voetnoot2) worden deze vaak opgevraagd door het publiek), is voor Nederland weinig navolgenswaardig. Aan de andere kant kan het tegenwoordige geslacht in sommige gevallen moeilijk nagaan wat door latere generaties als cultuurbezit zal worden beschouwd. Partridge geeft daar frappante voorbeelden vanGa naar voetnoot3). Toch moet ergens de grens getrokken worden, en alles wat in het begin als uitzondering is opgesomd, moet m.i. voor Nederland uitgezonderd blijven. Iets anders echter wat door de meeste wetgevingen niet opgevorderd wordt, en toch onbetwistbaar cultuurbezit is, is muziek, fonografisch en cinematografisch materiaal. De Franse wetgever heeft niet verzuimd deze op te nemen, in twee elkaar opvolgende wetten niet, evenmin de Italiaanse en de Portugese. Weliswaar zijn de bepalingen betreffende films in Frankrijk nog niet in werking getreden wegens gebrek aan een organisatieGa naar voetnoot4), maar het wettelijk materiaal is er, en mij dunkt dat ook in Nederland bij een eventuele regeling van het dépôt deze materie niet vergeten moet worden. Van elke film zou een exemplaar ingeleverd moeten worden, of in ieder geval afbeeldingen van de voornaamste scènes eruit, zoals in de Italiaanse wet bepaald isGa naar voetnoot5). Wat de muziek be- | |||||
[pagina 393]
| |||||
treft, moet toch zeker van alle gedrukte muziek een copie ingeleverd worden of tenminste, als een werk in verschillende sleutels is, een copie in één sleutel, zoals in EngelandGa naar voetnoot1), en niet slechts wanneer er tekst bij is. Thans wil ik nog een lans breken voor het fonografisch materiaal, voornamelijk de gramofoonplaten, maar met de bedoeling de phonolarollen en de geluidsstroken, die misschien de ingemaakte muziekGa naar voetnoot2) der toekomst zullen zijn, mee te rekenen. Deze vertegenwoordigen eveneens een groot cultuurbelang. Men zou ze ook als drukwerk kunnen beschouwen, omdat de matrijzen in het schellak gedrukt worden; het resultaat is dan echter niet, zoals bij boeken, d'ordre visuel, maar d'ordre auditifGa naar voetnoot3). Als documentatiemateriaal bewijzen zij grote diensten. De beide bovengenoemde auteurs vermelden dat Herriot voor zijn Beethovenbiografie en Ghéon voor zijn boek ‘Promenades avec Mozart’ speciale discotheken geraadpleegd hebben. De plaat bewaart het voor de latere generaties legendarische spel der hedendaagse grootheden. Hoe gaarne zou het tegenwoordige geslacht niet Paganini's vioolspel willen beoordelen! Verder kan de plaat de herinnering aan antieke instrumenten levend houden, folkloristische muziek bewaren, - in de film over de Library of CongressGa naar voetnoot4) wordt getoond hoe deze bibliotheek daarvoor zorgt -, zij kan de linguistiek diensten bewijzen, zie de betekenis van de opname van dialecten voor de dialectgeografieGa naar voetnoot5). Het bewaren van opgenomen redevoeringen heeft ook zijn nut voor de politieke geschiedenis. Ik las eens dat de meestal gecursiveerde of beklemtoonde woorden van Lincoln's Gettysburg Address (... that govemment of the people, by the people, for the people shall not perish from the earth) door hemzelf bij het uitspreken der rede niet de nadruk ontvangen hadden, wèl het woord people. Funck-BrentanoGa naar voetnoot6) spreekt zijn spijt erover uit, dat de beroemde rede van Pierre Flote tegen Bonifacius VIII in de | |||||
[pagina 394]
| |||||
Notre Dame op 10 April 1302 niet bewaard is gebleven. De op ons volgende generaties hebben, zo wij de redevoeringen bewaren, niet slechts de tekst, maar kunnen de authentieke historische woorden zelf horen. Ik wil deze uitweiding beëindigen met te wijzen - zonder het te willen onderschrijven - op een gezegde van Anatole France in een van zijn laatste werken ‘Sur la pierre blanche’ in een droom over het jaar 2270: ‘la typographie tend à disparaitre. Elle sera remplacée par la phonographie’Ga naar voetnoot1). Microfilms van boeken zouden m.i. bij de uitzonderingen moeten staan; zij hebben geen oorspronkelijke waarde, al dienen zij wel voor vermenigvuldiging (een der door Flemming gestelde eisenGa naar voetnoot2)). Gaan wij nu over tot het tweede element in de wettelijke bepaling: de aan de plicht onderworpen personen. De uitgevers en de drukkers komen het meest in aanmerking. De auteurs en de boekhandelaren kunnen ook betrokken worden, maar voor de auteurs, die de beschikking krijgen over enkele present-exemplaren zou de belasting groot zijn en onbillijk werken, daarentegen is de verplichting voor de boekhandel onpractisch. Het boek moet zo dicht mogelijk bij zijn oorsprong gegrepen worden, anders is het vaak niet meer te achterhalen. De boekhandel komt alleen voor beschouwing in aanmerking, indien de zaaksvormerGa naar voetnoot3) in zijn verplichting te kort is geschoten. De meeste wetgevingen kennen de inleveringsplicht van de drukker en de uitgever. In de verhandelingen over het onderwerp wordt aan deze twee subjecten ook de meeste aandacht gewijd. Godet vermeldt dat de drukker meer voorkomt. Deze is het allerdichtste bij de bron; daarom wordt hem vaak de preferentie gegeven, of beschouwt men hem in ieder geval als de man zonder wien het dépôt légal geen toekomst heeft. Het grote nadeel dat er tegen hem aan te voeren is, is dat de werken vaak zo incompleet (zonder platen e.d.) of in fragmenten op hun bestemming arriveren. Voor de administratie, belast met het in ontvangst nemen, is het dan ook nog een heel werk de fragmenten bij elkaar te voegen en zo het boek te completeren. Soms worden fragmenten buitenslands gedrukt en zijn ze daardoor niet te achterhalen. | |||||
[pagina 395]
| |||||
Zowel Flemming als NeveuxGa naar voetnoot1), de auteurs van de beide grootste werken over het wettelijk dépôt, sommen de bezwaren ervan op, hoewel zij de voordelen zwaarder vinden wegen. Vreemd genoeg is er een bezwaar, dat blijkbaar nooit meegerekend is, een zuiver juridisch bezwaar. Steeds moet de uitgever als eigenaar van de oplage beschouwd worden; zijn wijze van eigendomsverkrijging is zaaksvorming (dit is de wijze van eigendomsverkrijging door degene, die van een hem niet toebehorende stof een voorwerp van een nieuwe soort maaktGa naar voetnoot2)). Het Belgische wetsontwerp, dat nu aanhangig is, en waarvan ik de tekst, dank zij de Hoofdconservator van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, in handen kreeg, neemt dit ook aan in de Memorie van Toelichting (‘het wetsontwerp legt aan de uitgevers op de publicaties in te leveren, vermits deze hun eigendom zijn’). De eigenaar kan verplicht worden er een beschikkingsdaad mee te verrichten door een exemplaar af te staan aan de Staat, maar van de drukker is het eigendomsrecht ten tijde van het van de drukkerij komen lang niet zeker. Meestal zal de uitgever ook dan de eigenaar zijn; veel hangt af van de onderlinge verhouding uitgever-drukker; als de drukker oorspronkelijk eigenaar van het papier is, zou hij als eigenaar beschouwd kunnen worden ten tijde van het van de pers komen van de drukwerken, maar zeker niet als de uitgever de eigenaar van het papier was. De wet kan hem dan wel de verplichting tot inlevering opleggen, maar is er een sanctie mogelijk als de drukker weigert? Hij kan zich bij eventuele strafvervolging beroepen op overmacht, omdat hij bij inlevering, dus gevolg gevende aan de wettelijke verplichting, een misdrijf zou plegen door te beschikken over eens anders eigendom. De commentaren zwijgen erover, misschien ook omdat zulk een verweer in de practijk nog niet is opgeworpen. In Frankrijk worden de overtredingen practisch nooit vervolgdGa naar voetnoot3). De enige bepaling die hierin zou kunnen voorzien ben ik tegengekomen in de Noorse wet van 9 Juni 1939Ga naar voetnoot4), maar hier heb ik geen commentaar over gelezen. Paragraaf 5 lid 2 van deze wet bepaalt dat de drukker het recht | |||||
[pagina 396]
| |||||
heeft om voor de Universiteitsbibliotheek exemplaren van de gemaakte oplage achter te houden. Blijft over de uitgever, aan wie zonder bezwaar de verplichting opgelegd kan worden. - In enige Duitse verhandelingen valt nog te lezen dat sommige Duitse auteurs zelfs aan de rechtsgeldigheid hiervan twijfelenGa naar voetnoot1), doordat het een ongeoorloofde wijze van eigendomsaantasting zou zijn, indien er niet tevens schadevergoeding voor gegeven wordt. Het Belgische geweten schijnt eveneens te knagen, want het oorspronkelijke wetsontwerp, dat inlevering zonder meer voorschreef, is inmiddels teruggenomen en vervangen door een ontwerp-voorschrift, dat een vergoeding van 75% garandeert. Dit is echter m.i. naar Nederlands recht te gezocht. Ook al zou misschien naar bovengenoemde Duits voorbeelden de redenering verdedigd kunnen worden dat een wettelijke inleveringsplicht in strijd zou zijn met het onteigeningsartikel der Grondwet (art. 152), dan zou toch de rechterlijke macht een inleveringswet hieraan niet mogen toetsen (art. 11 Wet houdende Algemene Bepalingen). Meer is er voor te zeggen het als een soort belasting in natura te beschouwen. Een Zwitsers tribunaal, geciteerd in Droit d'Auteur 1918, p. 66, geeft de volgende definitie: ‘Un exemplaire d'un livre représente une valeur déterminable en argent; par conséquent, le dépôt obligatoire, sans réstitution prévue, ou plutôt la donation forcée d'un livre à l'administration, équivaut à une prestation pécuniaire, c'est un véritable impôt payé en nature’. Het begrip uitgever moet m.i. iets uitgebreider genomen worden dan het gewone spraakgebruik dit doet. Uit een rapport, dat de Bibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek in 1940 hierover heeft ingediend bij het Departement en dat ik benevens de hierover gevoerde correspondentie heb mogen raadplegen, citeer ik bij wijze van voorbeeld de volgende definitie: Als uitgever wordt beschouwd:
| |||||
[pagina 397]
| |||||
Indien het door mij opgeworpen argument tegen de inleveringsplicht van de drukkerGa naar voetnoot1) terzijde wordt gesteld of ondervangen zoals in Noorwegen, en deze plicht wèl wordt opgenomen, wordt op deze wijze natuurlijk de zeer omvangrijke litteratuur, die niet in de boekhandel komt, achterhaald. Indien er echter mee wordt volstaan, de drukker te verplichten tot het afleggen van een verklaring en opgave van de door hem gedrukte publicaties, zoals ook in het Belgische wetsontwerp alleen maar geschiedt, dan moet het begrip uitgever noodzakelijkerwijze zeer uitgebreid worden genomen. Hieronder zouden dan bijv. ook moeten vallen de besturen van genootschappen, die uitsluitend voor hun leden publicaties laten verschijnen. Het bovengenoemde rapport brengt ook in herinnering dat het wenselijk is te voorzien in de mogelijkheden van vervreemding van het uitgeversbedrijf, overlijden of faillissement van de eigenaar. De wetgever zou goed doen bij vervreemding de oude èn de nieuwe eigenaar hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor nog niet nagekomen verplichtingen, voortvloeiende uit het gebod tot inlevering. Anders bestaat er twijfel of de nieuwe eigenaar ervoor aansprakelijk gesteld kan wordenGa naar voetnoot2)). Bij overlijden blijven de verplichtingen inhaerent aan de boedel, zodat een aparte bepaling m.i. daarvoor overbodig is, al kan ze natuurlijk wel opgenomen worden. Voor het geval van faillissement en ook om te voorzien in het geval, dat buiten faillissement crediteuren beslag zouden kunnen leggen op de boedel en dus ook op de aan de Staat verschuldigde exemplaren, is het gewenst te bepalen, dat zolang aan de verplichting van het wettelijk dépôt niet is voldaan, één exemplaar (of het door de te maken wet-op-het-dépôt verplichte aantal) niet vatbaar is voor beslag. Daarmede is deze verplichting tot een boedelschuld gemaakt (schuld die door de curator ten volle moet worden betaald, zonder dat de schuldeiser zich ter verificatie behoeft aan te meldenGa naar voetnoot3)). | |||||
[pagina 398]
| |||||
Over de organisatie en werking van het dépôt is het moeilijk zich een juiste voorstelling te vormen door gebrek aan ervaring. De wijze van inlevering vóór 1912, waar toen vrij veel klachten over warenGa naar voetnoot1), kan niet als voorbeeld gelden, daar het dépôt toen een heel andere zin had; alleen de uitgevers en schrijvers, die angstvallig hun auteursrecht wilden behoeden, deponeerden, en van staatswege behoefde niet te worden toegezien of alles binnenkwam. Nu gaat het erom het geheel der Nederlandse publicaties binnen te krijgen. Het reeds eerder aangehaalde, in bezettingstijd opgemaakte, rapport zegt o.a. het volgende: ‘De gang van zaken zal wel ongeveer aldus zijn, dat de drukwerken bij inlevering vergeleken worden met de begeleidende lijst, daarna ingeschreven in een register en gestempeld en volgens het systeem van numerus currens in het magazijn geplaatst. Dit nummer komt ook te staan op een fiche, dat schrijver en titel vermeldt (eventueel ook omvang, prijs en datum van verschijnen, maar dergelijke gegevens zijn wellicht beter in het register op hun plaats). Deze fiches, alphabetisch gerangschikt, vormen dus een catalogus, waarmede men ogenblikkelijk het gewenste boek vinden kan. Een systematische catalogus is niet nodig evenmin als een standcatalogus, aangezien het inschrijvingsregister als zodanig fungeert. Voor tijdschriften, seriewerken en vervolgwerken is een afzonderlijke administratie nodig. Een groot deel der aldus behandelde werken zal dan verder in de catalogus der Koninklijke Bibliotheek opgenomen moeten worden op dezelfde wijze als dit thans geschiedt. Er is ook geen bezwaar tegen deze werken uit te lenen. Bij de werken op het gebied der exacte wetenschappen, die in het kader der Koninklijke Bibliotheek niet passen, zou plaatsing in de Bibliotheek der Technische Hogeschool en een Universiteitsbibliotheek overwogen kunnen worden’. - Voorts werd voorgesteld de zendingen van lijsten vergezeld te doen gaan; dit is een goed contrôlemiddel, bespaart de Koninklijke Bibliotheek administratie en maakt het afgeven van een bewijs van ontvangst gemakkelijk. De vraag of de inleverende uitgever recht op een kwitantie heeft, wordt hiermede opgelost op bevredigende en gemakkelijke wijze. Vergelijkt men dit punt met het belastingrecht, dan ziet men, dat aangenomen wordt, dat de schuldenaar aanspraak op kwijting | |||||
[pagina 399]
| |||||
heeft, maar dat dit recht lang niet in alle belastingwetten met zoveel woorden erkend wordtGa naar voetnoot1). Ook in het gewone verbintenissenrecht bestaat hierover geen vaste regel, terwijl de Hoge Raad ook geen algemene plicht tot afgeven van kwitantie aanneemtGa naar voetnoot2). Het bovenstaande is natuurlijk alleen voldoende, als het dépôt slechts verplicht wordt gesteld voor boeken en verder drukwerk. Wordt het uitgebreid tot cinematografisch en fonografisch materiaal, dan wordt de administratie veel ingewikkelder en zal er alles voor te zeggen zijn een totaal aparte dienst op te richten. In een nieuw ontwerp, dat momenteel bij het Ministère de l'Intérieur in Frankrijk in behandeling is, is opgenomen, dat de momenteel nog gescheiden diensten van de Bibliothèque Nationale en het Ministère de l'Intérieur samengesmolten zullen worden in één ‘Régie du Dépôt Légal’. Aan de benaming hiervan ziet men, dat in Frankrijk ook aan de verwantschap met belastingen gedacht wordt. De Heer Paul Pisa, die zo vriendelijk was mij over dit nieuwe ontwerp enige inlichtingen te verstrekken, vermeldt dit ook in zijn artikel in het Bulletin du Bibliophile et du Bibliothécaire 1946, p. 496. Het laatste element van het wettelijk dépôt bestaat uit de sancties, die zo doeltreffend mogelijk moeten zijn. Bereikt moet worden dat de Staat de gewenste exemplaren ontvangt. Waar het hier een overtreding betreft (een officieus voorontwerp, dat ten departemente in de bezettingstijd ontworpen is, beschouwt de niet-nakoming tenminste als zodanig, en het lijkt mij ook niet mogelijk dit als misdrijf te beschouwen), moet de boete niet al te hoog gesteld worden. Een algemeen maximum voor overtredingen is niet in de wet voorgeschreven. Als men het overzicht raadpleegt in het door het Institut international de coopération intellectuelle uitgegeven boekje: ‘Le Dépôt légal. Son organisation et son fonctionnement dans les divers pays, Paris, 1938’ p. 77-82, ziet men de grootste verscheidenheid van strafbepalingen. Ik wil volstaan met daar nog aan toe te voegen die van het nieuwe Belgische ontwerp, gesteld op maximaal 3000 francs, en die van het nieuwe Franse ontwerp, gesteld op maximaal 5000 francs (of 100.000 francs in geval van recidive). De Heer Pisa, die mij dit | |||||
[pagina 400]
| |||||
laatste berichtte, waarschuwde mij nog, dat in verband met de successievelijke depreciaties van de franc, dit bedrag met 11 moet worden vermenigvuldigd; met het gevolg dus, dat een verdachte, veroordeeld tot 5000 francs boete, moet betalen 11 maal 5000 francs, dus 55.000 francs. Deze coëfficient (momenteel 11) kan veranderd worden al naar gelang de economische omstandigheden dit noodzakelijk maken. De boete moet wèl zo hoog gesteld worden, dat zij de uitgever de lust ontneemt om met opzet niet in te leveren, omdat het betalen der boete voor hem voordeliger zou zijn. In de Franse verhandelingen wordt veel geschreven over de verjaringstermijn, aan het recht tot strafvordering te verbinden. M.i. is dit voor Nederland geen probleem, daar dit voor alle overtredingen is vastgesteld in art. 70 Wetboek van Strafrecht (nl. 2 jaar). Het verbinden van verbeurdverklaring der in te leveren exemplaren aan de strafbepalingen is niet raadzaam, daar alles in dit geval afhangt van het Openbaar Ministerie en de Rechterlijke Macht. Eist de ambtenaar O.M. niet de verbeurdverklaring, en veroordeelt de rechter niet daartoe, dan krijgt de Staat de exemplaren toch niet. Aanbevelenswaardiger lijkt mij om naast de strafbepaling nog een invorderingsbepaling op te nemen, waarbij de invordering zou kunnen geschieden op de wijze van de belastingen, door een bevelschrift, uit te vaardigen door het hoofd van de dienst van het wettelijk dépôt, met daaropvolgende inbeslagneming bij niet-voldoening aan het bevelschrift. Bezit de uitgever geen exemplaren meer, dan valt de bepaling te overwegen, dat de dienst van het wettelijk dépôt tracht een exemplaar in de handel te verkrijgen, waarop het hoofd een bevelschrift aan de uitgever uit laat gaan om de geldswaarde te voldoen, met executie bij niet-voldoening. Een dergelijke bepaling als deze laatste komt bij mijn weten in onze wetgeving nog niet voor. De lezer van dit artikel zal gemerkt hebben, dat ik mijn keus op een bepaalde naam heb laten vallen. Uiteraard zijn er verschillende keuzes te maken. Het instituut bestaat in Nederland niet. De inlevering volgens de oude Auteurswet had een andere rechtsgrond, het was meer een voorwaarde dan een rechtsinstelling. De namen, waaronder het in het buitenland bekend is, zijn ‘dépôt légal’, ‘legal deposit’ en ‘Pflichtexemplar’. Debaive wijdt op p. 2, noot 1 een beschouwing aan de mogelijkheid van een Neder- | |||||
[pagina 401]
| |||||
landse vertaling, zonder principieel stelling te nemen. Het nieuwe Belgische ontwerp heeft in zijn Nederlandse tekst gekozen voor de benaming ‘wettelijk dépôt’. Voor de uniformiteit met de overige landen van West-Europa (Engeland, Frankrijk, België, LuxemburgGa naar voetnoot1)) heb ik mij aan deze benaming gehouden.
J.W.R. Laceulle |
|