Het Boek. Serie 2. Jaargang 29
(1947-1948)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 367]
| |
Pamfletten en perikelenVan perikelen gesproken. Op het bibliotheekcongres in Juni 1947 is ampel gediscussieerd over het gevaarlijk ondernemen om pamflettitels te incorporeren in de algemene catalogus. Welnu, laat ik maar dadelijk bekennen: ik ben er blij om dat indertijd de hier bedoelde bezwaren de toenmalige directie niet weerhouden hebben om ook dit belangrijke gedeelte van het bezit der Koninklijke Bibliotheek via alfabetische en systematische catalogus gemakkelijker voor het publiek toegankelijk te maken. Blij niet terwille van het publiek alleen. Wat een besparing aan tijd, moeite en zenuwslopende onzekerheid heeft het in de loop der jaren voor de betrokken ambtenaren al niet opgeleverd dat men niet telkens weer, bij aanschaf, of behandeling van aanvragen, naar de pamflettencatalogus behoeft te grijpen voor het geval het boek, waarom het gaat, toch eens door Knuttel als een pamflet was beschouwd! In dit verband wijs ik op het belangwekkende artikel van Dr. D.J.H. ter Horst ‘Over het begrip Pamflet’Ga naar voetnoot1), waar het begrip ‘pamfletfunctie’ wordt ingevoerd als criterium of een boek of boekje al dan niet als pamflet moet worden gequalificeerd. Men leze hiervoor dit artikel zelf, of nog eens als men dat al eerder deed - hier wil ik alleen op het voetspoor van Ter Horst de aandacht vestigen op Pflt. 25759: De Kantsiaansche stelling: beoefen de deugd alleen om hare inwendige schoonheid en voortreffelijkheid; getoetst aan de uitspraken van rede, ervaring en christendom, door E. Molema. Of men nu al dan niet accoord gaat met de beschouwingen, die Ter Horst tot de conclusie voeren dat dit werkje ten onrechte door Knuttel in zijn catalogus is opgenomen - een feit is het dat men òf de ambtenaar òf de belanghebbende bezoeker zelf, die verzuimen zou om na alfabetische en systematische catalogus ook nog het werk van Knuttel te raadplegen, daarover niet al te hard zou mogen vallen. Waar het voor ons op aankomt: via de pamflettencatalogus | |
[pagina 368]
| |
is dus de titel van Molema's werk in de algemene catalogus opgenomen - dat er zich in dit geval geen enkele moeilijkheid voordeed, ziet men terstond. De eigen naam van de auteur, plus een duidelijk résumé van inhoud en strekking van het boek - zulk een titel mag dan naar de mening van een kundig bibliograaf aanvankelijk in een verkeerde omgeving zijn geplaatst, eenmaal opgenomen in het gezelschap waar hij thuishoort, dat van de echte ‘boek’titels, valt hij geenszins uit de toon. Wie vertrekt naar een omgeving, meer ‘de rigueur’ dan waarin hij gewoon geweest is te verkeren, zal niet nalaten zijn garderobe aan een grondige inspectie te onderwerpen. Dan kan het blijken dat, behoudens een verstelwerkje hier en daar, de kleren zonder meer dienst kunnen doen, het kan ook zijn dat er noodzakelijk iets bij moet worden aangeschaft, ja zelfs dat hij er niet aan ontkomen zal - textielnood negeer ik hier nu maar - om zich helemaal in 't nieuw te steken. Zo zijn er ook heel wat pamflettitels - en die kan men de ‘periculeuze’ noemen - welke zozeer het kenmerk van hun afkomst dragen dat men ze wel een algehele metamorfoze dient te laten ondergaan voordat men ze onder de meer uniforme titels van de algemene catalogus in het gelid plaatsen kan. Eerst voor de hand weg twee titels als representanten van de categorie, waarbij met ‘acheveren’ kan worden volstaan - om een ouderwets woord te gebruiken, dat echter precies weergeeft wat ik zeggen wil. Het is niet nodig beide titels, zeer uitvoerig zowel bij Knuttel als in de nieuwe versie, volledig weer te geven. Die van Pflt. 13591 luidt thans, zeer in 't kort: History. A complete - of the late revolution, from the first rise of it to this present time. In three parts... [by Guy Miege]. 1691. - De naam van de auteur is het, die bij Knuttel ontbreekt. Pas nu deze is toegevoegd, komt de titel in de alfabetische catalogus, waarin van Guy Miege ook andere werken te vinden zijn, volledig tot zijn recht. Dagvaarding. De -, terechtstelling, overtuiging en verwijzing van Sir Richard Grahme... en John Ashton op den 26 Jan[u]ary 1691. Waarbij gevoegd zijn twee Brieven, de eene van den geweezen Koning Jacobus [= James II] aan den Paus, en de andere van [John Drummond] Graaf van Melfort aan de geweezene Koninginne. 1691. - Aldus, in verkorte vorm, de titel van Pflt. 13599. Hetgeen tussen [ ] staat, heeft Knuttels redactie niet, | |
[pagina 369]
| |
zodat men aanvankelijk dan ook in de alfabetische catalogus wel de dagvaarding enz. vinden kon, maar niet de brieven ter plaatse waar zij horen, d.w.z. op James II en John Drummond. Het ligt voor de hand dat ook in oude eerwaardige a.c.-titels, die nooit iets met een pamflettencatalogus uitstaande hebben gehad, aanvullingen en verbeteringen, als hierboven aangegeven, dikwijls zullen moeten worden aangebracht. Het terrein waar de speciale moeilijkheden liggen, die de promotie - of misschien zijn er die liever zeggen: de degradatie - der pamflettitels meebrengt, hebben wij nog niet betreden zolang het om niets anders gaat dan om het terechtbrengen van de auteur, het oplossen van een pseudoniem, de juiste datering der uitgave, om de perfectionering in 't kort van hetgeen ontegenzeggelijk een titel, zij het dan geen volmaakte, genoemd worden mag. Maar owee zodra wij te doen hebben met een in waarheid titelloos pamflet, gelijk er zo vele in Knuttels catalogus voorkomen. Ziehier een eerste voorbeeld. ‘Aen de Hooch ende Wel-Gheboren, Eerweerdige, Edele... Heeren, goede Vrunden ende Naghebueren, de Prelaten, Princen, Graven, Heeren, Edelen ende Steden van Brabant, Vlaenderen, Artois, Henegouwe, [enz.], Representerende de Staten der Nederlanden onder de Spaensche ofte Eertzhertoghen Regieringhe... [Brief van de Staten Generael der Vereenichde Nederlanden... 's Graven-Haghe, den VIIen Junij, 1602]. 8o. - Zo luidt de verbeterde titel van Pflt. 1192. Verbeterd, niet opgeknapt. De toelichting, in de nieuwe titel tussen [ ] geplaatst, geeft Knuttel in een noot als volgt: ‘Brief van de Staten van Holland aan de Zuid-Nederlanden tot opwekking om de Aartshertogen weg te jagen en zich met hen te vereenigen, geschreven den 7 Juni 1602’. Terwijl er toch duidelijk staat aan 't eind van het pamflet: ‘Onder stond... de Staten Generael der vereenichde Nederlanden...’ Verstrooidheid van Knuttel? dat niet, tenminste niet zonder meer. Pflt. 1196 geeft de opheldering: het bevat een ‘Beantwoirdinghe van zekeren brief der Staeten van Hollant, den 7 Junij in dit jaar 1602 gheschreven aen de... Staeten vande gehoorsame... provincien’. Ook de schrijver dezer Beantwoording begaat niet zomaar een vergissing: voor hem zijn, zo blijkt al uit de eerste schampere zin van dit strijdgeschrift, de ‘Generale Staten’, die de brief aan de gehoorzame provinciën ondertekenen, niet anders dan ‘die afgewekene van Hollant met hunne adherenten’. | |
[pagina 370]
| |
‘Niet onbelangrijk tegenschrift van het vorige’ - aldus qualificeert Knuttel de Beantwoirdinghe - onder ‘het vorige’ natuurlijk te verstaan Pflt. 1192 met de varianten, waarover straks meer. Het nauwe verband tussen laatstgenoemde groep en Pflt. 1196 heeft Knuttel doen uitkomen door feitelijk de disqualificatie der Staten-Generaal door hun bestrijder tot de zijne te maken; in de nieuwe titel van Pflt. 1192 is dit ongedaan gemaakt, doch blijkbaar heeft men toen gedacht aan een fout zonder meer, en niet gemerkt dat men nu de schijnbare tegenstelling: Staten-Generaal - Staten van Holland, weer herstelde. Dat is thans verholpen doordat ook Pflt. 1196 een nieuwe titel heeft gekregen, met de volgende noot: ‘Gericht tegen Pflt. 1192 vlg. Met de Staten van Holland bedoelt de schrijver de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden, die hij qualificeert als die Afgewekene van Hollant met hunne adherenten’. Men zal wellicht de vraag opperen waarom ik Pflt. 1192 onder de titelloze pamfletten rangschik. ‘Aen de Hooch ende Welgheboren... Heeren, goede vrunden’, enz. - is dat niet evengoed een titel als ‘Aan het Volk van Nederland?’ Neen, het is de formele aanhef van een door de druk openbaar gemaakte officiële brief, die zodoende, naar de definitie van Ter Horst, pamfletfunctie gekregen heeft. Nu begaat niemand een misdaad wanneer hij aan zulk een aanhef titelfunctie geeft; de drukker zelf begint er al mee door deze deftige aanduiding der geadresseerden apart op de eerste bladzijde te plaatsen, wat de suggestie geeft van een titel. En de maker van de verbeterde titel heeft die suggestie gevolgd. Dat brengt evenwel mee dat de toelichting ‘Brief’, enz., als noot had moeten worden toegevoegd, gelijk ook bij Knuttels titel het geval is. Want wanneer een boek twee titels heeft, wordt de tweede niet zomaar naast de eerste gezet, doch als ‘andere titel’ vermeld in een noot. En ‘Brief van de Staten Generael der Vereenichde Nederlanden’ - een aanduiding, zij het een zeer beknopte, van de aard van het onderhavige geschrift - mogen wij zeker als titel qualificeeren, een fantasietitel wel te verstaan. Met onze titel kunnen wij thans drie wegen inslaan: wij kunnen hem laten zoals hij nu is geredigeerd, wij kunnen aan wat nu de tweede titel is de bescheiden positie geven van een noot, maar wij kunnen ook de fantasietitel verheffen tot de eerste rang, en bij een wezenlijk titelloos pamflet is dit de enige manier om het te voorzien van een titel absoluut de rigueur Die zal dan worden: | |
[pagina 371]
| |
[Brief van de Staten Generaal der Verenigde Nederlanden aan de Staten der Nederlanden onder de Spaanse regering, om hen aan te sporen zich bij de opstandige gewesten aan te sluiten en zich van het aartshertogelijk bewind te bevrijden. 7 Juni 1602. Z. pl., 1602]. 8o. Aanhef: Aen de Hooch ende Wel-gheboren, Eerweerdige, Edele... Heeren, goede Vrunden ende Na-ghebueren... De historische toelichting, door Knuttel in een noot gegeven, is op deze wijze niet alleen in ere hersteld, maar zelfs tot hoger eer verheven. Nu zij in de fantasietitel is verwerkt, kunnen wij met recht zeggen dat deze voldoet aan de eis die men aan een titel stellen mag: in 't kort een aanduiding te geven van de inhoud. Terwijl dank zij de noot het pamflet, wanneer men het elders met het als titel fungerende begin van de tekst beschreven vindt, evengoed als tevoren te herkennen valt. Als iemand boven zijn oorspronkelijke stand is uitgegroeid, dan zijn het niet zelden de arm gebleven bloedverwanten die moeilijke en pijnlijke situaties veroorzaken. De varianten van pamfletten kan men des te eer met arme bloedverwanten vergelijken, omdat zij bij Knuttel al er bekaaid afkomen. Een titel, die men gewoon kan doorlezen, krijgen zij niet: tot de éne volledig gegeven titel, in casu die van Pflt. 1192, zijn hun titels dus als 't ware in een toestand van horigheid geraakt. Twee titels zijn er (die van de pamfletten 1193 en 1194), die beginnen met ‘Aen de hooch ende welgeboren... Heeren’ - pflt. 1195 weer vertoont wèl de h-‘gheboren’ dus. Op andere kleine verschillen wijst Knuttel in noten. Achter ‘Heeren’ komt bij alle drie de titels: enz., dan bij die van pflt. 1193 ‘Als 't voorgaande’, bij 1194 en 1195 ‘Als boven’. In een catalogus in boekvorm, al doen zij ook daar uit een aesthetisch oogpunt niet behaaglijk aan, misstaan zulke titels niet; integendeel, de overzichtelijkheid wordt erdoor bevorderd. Doch in de alfabetische catalogus, al kan men ook daar, dank zij verwijzingen op ‘Aen’ en ‘Brief’, de titels van Pflt. 1192 en van de varianten bij elkander vinden, verliezen aanduidingen gelijk ‘Als 't voorgaande’ en ‘Als boven’ elke zin, daar immers door de enkele h van ‘welgheboren’ reeds de volgorde, zoals Knuttel die geeft, in de war komt: de titel van pflt. 1192, door Knuttel aan het hoofd van de rij geplaatst, komt in de alfabetische catalogus achter die van de nummers 1193 en 1194. Dus komt het aesthetische bezwaar tegen zulke door bovengetypte | |
[pagina 372]
| |
verwijzingen bijgeflikte titels te prevaleren, en raakt de methode in zwang om de varianten aan te duiden b.v. als ‘Andere uitgave van hetzelfde jaar’, en ‘Nog andere uitgave’, waarmee Pflt. 6830 en 6831, varianten van Pflt. 6829, het nu stellen moeten. Ontegenzeggelijk krijgt men op die manier een behaaglijk netjes aandoend titelcomplex, maar even waar is het dat in de alfabetische catalogus een deel van Knuttels werk nu niet tot zijn recht komt. De titel van Pflt. 6829 luidt, verkort weergegeven: ‘Het tweede Deel van 't Hollandts Praatjen, tusschen vijf persoonen... Aangaande het Bedrijf van Zijn Hoogheyd... 1650. Als afwijkingen in Pflt. 6830 geeft Knuttel op: “Persoonen... Hoogheidt...” en in een noot: “Blz. 24 begint: bruyk in'er”. Terwijl laatstgenoemde bladzijde in Pflt. 6831 begint met “deze beweegredenen”. Zeker stemt het tot verheugenis dat de arme bloedverwanten, hoewel eenvoudiger in de kleren dan het éne bevoorrechte familielid, nu ook behoorlijk voor den dag kunnen komen - maar wij zijn toch dankbaar dat Knuttels catalogus nog in wezen is om ons te besparen dat wij eventueel zelf zulke kleine afwijkingen zouden moeten opzoeken - en misschien over het hoofd zouden zien.
“Edele Groot Mogende Heeren Burgemeesteren ende Regeerders der stadt Gorinchem hebben bij hare missive geschreven den derden May laetsleden, aen Uw Edele Groot Mog. bekent ghemaeckt, hoe dat Lodewijck Huygens enz.... (19 Nov. 1684). Z. afz. titel”. Aldus beschrijft Knuttel het pamflet, dat in zijn catalogus het nummer 12224 draagt. Alleen al omdat die beschrijving ons in de steek laat juist waar het verhaal spannend wordt, zou men erover gaan denken om een fantasietitel te maken - de doorslag geeft natuurlijk, dat een tekstbegin als titel zomin de bibliograaf als de bibliotheekambtenaar, die in de alfabetische catalogus in voegen moet, bevredigen kan. De nieuwe titel nu deelt alvast heel wat meer mee over Lodewijk Huygens: als volgt: [Declaratoir, door Burgemeesteren en Regeerders van Gorinchem bij de Staten van Holland ingediend tegen den Drossaard Lodewijk Huygens, waarbij zij verklaren te weigeren den Drossaard als vijf-en-twintigste lid in de Vroedschap te ontvangen, op grond van door hem gepleegde malversaties en machtsusurpatie en daarop gevolgde veroordeelingen. 19 Nov. 1684. Z. pl., 1684]. 8o. “Een landts, een stadts, een dief van de armen, en uytsuyper van de gemeenten” - aldus qualificeren Burgemeesteren en | |
[pagina 373]
| |
Regeerders van Gorinchem Lodewijk Huygens in een resolutie van 28 Februari 1682. Een meer beruchte dan beroemde telg van zijn roemruchte vader Constantijn - laat ik er evenwel dadelijk bijvoegen dat het er alle schijn van heeft of de Drossaard ener- en Burgemeesteren en Regeerders anderzijds aan elkaar gewaagd zijn geweestGa naar voetnoot1). Eén van de aan weerskanten begane “stoutigheden” vermeldt Pflt. 12223. Burgemeesteren hadden het metalen kanon, privaateigendom der stad, eigenmachtig verkocht, en zouden het op 31 Juli geleverd hebben ook, wanneer het merendeel der Vroedschap zich niet verzet en bijeenroeping geeist had. Toen daarop de Drossaard tegen de zin van Burgemeesteren tot die convocatie was overgegaan, werden om één uur 's nachts een achttal musketiers rondom zijn woning geplaatst, terwijl ook het raadhuis door soldaten werd bezet, die de volgende dag aan de ter vergadering opgekomen vroedschapsleden de toegang weigerden. Doch Lodewijk Huygens bezat een zeer machtige beschermer in de stadhouder, wiens tussenkomst dan ook bewerkte dat de wachten om zijn huis weer spoedig werden ingetrokken. Waarmee het incident nog geenszins gesloten was, getuige de titel van Pflt. 12223 in zijn vernieuwde vorm. [Missive van Drossaard en Vroedschap der stad Gorinchem aan de regeering eener andere stad, bevattende een verzoek om de onderteekenaars te steunen bij hun protest in de Staten van Holland tegen het eigenmachtig optreden van Burgemeesteren van Gorinchem en de gewelddadige verhindering van een bijeenkomst der Vroedschap 14 Augustus 1684. Z. pl., 1684]. 8o. Knuttel had ook hier het begin van de tekst als titel genomen, terwijl hij in een noot enige nadere toelichting verstrekt. Aldus: Edele WelAchtbare Heeren. Wij kunnen niet onderlaten uw Ed. wel Achtbare bij desen bekent te maken enz.... (14 Aug. 1684). Z. afz. titel. Verzoek van Drossaard en vroedschap in Gorinchem aan de vroedschap eener andere stad om steun in de vergadering der Staten van Holland. Dat men in een veilingcatalogus voor de beschrijving van een pamflet een weinig of niets zeggend tekstbegin gebruikt vindt zonder dat er, evenals Knuttel dat hier doet, een toelichting over de inhoud is bijgevoegd, zal zelden voorkomen - trouwens er | |
[pagina 374]
| |
wordt vrijwel altijd vermeld welk nummer het pamflet draagt in één van de bestaande pamflettencatalogi, respectievelijk waarvan het een variant is. Doch ook wanneer dit laatste is verzuimd, zal het ons dank zij zulk een toelichting, die uitteraard ongeveer hetzelfde meedeelt als onze eigen fantasietitel, niet al te veel moeite kosten om via systematische en pamflettencatalogus het al of niet aanwezig zijn van een op die manier beschreven pamflet in de bibliotheek vast te stellen. Daarom meen ik, dat de vraag die zich kan voordoen: of niet geregeld bij een fantasietitel in een noot het tekstbegin moet worden vermeld, ontkennend dient te worden beantwoord. Om consequent te zijn zouden we trouwens ieder tekstbegin door een verwijzing in de alfabetische catalogus tot zijn recht moeten laten komen, en zo de alfabetiseringsmoeilijkheden en aesthetische bezwaren weer binnenhalen, die wij juist door middel van fantasietitels uit de weg wilden ruimen. [Briefwisseling van de Heeren van de Ommelanden en de Staten van Stad en Lande van Groningen met Stadhouder Hendrik Casimir II, in hoofdzaak over het vergeven der compagnie ruiterij, vacant geworden door de dood van de ritmeester Nijeveen. 15 September 1689-28 Februari 1690. Z. pl., c. 1690]. 8o. Begint: Brief van de Heeren van d'Omlanden aen Sijne Vorstelijcke Doorluchtigheyt. Aldus de titel van pflt 13519 in zijn nieuwe gedaante. Hier is het geen aanhef, wat in de noot vermeld wordt, en ook geen tekstbegin; het is de titel van het eerste stuk der verzameling brieven, welke met elkander in beknopte vorm uitmaken wat men tegenwoordig met de naam van wit-, geel-, oranjeboek of nog anders aan te duiden pleegt. Het is logisch dat deze titel, die niet het gehele boekje bestrijkt, geen afzonderlijk titelblad heeft gekregen; wel staat hij in letters van groter formaat op de eerste bladzijde van de tekst bovenaan de eerste brief gedrukt. Te verwonderen is het dus niet, dat hij bij Knuttel als titel van het gehele pamflet fungeert, toegelicht evenwel door een uitvoerige noot over de brieven die volgen. Hier kan men met recht van een schijntitel spreken, die dan ook door middel van een noot en een verwijzing voor de alfabetische catalogus bewaard blijven moet. Men komt ertoe om te wensen dat de documentenverzamelingen in de trant als de hierboven bedoelde, gelijk er onder de pamfletten zovele voorkomen, vroeger ook maar kort en kernachtig met de naam van een kleur waren aangeduid. “Witboek in 't licht | |
[pagina 375]
| |
gegeven door die van de Nieuwe Plooi in Nijmegen” bijvoorbeeld zou voor Pflt. 14836 een goed bruikbare titel zijn. Wij hebben hier te doen met een pamflet van 1702, het jaar waarin op 29 Juni te Nijmegen de partij der burgers en gemeenslieden gewelddadig haar aanhangers op het kussen had gebrachtGa naar voetnoot1). De aldus - ook met groter of kleiner gerucht in andere Gelderse steden - vernieuwde magistraten heetten de Nieuwe Plooi; als Oude Plooi stonden de afgezette regenten bekend. In de gegeven omstandigheden had het Hof van Gelderland het niet raadzaam geacht in Juli de Landschapsvergadering te doen houden in Nijmegen dat aan de beurt was, en die dus te Arnhem beschreven. Deze vergadering, welke geheel in het teken van de Oude Plooi stond, en waaraan ook vijf der uit hun ambt ontzette Nijmeegse regenten deelnamen, verklaarde bij besluit van 18 Juli de afzetting der magistraten voor onwettig, en machtigde de substituut-mombers J. Coets en A. van Dam - rechtsgeleerde ambtenaren in dienst van het gewest - om tegen de aanstokers der beweging een rechtsvervolging in te stellen. Het is tegen hetgeen inzake deze rechtsvervolging door de beide substituut-mombers, door Raden van het Hof van Gelderland en enige adjuncte leden uit de Landschap alreeds gedaan was, dat zich de protesten richten, welke Pflt. 14836 bevat - door Knuttel beschreven alsvolgt: Protest, (getekend door Frans Romswinckel, Henr. Singendonck, R. Verschoor, Willem Vonk, met adhaesie van vele andere burgers van Nijmegen, gedagt. 1 Sept., gevolgd door een adres van dezelfden aan de Raaden des Furstendoms Gelre, gedagt. 12 Sept. 1702, en door een tweede Protest, den 8 Sept. aan dezelfden gezonden). Z. afz. tl. Op deze beschrijving valt niets aan te merken dan dat zij aanleiding zou kunnen geven tot het misverstand alsof het laatstbedoelde protest door dezelfde vier personen als het eerste ondertekend zou zijn. Maar dat is niet zo: de laatste groep bestaat uit Adr. van Heerdt en vier anderen. Waarschijnlijk hebben wij hier met een opzettelijke omissie van Knuttel te doen, zodat men niet kan spreken van een fout. “Het tweede Protest (van dezelfde Nimweegsche burgers, gedagt. 29 Oct. 1702)”, - aldus beschrijft hij het vijf nummers verder volgende Pflt. 14841. “Dezelfde Nimweegsche burgers,” - dat zijn dus Frans Romswinckel en zijn medestan- | |
[pagina 376]
| |
ders - zit het zo dat Knuttel, met Adr. van Heerdt c.s. bij Pflt 14836 niet te noemen, verwarring heeft willen voorkomen? Men ziet dat wij ook hier - d.w.z. bij Pflt 14836 - met een schijntitel te doen hebben: de titel niet van het gehele pamflet, maar van het eerste stuk der verzameling. Op het hoofdwoord “Protest” in deze schijntitel nu compareert Knuttels titel in de alfabetische catalogus - wat ons niet bevredigen kan, ook omdat slechts schijnbaar het Protest van 8 September nu alfabetisch tegelijk tot zijn recht komt - al liggen inderdaad hier schijn en wezen zo vlak naast elkaar dat het in de praktijk wel niet veel ongerief veroorzaken zou wanneer de titel bleef gehandhaafd zoals hij is. Niettemin kan ons bibliografisch geweten pas gerust zijn, wanneer ook deze haveloze gekleed gaat in stijl - ziehier dan het nieuw ontworpen costuum. [Stukken in het licht gegeven door leiders van de Nieuwe Plooi te Nijmegen. September 1702. Z. pl., 1702]. 8o. Protest, [ondertekend door F. Romswinckel, H. Singendonck, D. Verschoor en W. Vonk, 1 Sept. 1702. Met adhaesiebetuigingen]. - Missive [van dezelfden aan het Hof van Gelderland met Adjuncten uit de Landschap. 12 Sept. 1702]. - Protest, [ondertekend door A. van Heerdt, J. Ingenool, F. van der Lynden, G.V. Urmondt en H. Pieck, 8 Sept. 1702. Met adhaesiebetuigingen]. Het lot van het Protest der vier eerstgenoemde Nijmeegse burgers leren wij kennen uit het daaropvolgende afgedrukte stuk, de missive van 12 September, en uit het “Tweede Protest” in Pflt. 14841. Gevolmachtigden der protesterenden waren in gezelschap van gemeenslieden en andere burgers op 6 September te Arnhem verschenen om zich te laten horen tegen de inbreuk, door de “ongegronde en ongehoorde procedure” jegens de gedaagden gepleegd op de “vrijheid, privilegiën en het recht van criminele jurisdictie der vrije rijksstad Nijmegen”; speciaal het jus de non evocando was geschonden. Raden en Adjuncten evenwel hadden geweigerd gehoor te verlenen en het schriftelijk protest - het hier bedoelde van 1 September dus - ter lezing in ontvangst te nemen; dus was het met “nog een ander protest” - dat van A. van Heerdt c.s. - bij missive van 8 September naar Arnhem gezonden en de dag daarop aan de president der Gedelegeerde Rechters - d.w.z. Hof en Adjuncten - door de postmeester besteld. Hierbij lieten de protesterenden het niet: “tot naericht van de gehele werelt” werd door de druk aan ons pamflet 14836 het aanzijn gegeven, terwijl bovendien Raden en Adjuncten ieder in 't bizonder | |
[pagina 377]
| |
een missive toegezonden kregen, waarbij hun “de wettige redenen van haer incompetentie, suspectatie en partijdigheyt” werden bekend gemaakt. De verwachting, “dat deselve daardoor souden bewogen (worden) haar selfs te kennen ende met het vervolgh van die ongehoorde, nulle, informele ende incompetente proceduiren.... stil te staan, ter tijd toe over de suspectatie door arbiters ofte anders soude erkent sijn”, werd beschaamd; “op het rigoureuste” bleef men met de rechtsvervolging doorgaan “tot ruyn van de onderschrevene”, op wier goederen men executie trachtte te doen’. Dat Raden en Adjuncten door de aan hen toegezonden missiven niet tot zelfinkeer kwamen, kan ons niet verwonderen. Naar alle waarschijnlijkheid hebben die missiven dezelfde bewijsstukken bevat welke men ook vindt opgenomen in ‘Het tweede Protest’ in Pflt 14841. Op zichzelf al geen aantrekkelijke lectuur, en nog minder voor lieden die zich na kennisneming in het ongelijk zouden kunnen voelen gesteld. Het laatste vindt niemand prettig, maar voor personen, die macht uitoefenen, kan het in het geheel niet bestaan dat zij in waarheid daartoe het recht niet zouden bezitten. Dus lijkt het geen onaannemelijke veronderstelling dat Raden en Adjuncten de protesten, ook toen ze met de post bezorgd waren, ongelezen hebben gelaten, en dat aan de missive met de aartsvervelende documenten, die elk lid afzonderlijk nog ontving, geen beter lot ten deel gevallen is. Des te meer reden voor de gedaagden om zich met hun zaak voor het forum der openbaarheid te blijven vertonen. Zoals reeds gezegd, bevat Pflt 14841 ‘Het tweede Protest’ van Romswinckel c.s., gedateerd 29 October 1702, met adhaesiebetuigingen, en bewijsstukken als bijlagen. Hierop volgt een Protest ondertekend door A. van Heerdt en zijn vier medestanders, ongedateerd doch kennelijk ook van eind October, eveneens met adhaesiebetuigingen, en een Relaas waaronder een zestiental namen van gemeenslieden staan. Aanleiding was een nieuwe citatie van de protesterenden, in strijd met het privilege de non evocando, door Gedelegeerde Rechters tegen 1 November. Een delegatie bestaande uit verscheidene gemeenslieden, boekhouders en meesters van de respectieve ambten en gilden, en burgers van Nijmegen, was in verband daarmee op 29 October naar Arnhem getrokken en in de Raadkamer van het Hof van Gelderland gecompareerd - naar uit het Relaas blijkt zonder succes. | |
[pagina 378]
| |
Van Pflt 14841 kunnen wij nu een titel maken gelijkvormig aan die van Pflt 14836. [Stukken in het licht gegeven door leiders van de Nieuwe Plooi te Nijmegen. October 1702. Z. pl., 1702]. 8o. Protest. Het tweede -, [ondertekend door F. Romswinckel, H. Singendonck, D. Verschoor en W. Vonk, 20 Oct. 1702. Met adhaesiebetuigingen en bewijsstukken]. - Protest, [ondertekend door A. van Heerdt, J. Ingenool, F. van der Lynden, G.V. Urmondt, en H. Pieck, c. 31 Oct. 1702. Met adhaesiebetuigingen]. - Relaas, [ondertekend door zestien gemeenslieden. c. 30 Oct. 1702]. Bij de titelvernieuwing van Pflt 1192 werd, hetgeen bij Knuttel noot was, tot titel verheven; van de beide nu pas besproken titels kunnen we zeggen, dat de beschrijvingen van Knuttel tot noten teruggedrongen zijn. Waarom die niet, bijgewerkt zoals ze hier nu staan, gelaten in hun titelfunctie? Ik geef toe, we zouden dan titels hebben die formeel evengoed aanvaardbaar zijn, uit aesthetisch oogpunt zelfs beter: een uitvoerige noot bij een zeer summiere titel doet voor het oog minder fraai aan. Met dat al: de samenvattende titels, zo kort als ze zijn, zeggen toch meer; met enkele woorden weten wij nu wat we hebben aan de twee pamfletten: strijdgeschriften uit de tijd der Gelderse plooierijen. Daarom ook moeten m.i. de fantasietitels als eigenlijke titels gehandhaafd blijven en niet als noten onderaan komen, ook al geeft het laatste uiterlijk een meer behaaglijk effect. Gebaat hebben de protesten niet: de sententiën, tegen Romswinckel c.s. zowel als tegen A. van Heerdt en de anderen uitgesproken op 5 December 1702, vindt men in Pflt 14842.
Geen tekstbegin, maar wel degelijk een titel vormt het enkele woord ‘Proclamatie’ bovenaan het planoblad, dat in de Koninklijke Bibliotheek te vinden is als Pflt 25931. Knuttel vervolgt dan de beschrijving met het tekstbegin: ‘Wij Willem.... Koning der Nederlanden’, en tussen haakjes de datum der proclamatie: 5 September 1830. Over de inhoud deelt hij niets mee, in zijn catalogus is dat ook minder nodig: het blijkt wel uit Knuttels indeling dat de proclamatie op de opstand in het Zuiden betrekking heeft. In de eenzaamheid van de algemene catalogus echter is een toelichting niet onwelkom; de nieuwe titel is daarom aldus geredigeerd: | |
[pagina 379]
| |
Proclamatie [van Koning Willem I. 5 September 1830]. 's Gravenhage, 1830. 1 blad plano. Dadelijk hieronder plaats ik de titel van Pflt. 12217, zoals die verscheidene jaren geleden is vernieuwd. Publicatie [van Burgemeesteren en Regeerders van Gorinchem, tot verbod van het boek getiteld: Bericht van Louis Huygens, enz. 8 Juli 1684]. Gorinchem, 1684. 1 blz. fol. Men ziet waar het verschil in methode op neerkomt: bij het eerste pamflet wordt een onvolledige titel aangevuld met de ontbrekende elementen: auteur en datering - in het tweede geval komt een titel tot stand, die voor de helft fantasietitel is. De laatste methode wordt nu niet meer in toepassing gebracht: zodra er een titel, zij het een onvolledige, aanwezig is, krijgt een eventueel noodzakelijk geachte mededeling omtrent de inhoud haar plaats in een noot. Fantasietitels maakt men dus alleen voor geheel titelloze pamfletten. Dat er in een noot iets over de inhoud meegedeeld wordt, wanneer in een op zichzelf geheel correcte titel niets daaromtrent tot uiting komt, is in de laatste jaren regel geworden. Als voorbeeld geef ik de tegenwoordige titel van Pflt. 10823. Extract uyt de Resolutiën van de Heeren Staten van Hollandt ende West-Vrieslant, in haer Edele Groot Mog. Vergaderinge genomen op Woonsdagh den 14 Juny 1673. [Z. pl., 1673]. 1 blad plano. Nu is de tijd nog niet gekomen, maar misschien als de Kon. Bibliotheek weer eens een jubileum - het tweehonderdjarige bijvoorbeeld - viert, zullen bevoegde beoordelaars moeten beslissen of aan een bepaald perikel de opeenvolgende ambtenaren wel zijn ontsnapt: het gevaar namelijk om ten bate van correcte eenvormigheid de schilderachtigheid weg te werken. Ziehier drie pamfletbeschrijvingen die ik na enig beraad besloten heb te laten zoals ze zijn. Pflt. 13903a. Whitehall, August 14, 1693. Two Mails coming in this morning from Holland, but too late for this day's Gazette, 't is thought proper, as an addition to it, to publish the following news apart. In the Savoy, Edw. Jones, 1693. fol. | |
[pagina 380]
| |
Pflt. 14275a. Whitehall, August 10, 1697. This morning come in the Mail from Holland of Friday last. Onderaan: Printed by Edw. Jones in the Savoy, 1697. plano, een blad. Drie beschrijvingen waarmee wij onmiddellijk erin zijn - waarom zouden wij in deze gevallen een dergelijk suggestief tekstbegin door een kleurloze fantasietitel vervangen? En het eerste woord Whitehall - hoe goed leent het zich tot hoofdwoord voor de alfabetische catalogus! Anders is de beslissing gevallen bij Pflt. 18485a. Ook hier een suggestief begin, als volgt: 1755. Met permissie van de E.E. Heere Hovelingen zal men gedurende de kermis binnen Haarlem laate zien het.... wonder der natuur, bestaande in een.... welgemaakt Indiaans jongeling.... 't Is waar, die hovelingen wekken het vermoeden dat men hier met een persiflage te doen heeft -, maar misschien niet eens bij iedereen. In de fantasietitel wordt meer gezegd. [Aankondiging. Gefingeerde -, gericht tegen het Stadhouderlijke Hof en de Gouverneur-Generaal J. Mossel]. Haarlem, Phil. Batavus, [1755]. 1 blad plano. Het tekstbegin wordt in een noot aangegeven. - Laten wij nu zien, wat het pamflet ons verder over de jongeling meedeelt. Hij is Oud 18 jaaren, hoog 30 a 32 duym Rijnlandsche maat. Door den.... Heere Jacob Mossel van Batavia gesonden aan Mevrouwe Anna Jorissen, weduwe wijlen Willem Janssen, tot recompens van het gouverneur-generaalschap van Neerlands Indiën, op recommandatie van gemelde weduwe aan hem opgedragen. Tot verwondering der beschouwers heeft hij bij zich een certificaat, waar, wanneer, en van wien hij is gebooren. Alsmeede sijn.... geslachtregister waaruyt het blijkt dat hij is een afstammeling in de rechte linie van den bekende David. | |
[pagina 381]
| |
De vertoonplaats is op de Markt in de groote Oranje Tent, daar het afbeeldsel van gemelde jongeling (door den Patronist van 't Hof, H.V. Gimnich, naar 't leeven getekent, en door den kreupelen bloemschilder van 't Hof, J. Ouwater, geschildert) voor de deur hangt.... Om maar terstond ermee voor den dag te komen: het is mij niet gelukt om te ontdekken op welk voorval, gerucht of schandaal het pamflet betrekking hebben kan. Jacob Mossel, dat is bekend, is in 1750 gouverneur-generaal geworden, en dat met Anna Jorissen, weduwe van Willem Janssen, de Gouvernante wordt bedoeld, is duidelijk genoeg. Van Jacob Ouwater weet men niet meer dan dat hij bloemen, vruchten en landschappen schilderde, en in 1754 lid der Confreriekamer Pictura moet zijn geweest. Maar nu Hendrik van Gimnich - of Van Gimnig, zoals men in den regel de naam gespeld vindt: dat wil dus zeggen bij Wagenaar en GeylGa naar voetnoot1). Het is niet Van Gimnig maar Daniël Raap, wiens naam nog een zwakke naklank heeft in de geschiedenis als die van de vooraanstaande figuur in de doelistenbeweging. Vooraanstaand - ‘de meest roerige figuur’ is beter gezegd, want Nederland bezat in de jaren 1747 en '48 al evenmin figuren van formaat als, helaas, precies tweehonderd jaar later in een nog oneindig meer kritieke situatie. Ons lijkt Raap op een afstand gezien een nogal gematigd en plooibaar manneke. Van Gimnig daarentegen is de leider geweest van de radicalen onder de doelisten, de man bovendien van de talrijke brallende toespraken, waarmee hij grote verwachtingen had gewekt, omslaand natuurlijk in haat en wrok tegen hemzelf toen die verwachtingen niet werden vervuld. Zóveel weten wij nu: dat Van Gimnig zijn heil was blijven zien in aanhankelijkheid aan Oranje, en dat hij zeven jaar na 1748 nog genoeg bekend was en gehaat om in een pamflet met de Gouvernante mee te worden gehoond. | |
[pagina 382]
| |
De dood op 21 December 1683 van de zeer begaafde, doch in veler ogen blijkbaar niet genoeg orthodoxe Remonstrantse predikant te Rotterdam Geeraardt Brandt, de Jonge bijgenaamd om hem te onderscheiden van zijn vader de bekende levensbeschrijver, gaf aanleiding tot een uit een oogpunt van poëzie zowel als van piëteit zeer weinig hartverheffende kift op rijm, onder titels die wij nu weer niet orthodox kunnen noemen. Even hier een uiteenzetting van het gevalGa naar voetnoot1). In September 1683 was Brandt op verzoek van de Kerkeraad begonnen Vrijdags van vijf tot zes in de kleine kerk theologische lessen te geven, die dadelijk een geweldige toeloop hadden ook van lidmaten der publieke kerk en nog andere niet-Remonstranten. Enige jaloersheid op de jeugdige confrater, die niet alleen in zijn eigen standplaats maar ook daarbuiten zo gewild was, heeft misschien de ergernis over het één en ander dat hij verkondigde nog toegespitst; hoe het zij, in October werden er bij de overheid door enkele predikanten - zonder resultaat - pogingen aangewend om de lessen stopgezet te krijgen. Het is door een zinspeling op dit voorval dat Joachim Oudaen de storm ontketend heeft. Als hij in zijn ‘Rouwklage over d'onverwachte en betreurelijke dood van.... Geeraardt Brandt de JongeGa naar voetnoot2)’ de overledene gelukkig prijst om zijn nu zalig leven, roept hij uit: Daar heeft geen wrevel plaats, daar han geen nijd hem deren,
Daar zocht men met geen drift zijn lessen weg te weren,
Sijn lessen, tot bewijs van God, en vasten grond,
Van godsdienst aangelegt; door 't Oud en 't Nieuw Verbond
Gevestigd, om te staan, en rustig af te wachten
Het stormtuyg van geweld, en list, en dommekrachten.
Dat stormtuig brak nu over Oudaen los. Knuttel geeft zes gedichten op planoblaadjes - tegen en daar weer tegen - op, waarvan het eersteGa naar voetnoot3), wat taal betreft althans, nog het minst ongenietbaar is, in ieder geval men kan eruit wijs worden. Maar stichtelijk is anders. Een ergerlijk gemis aan gewoon menselijk gevoel bij 't overlijden van een nog niet zeven-en-twintigjarige, en een niet minder ergerlijke verregaand onreligieuze eigengerechtigheid toont onze ‘dichter’, waar hij schimpt, op Oudaen en op Brandt tegelijk: | |
[pagina 383]
| |
Nog meent hij sig heel wel te uyten
Dat men de lessen niet kon stuyten.
Maar fijn man, siet gij wel teregt
Hoe dat se Godt heeft neergelegt?
Kon leeraars ijver hier niet helpen,
Godt quam hem haast terneder stelpen.
Zoeven heb ik van onorthodoxe titels gesproken - dat wil voor het pamflet althans, dat wij hier onderhanden hebben, nog niet zeggen onbruikbaar. Het is een versje van vier regels dat als titel fungeert: ‘Noodig antwoord op de schriften
En de sporeloose driften,
Die men siet door 't gantsche lant
Op de doodt van Geeraardt Brandt.
Al is de versvorm iets weinig gebruikelijks, aan de eis dat een titel beknopt moet aangeven of suggereren wat het betitelde inhoudt, wordt hier voldaan. En bij het incorporeren in de alfabetische catalogus doet ‘Antwoord’ zich vanzelfsprekend als het hoofdwoord op. Meer ongekuist van taal en verward van gedachtengang is een tegendicht op het ‘Noodig Antwoord’Ga naar voetnoot1). Door de vierregelige titel van het laatste kennelijk geïnspireerd, plaatst ook de vervaardiger van dit strijdschrift een vierregelig versje boven zijn kunstgewrocht. Brand te stigten, door zijn dichten,
(Anders plag ons Brand te stichten!)
Past de geest des Afgronds wel
Als een blaasbalk van de Hel.
O het is eenvoudig genoeg om zulk een titel in de alfabetische catalogus in te voegen op het eerste woord Brand, maar dat neemt niet weg dat wij hier strikt genomen niet met een titel te doen hebben, maar met een tweede, kortere ontboezeming bij het lange vers. De dichter van het Noodig Antwoord had gesmaald: Men siet de winkels vol met digten,
Gerijmt van groot en kleyne ligten,
Van 't volkje van mijnheer Armijn,
Dog meest van 't broetsel van Socijn -
Waarop de tegendichter antwoordt: Veracht Armijn, en scheld Socijn,
Ik houwse, als Luther en Kalvijn,
| |
[pagina 384]
| |
Voor mannen, die zich vroom als helden,
Als wachters op de muuren stelden.
Dat Luther en Socinus hier in één adem genoemd werden, hitste weer een Luterse dichter - meer Luters dan dichter - tot grote verontwaardiging aanGa naar voetnoot1). Wat heeft ons Luiter jou gedaen,
Dat gij hem niet liet stille staen -
Wilt gij den Poolsen onrust mijnen,
Vaert wel met hem en met de sijnen.
Ik wil aen dien Godslasteraer
Geen part nog deel mijn soetevaer -
roept hij de auteur van ‘Brand te stichten’ toe. En de overleden Geeraardt Brandt maakt hij uit voor ‘Een klokhen, om een rommelsoo Bijeen te hale, ja bijloo, Een papegaey, met schoone kleere’. Het schijnt dat Jochem twisten wil
Met groot en kleyn, al is men stil;
Den aengestooken Brant most blaken,
Tot op de VestGa naar voetnoot2) ook Luiter raken.
Aldus het vierregelig versje, dat als quasi-titel prijkt boven dit fraais. De methode heeft zich ingeburgerd; boven nog een zeer heftig gedichtGa naar voetnoot3), tegen Oudaen en geestverwanten, lezen wij: 't Meeste Armiaans gestel, Gelooft geen duivel of geen hel.
Wat neemt gij gelijkenis, Daar geen beeltnis af en is.
En daarbij nog: Het Haaghs Synood' is dat hem drukt, Siet daarom gaat hij wat gebukt.
‘Wat hoe doorlugte geest, in roem van poësijen,
Valt gij soo sporeloos in dolle rasernijen?’
Aldus de twee eerste regels van het gedicht zelf, waaraan de ‘dolle rasemij’ ook verre van vreemd is. Maar tenminste vinden wij hier theologische bezwaren tegen de leringen van Brandt op verstaanbare wijze te berde gebracht, in de volgende regels: Men kiest de zedetugt, men leunt op valsche staff,
Op waan en vrije wil, 't verbondbloed is te laff.
Is het wonder dat er katholieken waren, die gnuifden bij al dat | |
[pagina 385]
| |
heftig schelden en twisten van protestanten rondom het graf van een protestant? Twee spotdichten komen er uit die hoek, welke tenminste de verdienste hebben dat de titels zo zijn geformuleerd dat de naam van titel erop past. Water om den Brand te blussen,
En dat wrevlig volk te sussen,
Dat zoo twist door 't gansche land
Over d'uitgeblusten brand -
luidt de titel van het éeneGa naar voetnoot1), en Tegens al die duistere ligte,
Die men doorgaans brant siet stigte:
En meteen ook goeden raat
Om te mijden zulken quaat -
die van het andere pamfletGa naar voetnoot2). De goede raad is natuurlijk die om tot de Roomsche Kerk terug te keren.
Zo spontaan-boos en maar-raak-gerijmd als de voor titels dienende versjes bovenaan de pamfletjes staan, zullen wij ze laten, zonder éen ervan omlaag te drukken tot de rang van een noot. Regulariseren van die van de titels, welke striktgenomen slechts schijntitels zijn, zou afbreuk doen aan de suggestiviteit. Ter plaatse waar ze nu staan opgenomen in de systematische catalogus, geeft het zestal titels tezamen als in een flits een momentopname ener orgie van venijnige piëteitloze onverdraagzaamheid, zoals die onder Nederlands ‘kerkelijk volksdeel’ oplaaien kon in de zeventiende eeuw - en wie zal durven staande houden in de onze niet meer?
Het in onze tijd zo dikwijls tegen overheidsinstellingen gerichte verwijt van perfectionisme is, voorzover ik weet, nog niet tegen de Koninklijke Bibliotheek aangevoerd, en zou zeer zeker onbillijk zijn inzoverre het mede zou slaan op het feit dat er rijksgelden besteed worden aan het overmaken van titels, in casu een deel der door Knuttel vervaardigde titels uit de pamflettencatalogus. Er is geen nieuwe ambtenaar aangesteld noch een reeds in functie zijnde aangewezen om met terzijdestelling van andere werkzaamheden de daarvoor in aanmerking komende pamflettitels in Knuttels catalogus op te zoeken en te vernieuwen. De veranderingen | |
[pagina 386]
| |
zijn incidenteel, en in de loop der jaren door verschillende personen aangebracht. Al naar de aanleiding zich voordeed: dat er bij Knuttel een fout of een omissie bleek te bestaan, dat een titel, zoals die was, bezwaarlijk in de alfabetische catalogus in te voegen bleek, dat de Koninklijke Bibliotheek in het bezit kwam van een variant of andere druk, zodat in ieder geval tot een wijziging moest worden overgegaan, waarbij dan meteen het gehele betrokken titelcomplex vernieuwd kon worden en beter geschikt gemaakt tot opname in de alfabetische catalogus. De aard van de materie bracht mee dat de richtlijnen voor het werk meer bij experiment moesten worden gevonden dan dat ze tevoren al vast konden staan. Veel titels vallen nog in de termen om op den duur door een fantasietitel te worden vervangen; ik hoop in het voorafgaande van zulke titels genoeg voorbeelden te hebben gegeven om de lezers in staat te stellen zichzelf over de mérites een oordeel te kunnen vormen. En hun conclusies dan eventueel te berde te brengen, wanneer nog eens op een congres de nog lang niet met een communis opinio beantwoorde vraag wordt gesteld of het opnemen van pamfletten in de algemene catalogus wenselijk dan wel verwerpelijk moet worden geacht.
E.M.A. Timmer |
|