Het Boek. Serie 2. Jaargang 29
(1947-1948)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |||||||||
Anthony Smets, bibliothecaris van drie prinsen van Oranje 1636-1689‘Onder de belangrijkste handschriften van de Koninklijke Bibliotheek in den Haag’, zo begint Bijvanck zijn catalogus van de Oranje-Nassau-boekerij, ‘behoort de Catalogus van de Boekerij der Oranjes, zoals hij in 1686 door Constantijn Huygens werd opgesteld’. En hij vervolgt: ‘Al is er heel wat af te dingen op de zorg en nauwgezetheid waarmede de handschriften en boeken der bibliotheek zijn geordend (een werk dat door Huygens zeker grootendeels aan den bibliothecaris Antonie Smets werd overgelaten), toch is die opgaaf van wat de Oranjefamilie aan boeken bijeen had gebracht en bezat voor ons een geschiedkundig document van hooge waarde’Ga naar voetnoot1). Wanneer wij aannemen - en dit ligt trouwens voor de hand - dat de catalogus van 1686, geschreven op ongeveer 275 foliobladen, gebonden in rood marokijn en met goud gestempeld op rug en platten, tezamen met het kostbare restant der Oranje-bibliotheek, dat in 1798, na de plundering der Fransen, nog aanwezig bleek te zijn, bewaard is gebleven, juist omdat het de catalogus van een deel dezer bibliotheek was, dan behoeft het ons niet te verwonderen, dat de stukken, die een deel van de geschiedenis van de bibliotheek weergeven, langs denzelfden weg in de Koninklijke Bibliotheek zijn terecht gekomen. Deze stukken nuGa naar voetnoot2), een bundel papieren van den Bibliothecaris Anthony Smets, kunnen ons, mede bestudeerd aan de hand van den catalogus van 1686 en aangevuld met enkele gegevens uit het Algemeen Rijksarchief, het Gemeentearchief te 's-Gravenhage en het Koninklijk Huisarchief, voor zover tijd en plaats het ons veroorloven, een beeld geven zowel van de bibliotheek der Oranjes in | |||||||||
[pagina 288]
| |||||||||
de zeventiende eeuw, als van de ambtsbezigheden van den man, die drie-en-vijf tig jaar lang de verantwoordelijkheid voor het beheer der bibliotheek droeg en een belangrijk aandeel heeft gehad in het tot stand komen van den nieuwen groten catalogus van 1686. Het is opvallend, hoe weinig er bekend is van de Oranje-bibliotheek en haar bibliothecarissen in de zeventiende eeuw. Behalve de bovengenoemde catalogus van Bijvanck, geven noch de schrijvers der zeventiende eeuw, noch de hedendaagse geschiedschrijvers veel bijzonderheden. Merkwaardig is het daarom zeker, dat de enkele historici der twintigste eeuw, die van de portefeuille van Smets kennisnamen, slechts spaarzame gegevens er aan ontleenden, gegevens alleen benodigd voor de speciale studies, waaraan zij bezig waren. Niemand is tot het bestuderen van alle stukken overgegaan. Zo putte De Witt Huberts slechts enkele gegevens over de boeken, die voor de opvoeding van Willem III nodig waren uit de aantekeningen van Smets voor zijn beschrijving van de jeugdjaren van den PrinsGa naar voetnoot1), Japikse ontleende er vrijwel dezelfde aan voor zijn biographie van Willem IIIGa naar voetnoot2), evenals De Vink dit deed voor zijn artikel over de kunstverzameling van Willem VGa naar voetnoot3). Blok kende blijkbaar alleen den catalogus van 1686, doch hij moet dezen bovendien slechts vluchtig hebben gezien, anders zou hij zeker niet gesproken hebben van de wiskunde, krijgskunde en geschiedenis, als de vakken, die ‘vooral’ in den catalogus vertegenwoordigd warenGa naar voetnoot4). Alleen Campbell, bibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek, verschafte Jorissen een afschrift van één der Memories van Smets, zoals uit den Catalogus der tentoonstelling ter herdenking van den 300-jarigen Geboortedag van Constantijn Huygens (1896) op te maken valtGa naar voetnoot5), maar noch van Campbell, noch van Jorissen is mij een uitwerking van deze gegevens bekend, zodat wij met het uiterst merkwaardige geval te doen hebben, dat de geschiedenis van de Oranje-Nassauboekerij zo goed als geheel onbekend is gebleven en zelfs de naam van den bibliothecaris Anthony Smets, die meer dan een halve eeuw de zorg droeg voor deze | |||||||||
[pagina 289]
| |||||||||
belangrijke bibliotheek, verloren is gegaan, althans niemand meer iets zegt. Dit alles niettegenstaande het feit, dat de Koninklijke Bibliotheek een portefeuille met belangrijke gegevens van Smets zelf bewaarde. Deze portefeuille is, zoals wij zullen zien, de moeite van het bestuderen meer dan waard. De stukken in deze portefeuille zijn te verdelen in vier groepen:
Wie was nu eigenlijk Anthony Smets? Anthony SmetsGa naar voetnoot1) was van geboorte een Zuid-Nederlander, afkomstig uit AntwerpenGa naar voetnoot2). Hij was eigenlijk ingenieur, hoe ongewoon dit op het eerste gezicht voor een bibliothecaris van een dergelijke bibliotheek ook lijkt. Aangesteld tot Ordinaris-ingenieur bij Commissie van 2 December 1645 zien wij hem begin Januari 1672, wanneer Prins Willem III met het oog op den dreigenden Fransen inval de Rijn- en IJsellinie inspecteert, in deze functie den Prins vergezellen en inlichtingen verstrekken over de versterkingen van Grol, Deutekom en Arnhem, waarvan o.a. een door Smets getekende ruwe schets door den Prins naar den Raad van State in Den Haag werd gezonden. Vervolgens bij resolutie van de Staten-Generaal van 28 Jan. 1672 gecommitteerd tot het in verdedigbaren staat brengen van den IJsel, werkt hij in Mei 1673 aan versterkingen bij de ‘Dryebrugge’, Goejanverwellensluis en de Kleine Wieringh tussen Gouda en Oudewater en wordt hij tenslotte bij Commissie van 4 Mei 1674 aangesteld tot Controlleur der FortificatiënGa naar voetnoot3). | |||||||||
[pagina 290]
| |||||||||
Dat deze ingenieur Smets één en dezelfde persoon is geweest als de bibliothecaris der Oranjes, blijkt uit menige plaats in zijn memories, wanneer hij over den toestand der boeken spreekt en daarbij opmerkt: ‘Voor mijn vertreck naart Leger’ of ‘Wanneer ick met Syn Hoocht. te Velde was’, terwijl een ontvangstbewijs uit 1679 duidelijk spreekt van tekeningen voor een plan om Breda te versterken ‘Ontfangen.... uyt handen van den Contrerolleur van sLands Fortificatien Antony Smets’Ga naar voetnoot1), Bovendien waren dit tekeningen, die Smets 6 Mei 1677 van den Prins had ontvangen tijdens een veldtocht, toen zij in het dorp Eyckelo warenGa naar voetnoot2). Uit één der memories blijkt tevens, dat hij reeds in 1636 bibliothecaris was en zeker reeds omstreeks 1639 leger dienst deed. Of Smets nu eerst in het leger diende en toen tevens werd aangesteld tot bibliothecaris, of dat hij reeds bibliothecaris was vóór dat hij in het leger ging dienen, is mij niet duidelijk gebleken, hoewel de tweede mogelijkheid, dat hij eerst bibliothecaris was en later tevens in het leger ging dienen, het waarschijnlijkste lijkt, omdat hij reeds, zoals hij zelf zegt, in 1631 ‘int Hof’ diende onder zijn voorgangers. Belangrijk is echter het feit zelf, dat hij beide beroepen heeft verenigd en dat hij behalve ingenieur tevens kaartbewaarder, bewaarder der instrumenten en modellen, en bewaarder van de boeken der Oranjes was. Maar hij was nog meer! Zien wij, dat in den catalogus van 1686 ook de prenten en tekeningen van schilders als Rubens, Van Dijk e.a. zijn opgenomen, dat Smets zelf kaarten tekende en perspectieftekeningen maakte, dan kunnen wij het ook begrijpen, dat de Anthony Smets, die in enkele naslagwerken der 19e en 20e eeuw voorkomt als schilderGa naar voetnoot3) en van wien maar weinig meer bekend was dan dat hij vermoedelijk niet van Noord-Nederlandse afkomst was, één en dezelfde persoon is geweest als de bibliothecaris. Dat dit inderdaad zo is, dat dus de ingenieur dezelfde is als de bibliothecaris en dezelfde als de schilder, wordt aangetoond door zijn inschrijving als lid van het Haagse schildersgenootschap Pictura, | |||||||||
[pagina 291]
| |||||||||
een inschrijving, die hij persoonlijk den 12en November 1664 met zijn handtekening bekrachtigdeGa naar voetnoot1). Deze handtekening leverde het onomstotelijke bewijs! KrammGa naar voetnoot2) vertelt ons, dat erin Kampen een schilderij van Smets werd bewaard, voorstellende een valkenier bij enig dood wild. Een twede schilderij, een veldslag, werd gesignaleerd in de verzameling Lanckoronski te WeenenGa naar voetnoot3). Beide onderwerpen, valkenier en veldslag, moeten, dunkt mij, voor Smets voor het grijpen hebben gelegen. Evenals Smets behoorde de valkenier immers tot de zogenaamde domestieken van den Prins, zodat hij dagelijks met den valkenier kan hebben omgegaan. En een veldslag zal voor Smets als ingenieur te velde meer betekenis hebben gehad dan voor een ander. Dat het in het begin der 17e eeuw niet ongewoon was een ingenieur tot bibliothecaris-kaartbewaarder aan te stellen - een combinatie, die wel degelijk voor de hand lag, gezien het practische gebruik, dat het leger bijvoorbeeld van de kaartenverzameling der Oranjes maakte en de belangrijke verzameling boeken over militaire onderwerpen, die de bibliotheek vooral uit den tijd van Maurits en Frederik Hendrik rijk was - kan verder nog afgeleid worden uit een uitlating van Smets, dat één van zijn voorgangers als bibliothecaris een zekere Pieter Manteau was. Dit is nl. de bekende ingenieur en waterbouwkundige Pieter Manteau van Dalem geweestGa naar voetnoot4). Smets is in 1636 als bibliothecaris in dienst gekomen. ‘Int Jaer 1636’, zo zegt hij zelf, ‘geweest synde t eerste Iaer van mynen dienst als Caertbewaerder van Syne Hoocht. Prins Frederic Henric Ho: Lo: Memorie, (naerdat ick noch de vyff voorgaende iaeren mijnen twee Voorsaten int Hoff van Hoochgem: Prins gedient hadde)...’Ga naar voetnoot5). Noch zijn commissie echter, noch zijn instructie hebben wij terug kunnen vinden en wanneer wij ons dus een | |||||||||
[pagina 292]
| |||||||||
voorstelling zouden willen maken van zijn instructie, dan zouden wij slechts kunnen veronderstellen, dat zij in grote trekken van dezelfde strekking en inhoud is geweest als de instructie, waarbij volgens de acte van aanstelling zijn opvolger, de predikant Daniel Des MaretsGa naar voetnoot1), zijn ambt heeft aanvaard. Des Marets werd in 1689 aangesteld ‘tot het waernemen, suyver houden, ende bewaren van desselfs Bibliotheecq, Instrumenten, Land- ende StedenCaerten, modellen etca., sooals die tot nog toe waergenomen ende bewaert syn geworden, door den Ingenieur Anthony Smets, sullende hy Daniel Des Marets de voorsz. Bibliotheecq met den gevolge als boven, onder distincte lijsten ende inventarissen uyt handen vanden geme Smets overnemen, ende de sorge daervan aenvaerdden....’Ga naar voetnoot2). Er blijkt echter in ieder geval één verschil te zijn. Des Marets neemt de bibliotheek over uit handen van zijn voorganger-bibliothecaris, Smets daarentegen uit handen van den controlleur Johan s'Herwouters. De bibliotheek, zegt Smets nl. zelf, is ‘door den Contrerolleur Jan Sherwouters Salr.... aen my overgelevert geweest....’ Wat hiervan de reden is geweest, is mij niet bekend. Wel zou Des Marets in 1689 hetzelfde salaris krijgen als Smets toen had. Smets kreeg nl. in deze jaren 400 gulden, voorwaar geen groot bedrag, terwijl wij bovendien weten, dat dit salaris aanvankelijk nog minder was. Zo vinden wij op een staat van tractementen van de hofhouding in ± 1638 den Instrument- en Bibliotheekbewaarder met f 200.- staanGa naar voetnoot3) en kunnen wij uit een bezuinigingsplan van den Tresorier Willem Ketting de Jong van 1657 opmaken, dat ook toen het salaris van Smets in ieder geval nog f 200.- was, terwijl zijn kostgeld f 365.- bedroeg. Blijkbaar achtte men in 1657 bezuiniging op dezen post niet eens uitgesloten, want hoewel Smets al niet dagelijks aanwezig behoefde te zijn, dacht Ketting de Jong er zelfs nog over of ‘eenige weynige dagen ter maendt’ ook niet voldoende zouden zijnGa naar voetnoot4). Het is dan ook duidelijk, dat het bibliothecariaat van Smets niet meer dan een nevenbetrekking is geweest. In de officiële stukken, die niet uitsluitend op zijn ambt van bibliothecaris be- | |||||||||
[pagina 293]
| |||||||||
trekking hebben, wordt hij dan ook alleen genoemd ‘Ingenieur ordinaris ten dienste deser Lande’Ga naar voetnoot1) of ‘Ingenieur ende Controlleur van de Fortificatien ten dienste deser Landen’Ga naar voetnoot2). Terwijl Des Marets behalve zijn 400 gulden als bibliothecaris, 1500 gulden kreeg als directeur van de hofhouding, kunnen wij verder de waardering van het ambt van bibliothecaris nog afmeten aan enkele andere salarissen bij de hofhouding. Hetzelfde bedrag 400 gulden krijgt b.v. de.... dansmeester. Robbert du Val verdient als kunstschilder 500 gulden, terwijl de ‘Camerveegster’ zelfs nog 300 gulden verdient en de koetsier van Des Marets 208 guldenGa naar voetnoot3). Wel kreeg Smets, zoals wij gezien hebben, nog een kostgeldGa naar voetnoot4) en geld voor turf en kaarsen voor de verwarming en verlichting der bibliotheek, maar zijn salaris is toch minder dan dat van tal van anderen. Wanneer het hof in 1661 bij den dood van de Prinses Royale, de weduwe van Willem II, in den rouw gaat, dan zien wij op de lijst van het ‘Cleergelt’, dat ieder daarvoor ontving, het hoogste bedrag, 150 gulden, toegekend aan de leden van den Raad, den Gouverneur van den jongen Willem III: Zuylestein, aan Heenvliet als edelman van de ‘Bedt Camer’, aan den hofmeester, den stalmeester, Bornius als ‘Directeur van Syne Hoochts studien, Doctor Romph als lijfarts en Samuel Chappuisseau, den praeceptor van Willem III. De vijf klerken van de Griffie, de kommies van den tresorier, de architect Pieter Post en de twee kamerlingen ontvangen zelfs nog 125 gulden, doch ‘Anthony Smets Caertende instrumentbewaerder’ staat er voor een bedrag van 100 gulden, op één lijn met Raguineau, den schrijfmeester van Willem III, een kamerdienaar, den concierge van het paleis in het Noordeinde en Pierre Franchois, chirurgijn. Lagere bedragen zien wij dan nog toegekend aan den deurwaarder van den Raad, den dansmeester, den valkenier, den ‘grottier’, den hovenier, den zilverbewaarder, den kleermaker, Dirk Cray, den kunstbewaarder, den ‘Sommelier’, den portier op het Binnenhof en den ‘Mr. Cock’, die ieder 75 gulden krijgen, terwijl de vuuraanlegster, zaalknecht en biertapper, de turfdrager, het linnenmeisje, de was- | |||||||||
[pagina 294]
| |||||||||
vrouw, de kamerveegster, de concierge en de tuinman van het hof van den Prins te Leiden bedragen ontvangen van 60-40 guldenGa naar voetnoot1). Smets zou dus volgens deze lijst in rang ongeveer gelijk staan met den schrijfmeester van Willem III en den chirurgijn en lager dan Pieter Post, den architect. Wanneer Frederik Hendrik sterft, loopt Smets echter in den begrafenisstoet, door Pieter Post zelf uitgebeeld, vrijwel naast dezen in den langen stoet der domestieken. Hij staat daar afgebeeld als‘Caert- en Instrumentbewaerder’Ga naar voetnoot2). Hoewel het dus zeker is, dat Smets als bibliothecaris een klein salaris ontving, blijkt het uit andere gegevens, dat hij verder - nog afgezien van zijn salaris als ingenieur en later Controlleur der Fortificatien - niet onbemiddeld is geweest. Uit het testament nl. dat hij en zijn vrouw Liesbeth Carels, de dochter van een borduurwerker, in 1652 naar aanleiding van hun huwelijk lieten makenGa naar voetnoot3), kan men opmaken, dat vooral deze Liesbeth Carels in zeer goeden doen was. In Februari 1678 was Smets in staat om een huis te huren aan de Westzijde van het Noordeinde, dat 297 gulden huur per jaar deedGa naar voetnoot4). In 1682 transporteerde hij aan Johan Macquel, koopman, een huis en erf, ‘daar uithangt Het Vergulde Trompett’ aan de Noordzijde van de SpuistraatGa naar voetnoot5). In 1687 op vergevorderden leeftijd en twee jaar vóór zijn ontslag als Bibliothecaris, kocht hij nog een nieuw gebouwd huis en erf aan de Noordzijde van de Juffrouw-Idastraat voor de som van 4000 gulden om daar zijn laatste levensjaren te gaan wonenGa naar voetnoot6). Dit wat Smets betreft. Vraagt men zich nu verder af, waar de bibliotheek der Oranjes, door Smets beheerd, zich heeft bevonden, dan geeft hij zelf in één van zijn memoriesGa naar voetnoot7) een antwoord op deze vraag. In zijn ‘Verklaringe vant gene over, in, ende omtrent Syn Hoocheyts Boecken, Caerten, Instrumenten, ende Modellen geduerende den tyt van | |||||||||
[pagina 295]
| |||||||||
twee a dry ende dertich Iaeren soo lange de selve onder de Bewaeringe ende opsicht van Antony Smets geweest hebben, gepasseert is’, vertelt hij, dat hem in 1636, het eerste jaar van zijn dienst als bibliothecaris, de bibliotheek door den controlleur Johan 'sHerwouters is overgedragen ‘in twee daertoe seer bequame Camers ende eenen goeden droogen Solder’. Hierbij tekent hij in margine aan: ‘int Oudt Hoff, ende in een Camer in het binnenhoff’. Nu is het ‘Oudt Hoff’ het paleis in het Noordeinde, een plaats waar wij de bibliotheek van Frederik Hendrik kunnen verwachten. Wij moeten ons Smets en zijn bibliotheek dus in ieder geval en in de eerste plaats daar indenken. Wij hebben gezien, dat hij zelf sinds 1678 een huis in het Noordeinde bewoonde en later niet ver daar vandaan een huis in de Juffrouw-Idastraat. Maar wat die ene kamer op het Binnenhof is geweest, is niet zo duidelijk. In de Ordonnanties komen wij inderdaad herhaaldelijk een kamer tegen, meestal aangeduid als Kaartkamer, die tot de bibliotheek der Oranjes werd gerekend en onder toezicht van Smets stond. Deze kamer kan zich niet in het Oude Hof bevonden hebben en zal dus die éne kamer op het Binnenhof geweest zijn, daar Smets voor deze kamer huur betaalde, die hij dan telkens van den Raad terugkreeg. Wij kunnen deze huur van een rijksdaalder per week volgen over de jaren 1642 tot 31 December 1647, maar verder ook nietGa naar voetnoot1). Merkwaardig is het, dat hij deze kamer huurde van zijn schoonmoeder Martyntgen van der Voorde, die zelf het huis, genaamd ‘Het Vergulde Trompett’ in de Spuistraat bewoonde, hetzelfde huis, dat de vrouw van Smets in 1649 erfde en dat in 1682 door Smets werd verkochtGa naar voetnoot2). Doch het is bij gebrek aan gegevens niet mogelijk vast te stellen, waar die éne kamer, vermoedelijk dus een kaartkamer, op het Binnenhof geweest kan zijn. De papieren van Smets geven voor de periode 1636 tot 1647 evenmin voldoende houvast. Over 1647 en volgende jaren staan ons echter wel enige gegevens ten dienste. Zo spreekt Smets in een memorie, die ± 1668 door hem schijnt te zijn opgesteld, over de gebeurtenissen in 1647, toen Willem II na den dood van Frederik Hendrik de behuizing van de bibliotheek in het Oude Hof verbeterde. In de betreffende passage is dan ook sprake van een ‘huys aen de Cingel’, maar het ongeluk heeft gewild, dat de memorie juist | |||||||||
[pagina 296]
| |||||||||
op deze plaats zo geschonden is, dat het verband ons ontgaat. De woorden van Smets luiden: ‘Tot dat eyndlick Syne Hoocht. Prince Wille[m Ho: Lo:] Hierdoor rijst de vraag, of zich dus in dit huis van 1647 af misschien het deel der bibliotheek, dat op het Binnenhof was ondergebracht, heeft bevonden. Deze veronderstelling zou dan eventueel steun kunnen vinden in het feit, dat de Raad in het huis aan de Cingel een Besognekamer had, die waarschijnlijk in denzelfden tijd, den tijd waarin Willem II na den dood van Frederik Hendrik veranderingen aanbracht, daarin gevestigd werd. Want in een reçu van 1660 is er bijv. sprake van 5 boekenGa naar voetnoot2), die zich toen tijdelijk, tot 1665 bevonden ‘Inde vergaderinge Camer vande Heeren in den Thuyn op de Cingel onder Blom’. Het ontvangstbewijs is getekend door dezen Maarten Blom, die dezelfde geweest zal zijn als Maerten Arentz Blom, sinds 26 November 1648 deurwaarder van de Besognekamer van den Raad ‘inden cleynen Thuyn opde Cingel’, van welken tuin hij tevens hovenier wasGa naar voetnoot3). Het is immers wel merkwaardig, 1o dat de huur van de kaartkamer op het Binnenhof met 1 Januari 1648 ophoudt, 2o dat er dan juist in denzelfden tijd voor het eerst melding wordt gemaakt van het ‘huys aende Cingel’ in verband met de bibliotheek en 3o dat Blom, zoals wij uit zijn requesten kunnen opmaken, in 1648 als eerste deurwaarder der Besognekamer wordt aangesteld. Met andere woorden, dat deze vergaderkamer van den Raad - die wij verder in geen enkele gedrukte bron vermeld zagen - in dien tijd, kort na den dood van Frederik Hendrik, in het ‘Huys aende | |||||||||
[pagina 297]
| |||||||||
Cingel’ gevestigd werd. Vreemd blijft het echter, dat er noch in de papieren van Smets, behalve dan de vermelding in de memorie van omstreeks 1668, noch elders ooit meer sprake is van een deel der bibliotheek op het Binnenhof, doch alleen van de Bibliotheek in het Oude Hof, zodat men ook met de mogelijkheid rekening zal moeten houden, dat de kaartkamer op het Binnenhof na den dood van Frederik Hendrik is opgeheven. Wat nu het ‘huys aende Cingel’ betreft, dit zien wij duidelijk afgebeeld op de kaart van Visscher, Bos en Van Harn van 1616, tussen de Zuidelijke Binnen- en Buitenpoort, met zijn kleinen tuinGa naar voetnoot1). Is onze voorstelling van het deel der bibliotheek, dat zich op het Binnenhof moet hebben bevonden, dus allesbehalve helder, bijzonderheden over het voornaamste deel der bibliotheek in het Oude Hof, het paleis in het Noordeinde, geeft Smets ons uitvoerig. Wij moeten uit zijn reeds bovenaangehaalde memorie wel opmaken, dat de huisvesting van de bibliotheek in de eerste jaren na 1636 geen reden tot klagen heeft gegeven. Doch dit werd anders toen de verbouwing van het Oude Hof door Frederik Hendrik omstreeks 1640 een aanvang nam, een verbouwing, die voor de bibliotheek funeste gevolgen zou hebben. ‘Toen’, zegt Smets, werd de bibliotheek ‘tot myne groote droeffheyt in onbequame, vochtige, ende ruineuse plaetsen tot Verscheyde malen verbracht, verplaetst ende gestelt’. Allereerst werd alles in een donkere hoek boven in het paleis gebracht ‘daer ick by daegh zelfs sommige dingen die gevoordert wierden, met een keersse moest soecken ende vinden’. Sommige boeken, vervolgt hij, waren door de lekkende daken telkens ‘seer iammerlyck bedorven ende verrot aen malcanderen als gebacken’ en niettegenstaande Smets Frederik Hendrik en den controlleur 'sHerwouters den ernst van den toestand onder oogen bracht en om een betere plaats voor de bibliotheek verzocht, schijnt er althans in den eersten tijd der verbouwingen geen verbetering te zijn ingetreden, ‘wierden se evenwel’, aldus Smets, ‘in die onbequame plaetsen gelaten’, mogelijk, zo verzucht hij, omdat men bang was dat hij die andere kamers beneden in het paleis uit eigen belang wilde hebben om daarin dan meteen goed van hemzelf te kunnen bergen, zoals Pieter Manteau een tijdlang gedaan had. Daarop vertrok Smets in zijn functie van | |||||||||
[pagina 298]
| |||||||||
ingenieur met Frederik Hendrik naar het oorlogstoneel en bleven de boeken op de vochtige zolders liggen. Ja, hij herinnerde zich later nog, hoe in 1639, toen hij met Frederik Hendrik te velde trok, de toenmalige concierge van het Oude Hof, Alexander Leclair een deel van de bibliotheek, waaronder vooral de modellen waren, ‘holl over bol van deen op den anderen ruineusen Solder... heeft laeten verplaetsen, omdat, gelyck ick daernaer verstond’, aldus Smets, ‘de plaetsen daer ickse voor mijn vertreck naert Leger gelaten hadden, moesten subitelyck affgebroocken ende de meergenoemde Timmeragien geavanceert werden, door welcke verplaetsinge de teedere modellen niet alleen seer gekrenckt waeren, maer naer mijne wederkomste in den Hage verscheyde der selve vermistte, sonder dat ick se wist wederomme te krijgen’Ga naar voetnoot1). Wel schijnt men omstreeks 1640 of 1641 een einde gemaakt te hebben aan het voortdurend verplaatsen der bibliotheek en heeft men toen, zegt Smets, op ‘eenen grooten Solder vant Nieuwgebouw’ alles bijeen gezet ‘niet achtende mijn Voorsz. seer instantige bede ende versoeck aen Syn Hoocht. om bequamer plaetsen’, doch ook daar ging in de eerstvolgende 6 à 7 jaren, vooral wanneer hij met Frederik Hendrik te velde was, veel verloren, o.a. twee mooie grote globen. Merkwaardig is het, dat het juist de kunstzinnige Frederik Hendrik was, van wien wij door Huygens weten, dat hij bijvoorbeeld Nieuwe en Oude Geschiedenis lasGa naar voetnoot2), die geen gehoor aan de smeekbeden van Smets gaf en dat tijdens het leven van dezen Oranjeprins de toestand slecht bleef. Dit in schrille tegenstelling tot de zorg voor de ‘chartres ende papieren van S.H.t’, die tijdens de verbouwingen onder de speciale bewaking van den bode Wilhem Felhoen werden geplaatstGa naar voetnoot3). Het was Willem II, die na den dood van Frederik Hendrik, verbetering in den toestand bracht en de bibliotheek liet onderbrengen in kamers, waar zij waardiger was gehuisvest. Waar de bibliotheek toen ondergebracht werd, kunnen wij afleiden uit een aantekening van Smets van 1659. ‘Opden 24en | |||||||||
[pagina 299]
| |||||||||
May 1659’, zo zegt hij, ‘ben ick door last van Syn Hoocht. met hem van boven van tHoff door den Thuyn naer sy Bibliotheque gegaen....’Ga naar voetnoot1) Dit moet dus aan de achter- of tuinzijde geweest zijn, mogelijk in één der vleugels. Van de twee kamers, waarin de bibliotheek toen was gehuisvest, was er één voor de boeken en één voor de kaarten ingerichtGa naar voetnoot2). Toch schijnt de bibliotheek ook daar, hoewel zij nu veel beter was ondergebracht, veel last gehad te hebben van lekkende daken en goten, getuige de memories van Smets van 1660 en 1667, beide gericht tot den Raad en Rekeninge, zijn superieuren. In 1660 verzocht Smets den Raad nl. enige voorzieningen te laten aanbrengen, opgesomd in 6 punten. 1. ‘De instrumenten soo copere als ysere’ te laten schoonmaken, 2. Alles wat uitgeleend en niet was teruggegeven door het gezag der Raadsheren te laten terugvorderen, 3. De lekken in de goten, ontstaan door de zonnehitte of door het ‘deurtreden van eenich gruys’ te laten solderen, en planken in de goten te laten leggenGa naar voetnoot3). 4. De vensters goed sluitend te laten maken, 5. Dezelfde hoeveelheid turf en hetzelfde aantal kaarsen als gewoonlijk te laten leveren en 6. er voor te laten zorgen, dat er van de kamers der bibliotheek slechts één sleutel zou zijn, zodat het voor hem als bibliothecaris dan mogelijk was samen met den controlleur Leenmans een nieuwen inventaris op te maken en tevens ‘om als dan mijnen tyt door de genade van Haere Hoocheden in geduerige trouwe neersticheyt sorgvuldelyck aldaer te connen passeren’. In margine tekende de RaadGa naar voetnoot4) punt voor punt aan wat men zou laten doen en Smets tekende van zijn kant weer aan wat er van gekomen was. Zo werden de instrumenten onder toezicht van Casper Leenmans inderdaad schoongemaakt. Bij het punt van wat uitgeleend was en niet teruggekregen, tekende de Raad aan: ‘Hier toe sal debvoiren werden gedaen’ en Smets ‘niet wederom gecregen’! Leenmans en Pieter Post kregen opdracht de lekken in de goten te maken, ‘naer behooren gedaen Ao 1662’ zegt Smets. Eveneens in 1662 werd voor de vensters gezorgd; doch de toegezegde halve ton turf voor de 6 wintermaanden en de ene kaars per | |||||||||
[pagina 300]
| |||||||||
dagGa naar voetnoot1) ‘ten eynde de boecken ende Caerten mogen werden geconserveerd ende den remonstrant daer in mach besoigneren’ werden hem weliswaar in 1661 en vermoedelijk in 1662 en 1663 verstrekt, maar bleven later blijkbaar weer uit. In Februari 1667 moest hem nl. ingevolge de toezegging van 1660 nog het achterstallige geld voor turven en kaarsen over de jaren 1664-1666 worden uitbetaaldGa naar voetnoot2). Het laatste punt had het minste succes! De Raad droeg Leenmans op een onderzoek in te stellen naar het aantal sleutels en daarover rapport uit te brengen, maar Smets tekende hierbij aan: ‘Dit artikel is vruchteloos affgeloopen’. Ook de Memorie, die Smets in 1667 bij den Raad indiende, bevatte enkele van dezelfde desiderata als in 1660. Wij vinden wederom het verzoek tot het schoonmaken der instrumenten, het sluitend maken van de vensters en het repareren van de daken en verder, dat de ‘Caert ende Boeckcassen met wassekleeden overdeckt ende eenige separat ien inde Caertcassen gevoeght’ mochten worden, tenslotte, dat de ‘haertsteden’ in de bibliotheek gerepareerd mochten worden en met rode stenen belegd ‘gelyck die in de Caert camer is’ en dat de zoldering hier en daar gepleisterd mocht worden. Hierop beschikte de Raad toestemmendGa naar voetnoot3). Wanneer wij Smets op deze manier zorg zien dragen voor het nodige onderhoud van en de reparaties aan de bibliotheek, dan valt het ons op, dat vooral de toestand van de daken van het Oude Hof ook na de verbouwing van 1640 en volgende jaren, voortdurend reparatien vereistenGa naar voetnoot4), dat de bibliotheek daardoor veel waterschade leed en dat Smets de bibliotheek niet behoorlijk kon afsluiten, waardoor de boeken bovendien nog blootstonden aan diefstal en beschadiging. In één van zijn MemoriesGa naar voetnoot5) beklaagt hij zich over deze wantoestanden: Hoe de kostbaarste prenten uit de prentboeken, waarin zij aanvankelijk nog los lagen omdat zij pas later ‘compleet synde in ordre vastgeset’ werden, verdwenen. In margine lezen wij: ‘onder anderen, verschijde bladeren vol printen uyt het | |||||||||
[pagina 301]
| |||||||||
Printboeck van Callot, uyt den grooten Sydrac, ende uyt Ecclesiaste de Salomon gesneden’. Het ‘Printboeck van Callot’ vinden we in den catalogus van 1686 terug onder no. 4521 als ‘Constboeck van Iacob Callot, waer in eenige dubbelt ende los liggen’(!) en de ‘Ecclesiaste de Salomon’ onder No. 278 als ‘Ecclesiaste de Salomon en vers tres curieusement escript sur du papier’. ‘Den grooten Sydrac’, die de catalogus van 1686 vermeldt als: ‘Sidrac de toutes sciences. Manuscript’Ga naar voetnoot1), een handschrift, dat omstreeks 1410 door Guillebert de Metz voor Jan Zonder Vrees werd vervaardigd en daarna uit het bezit van Philips den Goeden en Philips van Cleef overging in dat der Oranjes, werd in 1749 voor 15 gulden en 5 stuivers door Willem IV uit de nalatenschap van Willem III gekochtGa naar voetnoot2), vervolgens in den Fransen tijd naar Parijs gevoerd en in 1816 weer teruggebracht, zodat het zich nu sinds dat jaar in de Koninklijke Bibliotheek bevindtGa naar voetnoot3), waar wij nog kunnen constateren, dat er een geheel katern aan ontbreekt! Hoe dit gekomen is, weten wij nu door Smets en tevens dat er in deze katern één of meer miniaturen voorkwamen. Smets klaagde nog jaren later over deze wantoestanden, waardoor veel kostbaars verloren is gegaan. Behalve aan de lekkende daken schreef hij het toen nog steeds aan den ‘veeliarigen gemeenen doorganck vande Bibliotheque ende Caertcamer’ toe, waardoor o.a. ook het vergulde beslag was verdwenen van het grote handschrift: ‘La Toyson de Iacob et de la Vertu de la Justice’ gebonden in blauwe trijp ‘ende seer oudt....’Ga naar voetnoot4).
Uit deze inleiding heeft men reeds een eersten indruk kunnen krijgen van den inhoud der bibliotheek, die Smets te beheren had. Zij bestond behalve uit de boeken, waartoe ook enkele muziekboeken alsmede de handschriften en de prenten werden gerekend, uit land- en stedenkaarten en uit mathematische instrumenten en modellen. Wij zagen reeds uit zijn memories van 1660 | |||||||||
[pagina 302]
| |||||||||
en 1667, dat hij er voor te zorgen had - vermoedelijk krachtens zijn instructie - dat de instrumenten ‘soo copere als ysere’ goed werden schoongehouden en wij weten bovendien, dat deze instrumenten en modellen evenals de boeken en kaarten afzonderlijk geïnventariseerd en genummerd waren. Zo leende Smets in 1653 uit een ‘silveren Circkel met syn Toebehooren om hoecken op t' Velt aff te sien, alles in eenen Houten Custodij met root leyr overdeckt’ en ‘een Proportionael Passer van coper.... Den Circkel synde no. 84 ende den Proportionaelpassir no. 34....’Ga naar voetnoot1). In Juni 1664 verzocht Willem III hem ‘een silver Winckelhaeck, synde no. 86 onder d'Instrumenten’ op Honselaarsdijk te brengen om aan den Heer Sandeville cadeau te doenGa naar voetnoot2), in Juli 1668 een ‘ysere kettinge om Landt te meten.... synde no. 80 [?] van.... de Instrumenten’, in Januari 1669 ‘tsilver transporteur ende een coper lineael.... om tot de fortificatie te gebruycken’Ga naar voetnoot3). Deze inventarissen worden dan ook genoemd in de acte van demissie van Smets en de acten van aanstelling van Smets' opvolger, waarin sprake is van het overdragen van de bibliotheek ‘onder distincte lijsten ende inventarissen’Ga naar voetnoot4) en het ligt dus voor de hand, dat er in 1689 toen Smets werd ontslagen, behalve de grote nieuwe catalogus van 1686 en de enkele lijstjes in de bundel van Smets, die tot ons zijn gekomen, nog andere inventarissen zijn geweest. In ieder geval een inventaris der modellen en instrumenten, want deze zijn in den catalogus van 1686 en de papieren van Smets niet te vinden. Wij moeten ons den toestand zó indenken, dat Smets in de eerste jaren van zijn bibliothecariaat enkele inventarissen had, waarin de omschrijvingen van de boeken, kaarten en instrumenten met de bijbehorende nummers stonden opgetekend. Sporen van het bestaan van deze lijsten en inventarissen komen we herhaaldelijk tegen en we kunnen dan ook constateren, dat het in den aanvang andere nummers waren dan die van den groten catalogus, die in 1686 gereed kwam, en dat Smets nog in 1660 bij dit inventariseren werd geholpen door den controlleur Caspar Leenmans, zoals hij bij den groten catalogus van 1686 door Huygens werd bijgestaan. In zijn memorie van 1660 immers verzocht Smets, dat er maar één sleutel van de bibliotheek | |||||||||
[pagina 303]
| |||||||||
zou zijn ‘om eenen nieuwen Inventaris ende Staet van goederen met den Contrerolleur Leenmans te connen maecken’. Niettegenstaande het feit, dat de bewaard gebleven papieren van Smets ongetwijfeld slechts enkele fragmenten moeten zijn van zijn gehele administratie en verantwoording, is het opvallend, dat wij toch kunnen constateren, dat de nummers van de boeken, die uitgeleend werden, toen de grote nieuwe catalogus van 1686 klaar was, met de nummers van dien catalogus nauwkeurig kloppen. Leent hij in 1686 en '87 den groten atlas van Blaeu uit, dan kunnen wij de nummers, waaronder de delen werden uitgeleend, onmiddellijk in den catalogus van 1686 terugvindenGa naar voetnoot1). Doch de indeling van die oudere inventarissen, die misschien in 1686 als overbodig vernietigd werden, moet een geheel andere geweest zijn. Smets verwijst steeds vóór 1686 naar letters met bijbehorende nummers. Voor zover wij iets uit de papieren, die bewaard zijn gebleven, kunnen opmaken, bestond deze indeling in ieder geval uit de letters A, B, C... F... G... Q..., R en T. Op A stonden bijbels, op B vermoedelijk historische werken, doch wat er op de andere letters heeft gestaan, is niet geheel duidelijk en lijkt soms verward. Wanneer wij echter zien hoe verward zelfs de plaatsing in den catalogus van 1686 is, dan behoeft het ons zeker niet te verwonderen, dat de oudere inventarisering nog slechter was.
De nieuwe catalogus van 1686 nu, is een poging geweest om de bibliotheek beter dan tot nu toe te inventariseren. Wij vinden er geen letters A, B, C, enz. meer in terug, doch alleen een indeling in elf ongeletterde en ongenummerde vakken: (1) Theologie; (2) Juridici; (3) Medici, Anatomici en Herbarii; (4) Historici; (5) Politici en Morales; (6) Philosophici en Physici; (7) Geographi en Topographi; (8) Mathematici en Artifices; (9) Militares; (10) Philologi, Poetae en Literatores en (11) Miscellanei, terwijl men nog een soort aanhangsel vindt met een ‘Lijste van alle de Printeboecken, die op malcander onder de Tafel liggen’, (21 in getal). De boeken van elk vak worden dan nog onderverdeeld naar de vier formaten: folio, quarto, octavo en duodecimo. De catalogus bevat een kleine 3800 titelsGa naar voetnoot2), terwijl de delen | |||||||||
[pagina 304]
| |||||||||
van één werk afzonderlijk geteld zijnGa naar voetnoot1). Voor het grootste deel behoren zij tot de theologie (± 33%), dan volgt de historie met ± 20%, de Philologie met ± 12%, terwijl de Politici, Mathematici, Militares en Miscellanei ieder ongeveer 6 à 7% en de Geographie, Philosophie en Medicijnen ieder ± 2% van de boeken uitmaken. De juridische werken zijn het minst in aantal: ongeveer 1%, behalve dan de 21 Prentboeken van het aanhangsel. Ook door Bijvanck was reeds opgemerkt, dat de systematisering slecht was. De catalogus, die geheel door Smets is geschreven, uitgezonderd een enkel boek, dat na 1689 is bijgeschreven, vertoont tal van onnauwkeurigheden. Zo kan men er geen staat op maken, dat in het aanhangsel ook alle prentboeken staan vermeld, want men vindt er bijv. nog 6 onder de MiscellaneaGa naar voetnoot2). Nu eens vindt men een theologisch boek tussen de medicijnenGa naar voetnoot3) dan weer boeken, die hij in den catalogus vergat een nummer te gevenGa naar voetnoot4). De titelbeschrijving is, zoals men kan verwachten, dikwijls uiterst primitief en onvoldoende. Zo vindt men onder no. 3188: ‘Boeckien van yets tgene Syn Hoocht geduerend syn Studie 1665 gedaen heeft’. Onder no. 4330 de aanduiding: ‘Chinesche Boecken in eenen Custodij’ of onder no. 4391: ‘Tafelboeck, daerin eenige dingen flauwelyck ende onkennelyck gheschreven ende van verscheyde handen gheteeckent syn’. Vooral de handschriften zijn, naar onze maatstaven gemeten, slecht beschreven. Men vindt de meeste kostbare manuscripten bij de theologie, en daar slechts aangeduid als ‘Cantus Ecclesiastici. Ms. in pergamena’, zonder meer, of als ‘Een oudt geschreven Italiaens boeck in Theologie’ of ‘Met de penne seer curieux geschreven Psalmen Davids’Ga naar voetnoot5). Hoewel men over het algemeen wel vele handschriften vooraan in de verschillende rubrieken kan vinden, vindt men er slechts zelden de bijzondere kenmerken bij vermeld. Zo valt het bepaald op, wanneer men enkele keren achter een handschrift een naam ziet staan, zoals Philips van CleefGa naar voetnoot6), aangeduid met: ‘Signé Philippe de Cleves’ of op de volgende wijze: ‘Roman de laRose a Prince Philippe de Cleves’ of wel het boek getiteld ‘Florissant | |||||||||
[pagina 305]
| |||||||||
en fleurs Traduit par le Prince Phil. de Cleves 1512’. No. 1560 heeft bijv. ‘Description du Siege de St. Quintin. Escript de la main de lAdmiral de Chastillon en l an 1557’. Bij enkele staat de vermelding, dat zij behoord hebben aan Graaf Jan van NassauGa naar voetnoot1). Dat men onder no. 1368 slechts leest: ‘Herbarium int hebrees, seer oudt ende geschreven’, kan men nog verontschuldigen, wanneer men aanneemt, dat Smets waarschijnlijk geen Hebreeuws kende. Het is soms bijzonder lastig ook uit de titels van de gedrukte boeken op te maken, welke bedoeld worden. Zoveel mogelijk geeft hij plaats en jaar der uitgaven, doch andere onderscheidingen vindt men weinig of niet. Zo ontbreekt bijv. altijd de opgave van den druk. De bibliotheek bevatte, behalve verschillende drukken en vertalingen van één werk, ook vele dubbele exemplaren. Er waren zeker vier exemplaren van Van Meteren, op zijn minst 11 edities van Tacitus, 5 van Strada, 7 van Bor en enige Caesars om alleen bekende historici te noemen. Af en toe wordt men getroffen door toevoegingen, die meestal op de Oranjes betrekking hebben en waardoor de handschriften of de boeken in den catalogus vermeld, voor ons gaan leven. Onder de ‘Militares’ in folio vinden wij bijv. twee door Frederik Hendrik eigenhandig geschreven werken, één onder den titel ‘L Art de la Guerre’, met de toevoeging ‘Escripte de la main propre de Son Altesse le Prince Fred. Hen. de Tres glo. Mem.’Ga naar voetnoot2), een twede: ‘Art militaire du Capiteine Genl. Escript par la main propre de Son Altesse Fred. Henr.... en lan 1614’, waarbij Smets nog schreef: ‘Hier in noch vande voornoemde handt, Abbregé du Maistre de Camp Genl. extraict du C. George Basta’, en extracten uit Van Meteren ‘Door d'eijgenhant van Syn Hoocht. Pr: Fred. Henrick geschreven’Ga naar voetnoot3). Van Prins Willem II komen in den catalogus, behalve Caesar's Commentaren met zijn aantekeningen in handschriftGa naar voetnoot4), enkele Wis- en Krijgskundige werken voor, zoals ‘Eenige Frontier Steden, Forten en Casteelen van de Geunieerde Provincien, door Syn Hoocht. Prins Willem de 2e met de penne geteeckent ende gecopieert’Ga naar voetnoot5), drie getiteld: ‘Mathematische Werkingen’ door Wil- | |||||||||
[pagina 306]
| |||||||||
lem II zelf getekend en geschreven, waarvan twee gedateerd 1639 en 1643Ga naar voetnoot1) en tenslotte onder de Miscellanea in folio enkele tekeningen van Pieter Quast, waarop dan volgt: ‘met eenige naer de selve geteeckent door Syn Hot. Prins Willem Ho.Lo.Mem. ten tyde als Quast hem leerde Ao. 1641’Ga naar voetnoot2). Van Willem III noemden wij reeds de boeken met zijn aantekeningen, gemaakt tijdens zijn studien van 1665, terwijl wij dezen zelfden Oranje als onvermoeid veldheer voor ons zien, wanneer wij onder no. 2492 lezen: ‘Caert boeck van de 17 Provincien, tgene seer versleten ende door Syn Hoocht. inde Campagnes van 1672. 1673 ende 1674 gebruyckt is’. Andere toevoegingen van Smets vindt men weinig. Wanneer hij na het inschrijven van 9 folianten synodale Acten in handschrift plotseling vermeldt ‘Pro mem: De voorstaende 9 Manuscripten syn my door d'Ed, Mog. Heeren van Syn Hoochts. Raed Ao. 1682 ter hantgekomen’Ga naar voetnoot3), dan is dat een uitzondering te noemen. Over den ouderdom van de boeken in den catalogus van 1686 valt moeilijk een oordeel uit te spreken. Onder de litteraire werken treft men vooral vele oudere aan uit den tijd van Frederik Hendrik of Willem II, slechts enkele uit den tijd van Willem III. Dit laatste geheel in overeenstemming met de geringe litteraire belangstelling van den Stadhouder-Koning, die grotendeels staat- en krijgskundig georienteerd was. Zo is het een uitzondering, wanneer de zoon van Huygens optekent, dat de Prins in 1675 een hele satyre van Boileau leestGa naar voetnoot4). Het lijkt alsof de meeste boeken in den catalogus opgenomen uiterlijk in 1678 gedrukt waren. Enkele boeken, verschenen in de tachtiger jaren van de zeventiende eeuw, zijn er later of door Smets of door zijn opvolger aan toegevoegd. De werkzaamheden van Smets op dit gebied, dus het bijschrijven van nieuw verworven boeken in den catalogus van 1686, zijn duidelijk te herkennen, zowel uit zijn aantekeningen in zijn papieren als in zijn catalogus zelf. Men vindt in de papieren van Smets bijv. vier titels vermeld met de aantekening van hem er bij: ‘Dese 4. Boecken syn mij door den Camerling Baersenburg toegesonden op den 4en De- | |||||||||
[pagina 307]
| |||||||||
cemb. 1686. Ende hebse op de Nombers 2132, 14312, 12102, 32692 inde Bibliotheque gestelt, om in de nieuwe Catalogue soo gevoeght te worden’Ga naar voetnoot1). En inderdaad zien wij alle vier de titels op de blanco bladen van den catalogus onder die nummers als nieuwe boeken met de hand van Smets bijgeschrevenGa naar voetnoot2). Wanneer men echter precies is begonnen den nieuwen catalogus samen te stellen, is moeilijker uit te maken. Het waarschijnlijkste lijkt mij op het eind der zeventiger jaren, in ieder geval niet vóór 1677. Bij een lijst toch, door Smets in 1674 opgemaakt, zegt hij nog duidelijk: ‘Welcke bovenstaende Boecken niet wel geplaetst nochte inde Catalogue geschreven kunnen werden, voor ende aleer alle de resteerende nieuwe boecken van S.C.Ht. daerby komen ende datter eenen nieuwen perfecten Inventaris van alle de goeden gemaeckt zij...Ga naar voetnoot3). En zelfs in 1677 geeft hij nog een lijstje met enkele titels van kaarten, waarbij hij schrijft: “Dese Caerten.... sullen, int maecken van een nieuwen Inventaris, ijeder bysyn soorte moeten ingeschreven werden”Ga naar voetnoot4). Doch een Engelse dictionnaire in 2 delen, gedrukt te Londen in 1678 en een Leidse Juridische Disputatie van hetzelfde jaar, die hem op 12 September 1678 voor de bibliotheek werden gegeven, vindt men reeds gewoon tussen de andere titels in den catalogus door hem opgenomen en niet later bijgeschrevenGa naar voetnoot5). Het is dus niet onmogelijk en zelfs waarschijnlijk, dat men omstreeks 1678 is begonnen met het samenstellen van den nieuwen catalogus, die in het najaar van 1686, in ieder geval na 4 September, den dag, waarop Huygens 90 jaar werd, klaar kwam, zodat Huygens triomfantelijke vóórin de volgende woorden schreef: Supellectilem Librariam sub sereniss.is de stirpe Nassauia Arausij Principibus
uno atque altero prope saeculo aggestam ac promiscuè repostam, variji e Locis Loculisque, quâ debuit fide, quâ potuit curâ ac diligentia hosce in ordines digessit Constantinus Hugenius Equ. Zulichemj | |||||||||
[pagina 308]
| |||||||||
Zeilhemique et Top. Consilij Rationumque Principus hodie sui clementismi. G. Henrici Praeses. Anno servitij sui hac in Aula continui LXo Huygens gaf hiermede te kennen, dat hij zichzelf als den samensteller beschouwde.... doch meer ook niet! Deze toeëigening van Huygens heeft veel verwarring gewekt. Bij een oppervlakkige beschouwing zou men inderdaad geneigd zijn om dezen inventaris, naar de woorden van Huygens, den catalogus van Huygens te noemen, doch wanneer men de feiten in het licht stelt, kan men zich niet aan den indruk onttrekken, dat dit niet geheel juist is. Allereerst is er het handschrift, waarin de catalogus is geschreven. Dit is onmiskenbaar van Smets. In de twede plaats was het ook Smets, die de boeken moest catalogiseren. Herhaaldelijk vinden wij uitlatingen, waaruit blijkt, dat Smets en niet Huygens daarmede bezig was. Onder de lijsten van Smets vindt men bijv. een verklaring van hem van 15 Maart 1677, dat hij op dien dag “daegs voort vertreck van Syn Hoocht. uyt den Hage” negen oude handschriften ontving “uyt last van Syn Hoocht, Om in de Catalogue gestelt ende gerepareert te werden”, terwijl hij er aan toevoegt: “Tgeen naer ons wederkomste eerst sal kunnen geschieden, Godt gelieve ons ondertusschen genadelyck in gesontheyt te conserveren ende Syne Hoocht. met gewenschte Victorien te bekroonen”Ga naar voetnoot1). Men ziet hem hier weer in zijn gecombineerde functie van ingenieur te velde en bibliothecaris in Den Haag. Een kleine twee maanden later krijgt hij tijdens dezen veldtocht een 5-tal kaarten, wanneer hij in het dorp Eijckelo is, “ende sullen”, zo staat er “int maecken van een nieuwen Inventaris, ijeder by syn soorte moeten ingeschreven werden”Ga naar voetnoot2). Het duidelijkste ziet men de situatie bijv. uit een ongedateerd briefje van Smets aan Huygens, bewaard gebleven in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam, waarbij Smets een boek, dat aan Huygens behoorde en dat hij ten onrechte onder de boeken van den Prins had aangetroffen, aan Huygens stuurde, luidende: Mijnheer, | |||||||||
[pagina 309]
| |||||||||
welcken titel siende t'woort waerdoor UEd ordinaris u boucken eygen ende toecommende maeckt....’ Een andere keer vertelt Smets duidelijk, dat hij eens een vijftienhonderdtal boeken van Huygens ontving: ‘doe men de Bibliotheque ging veranderen’Ga naar voetnoot1). Geen twijfel blijft er meer over, dat het Smets was, die de boeken registreerde en catalogiseerde, wanneer wij de geschiedenis lezen van de boeken, die Frederik Hendrik in 1646 door Rivet voor de nieuw gestichte Illustre School te Breda liet uitzoeken en toen door Smets aan den bibliothecaris van deze School Johannes Philemon werden gezonden, boeken, die 38 jaar later weer voor het grootste deel naar Den Haag terugkeerden en weer door denzelfden Smets in de Prinselijke boekerij werden opgenomenGa naar voetnoot2). Wanneer men zich echter afvraagt, wat dan wel het aandeel van Huygens bij het tot stand komen van den nieuwen catalogus van 1686 is geweest dan kan men alleen aannemen, dat Huygens Smets aanwijzingen gaf, dat Huygens dus in zekeren zin de auctor intellectualis was en Smets het verdere werk deed. Hoeveel werkkracht Huygens ook bezat, het is niet waarschijnlijk, dat hij meer heeft kunnen doen dan dit. Men bedenke, dat Huygens naast zijn drukke werkzaamheden als secretaris van den Prins en later Principaalste Raad van Willem III nog zijn vele eigen liefhebberijen had en een eigen omvangrijke bibliotheek, een bibliotheek, die aanzienlijk groter geweest moet zijn, dan het aantal boeken, dat door zijn zoons na zijn dood in veiling werd gebrachtGa naar voetnoot3) en waarvan hij tijdens zijn leven, getuige den staat zijner goederen van 1639 een catalogus had gemaaktGa naar voetnoot4). Hij beschrijft zijn eigen bibliotheek uitvoerig in zijn DaghwerckGa naar voetnoot5). Het is dan ook moeilijk, zo niet onmogelijk, uit de uitlatingen van Huygens over zijn dagelijkse bezigheden te concluderen, dat hijzelf den catalogus van 1686 heeft gemaakt. Hij beschrijft | |||||||||
[pagina 310]
| |||||||||
in zijn ‘Daghwerck’ hoe hij zijn ochtenden wijdt aan zijn Secretaris- en zijn Raadsheerwerk: In een hoeckjen van fluweel,
Van geweven goud en geel,
Van Chronycken aende wanden,
Wanden die met zijde panden
Berghen spinneweb en stof,
'T evenbeeld van 't dubbel hof....Ga naar voetnoot1)
In zijn ‘Cluyswerck’Ga naar voetnoot2) vertelt hij, dat deze bezigheden minstens twee uur vóór en nog twee uur na den noen in beslag namen: ‘Twee Uren draeyt dat Rad voor noen, en na twee and're...’, waarna hij zich naar huis begaf. Voorwaar geen reden om aan te nemen, dat hij later op den dag nog de prinselijke bibliotheek ‘catalogiseerde’, zoals Blok en ook Worp ons hebben willen doen gelovenGa naar voetnoot3). Leest men Huygens' woorden goed, dan staat er feitelijk ook niet meer dan dat hij de boeken overal vandaan met de grootste zorg en ijver bijeenbracht en ‘hosce in ordines digessit’. Hij rangschikte ze dus, zoals zij in den catalogus zijn opgenomen, doch catalogiseerde ze niet, dat deed Smets. Huygens zal wellicht de merkwaardige nummering van den catalogus hebben bedacht en ook verder leiding bij de samenstelling en indeling hebben gegeven. Huygens was ongetwijfeld onder de Raadsheren, als secretaris en vertrouwensman van den Prins, de aangewezen persoon om een zeker oppertoezicht over de bibliotheek en Smets te houden. Dit zien wij bijvoorbeeld ook bij een merkwaardig geval, waarvan de notulen van den Raad van 1653 spreken. In Juni van dat jaarGa naar voetnoot4) was het Huygens, die in den Raad mededeling deed, dat Luitenant Kien hem teruggave had verzocht van ‘een geschreven boeck, raeckende het stuck vande artillerie’, een handschrift door Kien uit de papieren van zijn Vader ‘ende uyt syn eigen observatien’ samengesteld en volgens zijn zeggen aan wijlen Willem II ‘verleent’ en dat ‘in desselfs Biblotheque noch liggende was’. De Raad besloot toen Smets aan te zeggen, dat hij het handschrift zou mogen teruggeven.... ‘doch dat alvooren vant voorschreve Boeck een pertinente Copie | |||||||||
[pagina 311]
| |||||||||
sal werden gemaeckt, om in Syn Hoochts Biblotheeck bewaert te werden.... t Welck oock is geschiet’, lezen we dan. Smets moest dus door den Raad eerst gemachtigd worden alvorens Kien zijn handschrift - zij het dan ook op een voor ons enigszins zonderlinge wijze - kon terugkrijgen. Smets was de bibliothecaris en zoals duidelijk is, Smets droeg de verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid drukte soms zwaar op hem en loopt als een rode draad door al zijn aantekeningen. Ja, onder zijn aantekeningen, die hij vermoedelijk juist om zich later te kunnen verantwoorden, bewaarde, vinden wij voortdurend klachten, klachten, die ook de verhouding van Smets tot Huygens in dit opzicht ten nauwste raken. Het moet tijdens het leven van Huygens geweest zijn, dat Smets verzuchtteGa naar voetnoot1), dat hij toch wel graag zou willen hebben, dat Huygens schriftelijk verklaarde, welke boeken en handschriften reeds vóórdat Smets ze ter catalogisering kreeg, schade hadden geleden, dat ‘door Syn Edts handt mach blycken, datter.... niet alleen door inwateren ende ouderdom seer bedorven waeren, maer datter ooc uyt de selve verscheyde geschilderde Titels ende andere bladeren gesneden sijn bevonden doese my ter handt gestelt wierden ende eer dat ickse oijt gesien hadde, opdat ick my daer door mach gedechargeert thoonen te syn....’ Het moet kort na den dood van Huygens zijn geweest, dat Smets onder deze woorden aantekende: ‘Welcken hier boven genoemden Blyck ick vande Heer van Zulichem voor syn doot niet en hebbe connen verkrijgen, niettegenstaende ick hem tselve soo schrift als mondlyck verscheijde maelen versocht hadde Sulx dat ick mij nu naer syn Overlijden wederom genootsaeckt vond, met dese onderstaende regulen (roepende Godt tot Getuyge) te verontschuldigen.... Als mede te verklaeren hoe vremt het is, dat gem.te Heer alleen achter een boeck genaemt, Meslanges Philosophiques staende op no. 48, defectueux au bout, gestelt heeft, daer hij klaer sach (gelyck sijn knecht Jacob de Rooij noch kan getuijgen) datter verscheyde andere meer boecken vande bovengem.te mishandelt off door inwaeteren bedorven waeren eer ickse oijt gesien ende geopent hadde....’ Inderdaad kunnen wij nu nog, na meer dan twee en een halve eeuw constateren, dat slechts achter het eerste boek der Mis- | |||||||||
[pagina 312]
| |||||||||
cellanea in folio van den catalogus van 1686, genummerd 48: ‘Meslanges Philosophiques. Ms. en parchemin’, geschreven staat ‘defectueux au bout’!Ga naar voetnoot1) Tot slot zullen wij de merkwaardige aantekeningen van Smets over het uitlenen der boeken, wellicht het merkwaardigste deel van zijn papieren, aan een nader onderzoek dienen te onderwerpen. Bijvanck reproduceerde slechts één ontvangstbewijs, dat van de Weduwe van Prins Willem IIGa naar voetnoot2). In het geheel zijn er meer dan dertig bladen, blaadjes en lijsten, waarop men de ontvangstbewijzen en de verdere aantekeningen van Smets betreffende de ‘uitlening’, zoals wij tegenwoordig zouden zeggen, bijeen vindt. Hier vinden we een strookje papier van niet meer dan een halven bij anderhalven decimeter met de handtekening van de Gouvernante van den jongen Willem III, dààr een briefje van een wat groter formaat met het verzoek een Bijbel uit te lenen, dus in onze terminologie een aanvraagbriefje, met achterop de ‘recipisse’ geschreven, dus tevens dienende als reçu, terwijl Smets er dan nog opmerkingen voor zichzelf bijschreef: waar en in welk jaar de Bijbel gedrukt was en waarvoor hij moest dienen, omdat in de ‘recipisse’ alleen het hoognodige vermeld was. Soms vinden wij kwarto- en klein-foliobladen vol aantekeningen, krabbels en helaas door den ouderdom vol vlekken en gaten. Vele zijn met enkele flinke pennekrassen doorgestreept, wanneer zij hun taak vervuld hadden en de boeken weer op hun plaats stonden, wanneer hij ze, zoals dat heette, ‘op haer plaetsen inde bibliotheque herstelt’ had. Andere bevatten weer aantekeningen van Smets uit verschillende jaren. Hij gebruikte dus later opnieuw de oude blaadjes, wanneer daar nog plaats op was. Soms vinden wij een nog met veel moeite leesbare potloodaantekening onder een bijschrift met inkt, of heeft het aanvraagbriefje den vorm van een bevel als ‘Laet volgen ten dienste van Syn Hoogheyt een fransse Bybel. Hontsholredijck den 13 Junij 1664’ ondertekend door Zuylenstein, Gouverneur van Willem III. Wanneer het ontvangstbewijzen van vorstelijke personen zijn, vangen zij nogal eens aan met een sierlijke initiaal. Uit één der aantekeningen van Smets zou men nog kunnen opmaken, dat hij de verschillende recipissen van één persoon in een bepaald geval bijeen hield. Hij spreekt bijv. naar aanleiding van | |||||||||
[pagina 313]
| |||||||||
de boeken, die Prinses Maria, de jongste dochter van Frederik Hendrik, leende, van ‘die in de hiervoor geattacheerde Recipisse uytgedruckt staen’, doch van een zekere uniformiteit of een bepaald systeem is verder geen sprake. Wel vindt men nog sporen van een nummering der blaadjes, maar wegens de onvolledigheid van Smets' papieren valt daaruit geen conclusie te trekken. Te hooi en te gras tekende hij zijn opmerkingen aan. Wanneer hij noteert, dat Willem III in 1659 persoonlijk in de bibliotheek komt om boeken te lenen, vertelt hij dat uitvoerig. Hij vermeldt dan dat de Prins met zijn gewone gevolg komt ‘uytgesondert Mevrouwe Howard’ en welke twee boeken hij meeneemt. Het tweede streepte Smets toen later weer door en schreef er bij ‘dit leste Boeck heeft SHt, my denselven dach wederomme gegeven’. Bij andere boeken zien wij alleen staan ‘wederom becomen’, soms ‘gerestitueert’, of ‘manqueert’. Veel later, in Dec. 1687 tekende Smets b.v. op, dat Willem III en Prinses Mary een boek leenden en schreef toen ‘Ende waeren S.Ht. met [Hare] Hoocht vergeselschapt door... Camerheer ende Mevr.e Bent[inck]’. Het ‘te leen’ vragen, zoals wij zouden zeggen, vinden wij meestal uit gedrukt met ‘voorderen’, soms nog aangevuld met ‘leenen’. Zo luidt een recipisse van Prinses Maria van 1664: ‘Door my ondergesz. syn uyt de Bibliotheque van Syne Hoocheyt op desen 17en Januarii 1664 de volgende Boecken gevoordert ende geleent....’. Het uitlenen noemt hij soms ‘afgeven’, bijv. ‘Door last van dHeer van Gent Gouverneur van Syn Hoocht. hebbe ick op desen 10en Febru. des Jaers 1667 uyt de Bibliotheque afgegeven’ enz. Wanneer hem kaarten voor de bibliotheek worden gegeven, dan heet dat bijna altijd ‘overgegeven’. Wonderlijk doen ons de gehele verhalen aan, die hij soms bij de titels optekent, bijv. ‘dese ses deelen van Borre syn oock heel considerabele boecken’ of ‘De aengehaelde boecken (d.w.z. waarvóór hij kruisjes en streepjes gezet had) syn mij gerestitueert.... maer daer geen schreefiens voor staen blijven ongerestitueert, daerenboven dient hier pro mem....’ en dan volgt er nog een lang verhaal. Ook tekende hij nogal eens op aan welken lakei hij het boek had meegegeven. Van nieuw verworven boeken heet het ‘en hebse.... in de Bibliotheque gestelt’. In één woord een verzameling van aantekeningen van titels, leners en data zonder enig systeem of volgorde, bewaard ‘pro memorie’ en ter verantwoording. Voor moderne bibliothecarissen | |||||||||
[pagina 314]
| |||||||||
een wonderlijke sensatie deze gemoedelijke, wijdlopige ‘uitlening’. Daarentegen zou Smets zich ongetwijfeld wel enigszins verbaasd hebben over den gang van zaken bij de hedendaagse, strikt zakelijke en nuchtere uitleenorganisatie. De oudste getuigenis van het uitlenen van boeken, is de aantekening uit 1652, waarin Smets zegt, ‘Int laetst van Meert des Jaers 1652 Heefft my Haere Conincklycken Hoocht. ontboden Ende by Haer comende belast, dat ick aen Mylord Percy soude leenen de boecken die hy uyt de bibliotheq van Syn Hoocht. soude moge comen te voorderen. Op welcken last ick aende voorsz. Heer hebbe geleent....’. Waarna dan een opgave volgt van enkele boeken en instrumentenGa naar voetnoot1) eindigende in een helaas zo goed als niet meer te lezen zin, maar waaruit nog wel valt op te maken, dat Smets niet bijzonder te spreken was over Mylord Percy's introductie voor het lenen van boeken. Links bovenaan tekende hij dan ook op, dat de boeken en instrumenten door ‘den hier nevengenoemden heer op een seer vreemden manier.... van tyt tot tyt gevoordert wierden....’ alsof hij alles tegelijk nodig had, ....‘maer hy hadde wat anders int sin’, staat er dan! Onder de vorstelijke personen, die boeken leenden, treffen wij allereerst de Prinses Royale aan, de weduwe van Willem II. Zij leende in 1657 Strada, DavilaGa naar voetnoot2) en vermoedelijk de werken van Vincent de VoitureGa naar voetnoot3). In Maart 1659, waarschijnlijk ten einde ze aan den jongen Prins te laten zien, doet zij een keuze uit de ‘Printboecken’, zij neemt dan enkele van Rubens en van Van DijkGa naar voetnoot4), andere met afbeeldingen van ‘Coninghen, Keijzers, Prinsen etc.Ga naar voetnoot5), met tekeningen van Callot, Lucas Dürer, ‘Aldegraeff’, Della Bella, Goltzius, Pieter Quast e.a.Ga naar voetnoot6). Onder de Effigien, die zij uit kiest, vallen ons vooral de ‘Effigien van Princen ende Prin- | |||||||||
[pagina 315]
| |||||||||
cessen van Orangien’ op. Den volgenden dag, zo tekende Smets aan, liet Hare Hoogheid enkele prentboeken weer terugbrengen door haar kamerling Weit, zodat zij er in het geheel dertien behield. Van deze uitlening vinden we dan verder een keurig rekensommetje in margine. Tien dagen later is dit aantal geslonken tot 5 nl. twee boeken ‘ende daerin veel printen van Ribbens ende Van Dyck dobbelt ende dry dobbelt by malcanderen’ liggen, beide gebonden in zwart leer en 3 andere. Twee jaar later, wanneer de Prins 9 jaar is geworden, zien wij hem persoonlijk met zijn gevolg in de bibliotheek. Hij doet dan een merkwaardige keuze, en neemt mede: Hexham's ‘Principles of the Art military’Ga naar voetnoot1), en het boek, dat zijn Moeder hem 2 jaar geleden had laten zien, de ‘Effigien van Princen en Princessen van Orange’Ga naar voetnoot2), gebonden in rood fluweel. Hoewel Smets uitdrukkelijk vermeldt, dat Mrs. Howard, de Gouvernante, zich toen niet in het gevolg bevond, moet zij toch dien dag een boek voor haarzelf hebben geleend en wel ‘l'Ariane’, getuige het bewaard gebleven ontvangstbewijs van denzelfden datumGa naar voetnoot3). Enkele weken later leent de Prins dan nog de Gheyn's Wapenhandelinghe van Roers, Musquetten ende Spiesen in een Franse editie, ‘synde gebonden in blauw satijn’....Ga naar voetnoot4). Het is interessant om te zien, welke boeken de Prins, ouder geworden, nog meer in den loop der jaren leende. Vooral wanneer hij in November 1659 naar Leiden gaat om daar onder leiding van Zuylestein als Gouverneur onderwezen te worden door mannen als Cornelis Trigland voor zijn godsdienstonderricht, Hendrik Bornius als Directeur van zijn studiën en Samuel Chapuisseau als ‘praeceptor’, terwijl Abraham Raguineau hem als schrijfmeester vergezelde, nemen de boeken, die daarvoor uit de prinselijke bibliotheek geleend werden, toe. Hoewel vele sporen hiervan in de papieren van Smets terug worden gevonden, zal men ook hierbij weer moeten aannemen, dat toch vele andere aantekeningen van Smets verloren zijn gegaan. Er is bijvoorbeeld geen aantekening van Smets meer bewaard | |||||||||
[pagina 316]
| |||||||||
gebleven betreffende het handschrift van Mezeray's ‘Abrégé chronologique de l'histoire de France’, terwijl wij toch door Huygens' getuigenis weten, dat het in losse katernen door den auteur successievelijk aan den jongen Willem III werd gezonden ‘durant ses estudes soubs le Professr Bornius’.... Vóórin het 1e deel lezen wij nog ‘commencé a lire le 16e Jour de Mars 1665’!Ga naar voetnoot1) Op een gravure van Romeyn de Hooghe, voorstellende, hoe de Prins te Leiden werd onderwezen, zien wij links een groot foliant met den naam Tiberius, rechts op den grond liggen enkele tekeningen van vestingen en den jongen Prins zelf ziet men op dit ogenblik bezig met een passerGa naar voetnoot2). Smets bewaarde bij zijn papieren een lijst, die hij later schijnt opgemaakt te hebben, van de boeken, die Willem III tijdens zijn minderjarigheid zowel te Leiden als in den Haag voor zijn opvoeding uit de bibliotheek nodig heeft gehadGa naar voetnoot3). Hierop vinden wij vermeld Hexam's Principies of the art military, in blauw fluweel gebonden, 2 BijbelsGa naar voetnoot4), Nederlandse historici als Van Reydt, Van Meteren en Bor, verder Caesar, Plutarchus en Tacitus, de laatste met de Franse vertaling van Rudolph Lemaistre, één deel van den Atlas van Blaeu, en drie van die van ‘Jan Janssen’Ga naar voetnoot5), de twee grote nieuwe Stedeboecken van Blaeu, de ‘Vie des Grands Capiteynes Francois’, de Germania Inferior van Petrus Kaerius, ‘Histoire de Justin’ en ‘Réflections Chrestiennes et politiques sur la vie des Roys de FranceGa naar voetnoot6) en nog enige andere krijgskundige boeken, zoals het ‘Batailleboeck door Syn Hoochts. Heer Vader H.L. Mem. geteeckent’ de ‘Discours Militaires’ van de PraissacGa naar voetnoot7), werken van Walhausen en Antoine de Ville, Freytag, Ufano, de Rohan e.a.Ga naar voetnoot8), tenslotte als laatste het ‘Fortificatieboeck van Syn Hoochts. selfs geteeckent inde Jaere 1669 en 1670’. | |||||||||
[pagina 317]
| |||||||||
Smets zette streepjes bij de titels van de boeken, die hij weer teruggekregen had en tekende afzonderlijk aan, dat enkele niet terugkeerden. Zo ging helaas verloren Van Meteren's Historie van Nederland ‘welcke Historie seer te estimeren is’, schreef Smets ‘om datse vol van annotatien is, van Syn Hoocht. Prins Henricx eygen handt Ho: Lo: Mem:’. Hoe pijnlijk dit verlies voor hem was, zien wij bovendien uit het feit, dat hij nog een tweede en zelfs een derde keer over dezen Van Meteren uitweidt en verzucht: ‘Deze historie van Van Meeteren is vol annotatien soo in margine als anders’, terwijl hij op het ontvangstbewijs, getekend 13 November 1660 te Leiden, waarbij Zuylestein verklaarde, dat Smets behalve Van Meteren ook de 6 Stedeboeken van Braun en de 3 delen van de Kroniek van Merian voor Willem III naar Leiden had gebracht, bij schreef, dat Braun en Merian in 1668 terugkwamen ‘Maer dhistorie van Meteren noyt naederhandt wederom gesien. Twelck een vande Principaelste boecken uyt de Bibliotheque was, om datter mennichvuldige Annotatien soo in margine als andere door Syn Hoochts. Prins Fred. Henricx eygen handt [ho. loff. mem.] gestelt waeren’Ga naar voetnoot1. Ook gingen toen verloren een Caesar door Frederik Hendrik ‘selfs beschreven, ende naerderhandt door my gecopieert ende door expresse last van Hoochgem. Prins int net gestelt’, het boek waarin Willem III in de jaren 1668 en '69 ‘eenige Cyfferingen ende teeckeningen vande gronden der fortificatien hadden beginnen te stellen’ en tenslotte de 6 delen van Bor, waarvan hij eerst nog, hoewel tevergeefs had gehoopt, dat zij in het bezit van den zoon van Bornius waren. De uitlening van deze delen vinden wij ook in de ontvangstbewijzen terug. Daaruit blijkt, dat Bornius Sr. in 1665 de 6 delen voor Willem III had geleend. Smets tekende daarbij aan: ‘Tblyckt doort bovenste Regeltien van dHeer Bornius datse tot dienst van Syn Hoocht. gevordert syn. Maer en hebse door geenderhande moeyten noch middelen wederom weten te krygen. ....’ en inderdaad staat er met een geheel andere hand, dus de hand van Bornius, bovengeschreven één regeltje: ‘De Nederlantsche Historien van Borre’Ga naar voetnoot2). Over het lenen van deze en andere boeken geven de ontvangstbewijzen van Smets trouwens nog meer bizonderheden. Zo tekende Abraham Raguineau, de bekende schilder en teke- | |||||||||
[pagina 318]
| |||||||||
naarGa naar voetnoot1), schrijfmeester van den Prins, den 11den Maart 1660 een bewijs in het Frans voor een perkamenten Bijbel, gedrukt te Leiden in 1614Ga naar voetnoot2) en ‘geleent om de pagies van S:Ht: te instrueren’. Hij tekende voor ontvangst achter op een briefje van Caspar Leenmans aan Smets, waarin deze Smets aanraadde den Bijbel aan Raguineau te lenen en Raguineau er voor te laten tekenen. Hoewel Leenmans aan Smets schreef over het ‘Bijbeltgen’, tekende Raguineau voor een folioeditie! In het Nassausch Domeinen-Archief vinden wij, dat in Januari 1660 de pages en lakeien te Leiden twee kaarsen ‘van achten int pont’ verzochten.... ‘omme alle avonts te Leeren en te Slapen gaen’ ....Ga naar voetnoot3). Zo zien wij hier dus Raguineau den pages en lakeien onderricht geven. Hij woont met hen samen te Leiden en een jaar later in Den Haag in het huis der pages op het BuitenhofGa naar voetnoot4). Zijn instructie van 1 November 1659 luidde ‘omme Syne Hoocht. te Leeren, lesen, schrijven, Cyfferen, teeckenen ende anders’, terwijl in Zuylestein's algemene instructie voor de opvoeding van den Prins de nadruk werd gelegd op de ‘science de peindre une bonne et belle lettre d'un traict aise et gracieux’ en ‘l'usage du Crayon’ bestemd voor enkele verloren uren. Doch uitdrukkelijk wordt Raguineau's salaris in twee gedeelten gescheiden. Hij ontving nl. ‘Wegen het Instrueren van Syne Hoocht’ 30 gulden en ‘twintich gulden voorde Paigens...’Ga naar voetnoot5). Nog in 1668 vinden wij een post van 600 gulden voor een jaartraktement voor Raguineau ‘voor 't instrueeren int lesen, schrijven, cyfferen etc. van S: Hoochts. Pages’Ga naar voetnoot6) zodat Raguineau vermoedelijk zijn bekwaamheden in deze jaren, wanneer de Prins reeds bijna 20 is, vooral voor de instructie der pages aangewend zal hebbenGa naar voetnoot7). Er zijn verder in de ontvangstbewijzen nog meer sporen van het uitlenen van bijbels. | |||||||||
[pagina 319]
| |||||||||
In 1664 een bevel van Zuylestein, Gouverneur van den Prins: ‘Laet volgen ten dienste van Syn Hoogheyt een fransse Bybel. Hontsholredyck den 13e Junij 1664’, waaraan Smets drie dagen later voldeedGa naar voetnoot1). In 1680 ‘ordonneert’ Bentinck ‘eenen grooten nieuwen duytschen Bybel, om in de Garderobe van Syn Hoocht. bewaert ende gebruyckt te worden’. Wederom verlopen er drie dagen voordat Smets den bijbel aan Bentincks lakei Willem FremeynGa naar voetnoot2) geeft. In 1662 komt de Prins samen met Bornius in de bibliotheek. Behalve twee boeken lenen zij ‘ende dat door Syn Hoochts, expres begeeren... dry oostindische Schilderykens een van den grooten Mogol een van den Coning van Visiapour ende tderde van den Swager van den Coninck van Visiapour’!Ga naar voetnoot3) In 1663 houdt de Prins zich blijkbaar bezig met de atlassen van Janssen en van BlaeuGa naar voetnoot4). Vier jaar later, in 1667 leende de toenmalige Gouverneur van den Prins, Johan van Gent, de Discours Militaires du Sieur de Praissac.... Ende dat om door Syn Hoocht. gebruickt te werden....Ga naar voetnoot5), en zo gaat het steeds door. Aan het einde van hetzelfde jaar haalde Bornius een Tacitus voor den Prins uit de bibliotheek met een Franse vertalingGa naar voetnoot6). In Maart 1668 bracht Smets persoonlijk 5 boeken aan Willem III over militaire onderwerpenGa naar voetnoot7). Van alle boeken, kaarten en instrumenten, die Smets aan den Prins of aan diens opdrachtgevers leent, houdt hij nauwkeurig aantekening. Doch behalve den Prins en de Prinses Royale, de laatste sterft in 1661, komen wij in de papieren van Smets de jongste dochter van Frederik Hendrik, Maria, tegen. Zij was het, die in 1662 een ontvangstbewijs tekende voor de ‘Tableau de l'histoire des prin- | |||||||||
[pagina 320]
| |||||||||
ces et principeauté d'Orange’ van Joseph de la PiseGa naar voetnoot1) en voor de apologie van Willem den ZwijgerGa naar voetnoot2). Twee jaar later brengt zij samen met Zuylestein een bezoek aan de bibliotheek, bij welke gelegenheid Smets optekent: ‘Op den 17en Januarii 1664 is Princesse Marie selff met dHeer van Zuylestein in de bibliotheque geweest....’ Zij leende toen een Tacitus, L'Argenis in 2 delenGa naar voetnoot3) en ‘La Noblesse françoise’. Ook hiervan is het door haar getekende reçu bewaardGa naar voetnoot4). Voor het laatst leent zij Januari 1666. Zij neemt wederom enige bekende werkenGa naar voetnoot5) uit de prinselijke bibliotheek mede, maar dan tekent Smets op, dat er slechts één handschrift ‘de Chronijck van Landt van Arkel’ door Jonker Haga in 1667 werd teruggebracht met dezen naderen uitleg:. ‘Maer alle de voorsz. andere alsmede die in de hiervoor geattacheerde Recipissen uytgedruckt staen, seyde den voornoemden Hr Haga, datse al voort vertreck vande Princesse Marie met Ha: Furstlycken Doorlts. goederen weghesonden waeren....’Ga naar voetnoot6) Duidelijk zien wij dus hier voor ons wat er toen gebeurd is. Prinses Maria huwde in 1666 den Hertog van Zimmern en nam toen dus de boeken van haar neef mede naar haar nieuwe vaderland. Dit geeft dan tevens de oplossing voor het door Bijvanck opgemerkte feit, dat de Apologie van Prins Willem van dit jaar af ontbreekt....!Ga naar voetnoot7) (zie afb. I) Het spreekt vanzelf, dat niet alleen de vorstelijke familie van de bibliotheek gebruik maakte, doch dat ook de hofhouding en de He- | |||||||||
[pagina t.o. 320]
| |||||||||
Afb. I. Reçu getekend door Maria, jongste dochter van Frederik Hendrik, waarin zij verklaart o.a. de Apologie van Willem den Zwijger (van 1581) te hebben geleend
| |||||||||
[pagina 321]
| |||||||||
ren van den Rade en Rekeninge boeken of kaarten leenden, zij het dan ook dikwijls ten behoeve van den Prins of de Prinses. In 1659 leende Mrs. Walburg Howard, dochter van Heen vliet en Gouvernante van Willem III, l'ArianeGa naar voetnoot1). Wij zien, dat de Raadsheren vooral kaarten en tekeningen nodig hadden. In Juli 1662 vroegen zij bijv. ‘de laetste en beste plan van Breda door M. Suffolck gemaeckt, om met dHeeren vande Raedt van State daerop te besoigneren’, terwijl Smets er nog aan toevoegde, dat Beaumont als voorzitter bij afwezigheid van Huygens hem beloofd had, de kaart te zullen teruggevenGa naar voetnoot2). Het lenen van kaarten en militaire tekeningen moet bijzonder veelvuldig zijn geweest en het kaartenbezit der bibliotheek, in den catalogus van 1686, vooral bij de geographie te vinden, was zowel voor den Prins als voor zijn Raad de voornaamste bron, waaruit bij veldtochten of voor andere doeleinden geput werd. Zo verwondert het ons niet, dat Blaeu, wanneer hij in 1652 met Huygens over het uitgeven van de mémoires van Frederik Hendrik correspondeert, schrijft ‘Waertoe vooreerst nodigh soude sijn, mijns bedunckens, dat uyt de librarie van Syne Hoogheidt hoogl. memorie bijeen vergadert wierden alle de caerten van belegeringen, quartieren, etc., tot ornement ende elucidatie van 't werck vereyscht.’Ga naar voetnoot3) Smets zal hier als ingenieur op zijn plaats zijn geweest. In den catalogus van 1686 schreef hij zelf onder de Geographie en Topographie in folio een nummer in, getiteld: ‘Steden, Casteelen, ende Huysen van Syn Hoocht. alle met de penne geteeckent, tsedert het Iaer 1632 tot het Iaer 1642 incluys. Door dlngenieurs Niels ende Smets’Ga naar voetnoot4). Af en toe verraadt hij bijzondere voorliefde voor de kaartenafdeling. Hij vertelt behalve van zijn bezorgheid over de kostbare platen en miniaturen uit de handschriften, die door waterschade of moedwil bedorven waren, dat hij ook eens een tekening of kaart van de belegering van Breda miste en dat dit een kaart was, ‘door den Professor van Schooten zelfs seer correct gemeten, geteeckent ende geillumineert.... waeromme ickse altyt voor een van de beste Caerten van Syne Hoocht, hebbe gehouden....’ Gelukkig kon hij er later in margine bijschrijven: ‘dese | |||||||||
[pagina 322]
| |||||||||
Caerten onder eenige andere wederom gevonden, die doort inwaeteren overhoop laegen....’Ga naar voetnoot1) Twee bewaard gebleven memories van Smets zijn zelfs bijna geheel aan zijn functie van Kaartbewaarder gewijd. In September 1667 heeft hij voor de Staten van Holland ‘een cleen schilderyken in perspective naer eene groote schilderye ende oock naer eene platte grontteeckening van Breda gemaeckt.... om op eene medalie door een Silver offte Goutsmidt gebracht te werden....’ dus blijkbaar ter gelegenheid van den vrede van Breda, die een einde aan den Tweeden Engelsen oorlog maakte. Eén der gedenkpenningen ter ere van dezen vrede vertoont inderdaad aan de keerzijde ‘Het platte Grondbewerp der Stadt Breda’ in perspectief getekend!Ga naar voetnoot2) In Juni van het volgend jaar 1668 verschafte hij den Raad een kaart van Geertruidenberg ‘overge[levert] by de Ingenieur Commersteyn Ao. 1624’ en twee andere van dezelfde stad uit 1596 en 1597, ‘alle drye gevoordert om te dienen int Proie[c]t tegen de Graaeffelickheit’. Buysero, de Griffier, gaf deze kaarten en nog twee andere, die Smets hem in Juli geleend had, weer onmiddellijk terug met de opdracht er zo snel mogelijk copieën van te maken. Eén van die twee andere was een plan van de stad Geertruidenberg ‘soo als die tegenwoordich light met de drije Forten, gemaeckt door mij (Ai Smets) Ao 1636’Ga naar voetnoot3). Uit een ordonnantie, bewaard in het Nassausch Domeinen-Archief, blijkt, dat Smets voor het copiëren van deze 5 kaarten van Geertruidenberg f 45.- ontving, dus 9 gulden per copie. Want 23 Aug. 1668 staat de Raad den Rentmeester van Geertruidenberg Christoff. Carel toe, Smets deze som uit te betalen, ‘voor 5 Caerten van Geertruydenb. te copieren inden jare 1668’Ga naar voetnoot4). Wij kunnen hier dus te vensuitconcluderen, dat het leveren van | |||||||||
[pagina 323]
| |||||||||
copieën waarschijnlijk niet onder zijn gewone werkzaamheden als kaartbewaarder viel, doch afzonderlijk betaald werd en dus een bijverdienste voor hem was. Overigens schijnt het maken van copieën voor Smets vele moeilijkheden opgeleverd te hebben, vermoedelijk daarin gelegen, dat hem verweten werd ook voor anderen, dan zijn superieuren gecopieerd te hebben. Eén der memories is nl. uitsluitend gewijd aan alle copieën, die door hem in de jaren 1650-1667 gemaakt waren. Hij somt daarin op, welke hij in die 16 jaren eerst op last van den Raad en daarna op last van Van Gent, 's Prinsen Gouverneur, leverde en links bovenaan kunnen wij nog met moeite lezen: ‘tmemoriken dient alleen, om kennen te geven, dat ick int minste ....[?] voor yemandt anders gecopieert hebbe, ende dat volgens mynen schuldige plicht in over de 16. Jaeren tyts tsedert de doot van Syn Hoocht. P.W.h.l.m.....’Ga naar voetnoot1) Maar behalve door de conclusie, dat hij dit alles opsomde om zich te verantwoorden tegenover bepaalde beschuldigingen, heeft deze memorie voor ons nog waarde behouden, doordat wij hieruit kunnen zien, voor wie hij o.a. deze copieën heeft gemaakt. Ten eerste is het ‘de Heer Schepen Blauw van Amsterdam’ voor wien hij op last van den Raad een kaartje van de belegering van Geertruidenberg copieerdeGa naar voetnoot2), daarna ‘Zacharias Roman woonende tot Middelburgh’ voor wien hij copieerde of liet copiëren (dit wist hij blijkbaar niet precies meer na 16 jaren) een kaartje van Maartensdijk. Ten tweede op last van Van Gent en ten behoeve van de Staten-Generaal een kaart van een gedeelte van Oost-Friesland, getiteld: ‘Voorslach off desseyn, hoemen de Frontieren van Oostvrieslandt soo soude kunnen verstercken, dat den Vyandt uyt Tselve soude te keeren syn ende kunnen gedefendeert werden, Overgegeven door den voorz Heere van Gent Ao 1644, maer gemaeckt door den Ingenieur Belcom’. Ten derde voor den Raad ‘om tot dienst van Syne Hoocht. aldaer gebruyckt te werden’ een copie van een tekening voorstellende een uitbreidingsplan van het Kasteel van Breda, in 1621 door M. Herbach, waarschijnlijk Melchior van Herbach, bouwmeester van Maurits ‘,overgegeven’, terwijl Smets nog enkele gegevens op de copie had gezet conform het origineel, dat ‘in Syn Hots. Caertcamer bewaert wert’Ga naar voetnoot3). Ook de ontvangstbewijzen en lijsten laten ons zien, dat vele | |||||||||
[pagina 324]
| |||||||||
kaarten uitgeleend en gecopieerd werden. In Juli 1668 tekende hij op, dat hij op bevel van den Prins aan den Kwartiermeester-Generaal Lloyd voor enkele dagen het Fortificatie-boek van DillichGa naar voetnoot1) leende en een ‘stant [?] Teeckeninge van een Poort, .... om een Copyken daer [van] te maken.’Ga naar voetnoot2) In December 1668 is het weer een kaart van Vlaanderen ‘ontrent Sluys Aerdenburg ende Middelburg, overgeg: door den Landtmeter P. Gillissen A: 1622’, die Smets aan Buysero voor den Prins leendeGa naar voetnoot3). In 1669 maakte de Prins blijkbaar gebruik van enkele kaarten van zijn bezittingen te Maartensdijk en Honsholredijk, later gaf Smets aan Bentinck een plan van Maastricht ‘door den Ingenieur Camphuysen A. 1674 overgegeven....’Ga naar voetnoot4) En in Mei 1683 tekende LuycxGa naar voetnoot5), klerk van de Griffie van den Raad, een ontvangstbewijs voor 2 kaarten, die de Raadsheren nodig hadden, één van het Land van Waes, ‘overgegeven 1632’ en één van het Land van Waes en het Hulsterambacht ‘overgegeven ende gemaeckt’ door A. Andriesz 1584’Ga naar voetnoot6). Behalve van de vele plannen en kaarten, nodig voor den Prins en zijn Raad, maakten wij reeds eerder melding van den atlas van Blaeu, dien Smets aan den Prins moest lenen. Tot de merkwaardigste papieren van Smets behoren misschien wel zijn aantekeningen betreffende het uitlenen van dezen atlas aan Prinses Mary in 1686, 1687 en het jaar van den overtocht naar Engeland, 1688. Hier zien wij nog eens voor ogen, hoe Mary in deze kritieke jaren meeleefde met het politieke gebeuren, waarin Willem III op het buitenlandse toneel een rol speelde. Wij vinden bijv. een briefje van d'Allonne, den secretaris van de Prinses van 15 September 1688, waarin hij Smets verzocht het deel van den atlas met de kaarten van Frankrijk naar het Loo te zenden, gevolgd door een tweede verzoek voor het andere deel van Frankrijk. Deze merk- | |||||||||
[pagina t.o. 325]
| |||||||||
Afb. II. Brief van Const. Huygens aan Smets. inhoudende het verzoek van Prinses Mary de Atlas van Blaeu naar Honselaarsdijk te zenden.
| |||||||||
[pagina 325]
| |||||||||
waardige uitlening, waarbij Mary vooral de delen met de kaarten van Frankrijk en Engeland, de landen, waardoor de politiek van Willem III in de allereerste plaats werd bepaald, hetzij naar Honselaarsdijk, hetzij naar het Loo liet brengen, heeft ons bovendien een brief van Huygens bewaard, die tot nu toe, ook door Worp, over het hoofd is gezien. Deze brief is echter meer dan waard hier genoemd te worden. Temidden van enkele briefjes en ontvangstbewijzen, die Smets telkens doorstreepte, wanneer de betreffende delen weer terug waren, vonden wij met 3 lange strepen er doorheen, tot onze grote verrassing het volgende briefje met het verzoek alle delen van den atlas van Blaeu aan Mary uit te lenen in de volgende bewoordingen:Ga naar voetnoot1) (Zie afb. II) Monsr. Smets Nemen wij de proef op de som en zoeken wij de ‘Grand Atlas de Blauw’ in de ‘lyste’, dus den catalogus van 1686 op - evenals Mary dat deed - dan vinden wij inderdaad op folio 164Ga naar voetnoot2) de 12 delen van: ‘Le grand Atlas, ou Cosmographie Blauiane, en laquelle est exactement descripte la Terre, la Mer, et le Ciel. Par Jean Blauw. A Amsterdam 1663’ genummerd no. 5. 6. 7. 8. tot en met 16!
De laatste aantekening van Smets, die in den bundel papieren in de Koninklijke Bibliotheek bewaard is gebleven, dateert van 14 October 1688, wanneer hij noteert: Het 8e Volumen’, i.e. van de Atlas van Blaeu, ‘off nr. 12 in ordreGa naar voetnoot3), op den 14en Octobr. 1688 tot | |||||||||
[pagina 326]
| |||||||||
dienst van Ha: Koninckl[ycke] Hoocht. als vooren uyt de Bibliotheque gegeven volgens Recepisse van dHr Secretaris voornoemt....’Ga naar voetnoot1). Veel meer aantekeningen na dit jaar zullen er van hem wel niet meer geweest zijn. Smets was in deze jaren reeds oud. Drie en vijftig jaar lang was hij bibliothecaris geweest en zelfs vóór 1636 - het eerste jaar van zijn dienst als bibliothecaris-kaartbewaarder - diende hij reeds zijn twee voorgangers aan het hof. In 1687 verhuisde hij nog naar de Noordzijde van de Juffrouw-Ida-straat, waar hij voor vierduizend gulden een nieuw gebouwd huis en erf had gekochtGa naar voetnoot2), doch in Februari 1689 werd hij tenslotte als bibliothecaris ontslagen ‘ten aensien van den hoogen ouderdom, ende lichamelijcke Swaeckheyt’, terwijl hij in het genot gesteld bleef van zijn 400 gulden 's jaarsGa naar voetnoot3). Ruim een jaar later, in Juni 1690, is Smets gestorvenGa naar voetnoot4). Den 20sten van dien maand werden ‘drie poosen’ geluid ‘over d'Hr Ingenieur Smits, in de Juffr. Ida Straet’Ga naar voetnoot5). Zijn weduwe Lysbeth Carels, die hem nog 10 jaar zou overleven, verzocht den 6den December 1690 het salaris van Smets nog over het gehele jaar te mogen ontvangen ‘daer inne haer voorn. Man is comen te overlijden’, een verzoek, in die tijden gebruikelijk, dat door den Raad werd toegestaanGa naar voetnoot6). De papieren van Smets en de grote nieuwe catalogus van de Oranje-boekerij zijn met het deel der boeken zelf, dat tot ons is gekomen, de drie bestanddelen van deze bibliotheek, die de Koninklijke Bibliotheek onder haar rijkdommen telt. Zij vormen tevens de zo goed als enige belangrijke gegevens voor de geschiedenis van de Bibliotheek der Oranjes in de zeventiende eeuw. De nieuwe catalogus kwam in het najaar van 1686 gereed, terwijl de papieren van Smets tot 1688 lopen. Willem III stierf 19 Maart 1702. Pas in 1749 liet de Koning van Pruisen als erfgenaam de bibliotheek veilenGa naar voetnoot7), terwijl in 1750 de militaire boeken, tellen- | |||||||||
[pagina 327]
| |||||||||
de 227 nummers, en bloc voor 500 gulden werden aangebodenGa naar voetnoot1). Het zijn de beide catalogi van 1749 en 1750, die ons in staat stellen aangaande de lotgevallen der bibliotheek na 1686 nog enkele conclusies te trekken, conclusies, die ons vanwege hun merkwaardigheid verrassen. Aan de boeken nl., die in 1749 en 1750 werden aangeboden, zien wij, dat dit vrijwel uitsluitend dezelfde boeken waren, die reeds in den catalogus van 1686 voorkwamen en dat er dus zo goed als geen nieuwe boeken sindsdien meer waren bijgekomenGa naar voetnoot2). Dit behoeft ons voor de jaren na 1702 zeer zeker niet al te zeer te verwonderen, doch ook uit de jaren na het ontslag van Smets in 1689 tot aan den dood van Willem III ontbreken de boeken in dezen catalogus zo goed als geheel.Ga naar voetnoot3) Hoewel het moeilijk is aan te nemen, dat Willem III van 1687 af tot aan zijn dood in 1702 geen nieuwe boeken meer gekocht of ten geschenke gekregen zou hebben, ligt daar toch voor ons de grote catalogus van 1686, waarin na het ontslag van Smets zo goed als geen boeken meer zijn bijgeschreven. Het is slechts een tweetal. En zij vallen onmiddellijk op door het volkomen andere handschrift. Bovendien schijnt deze man - misschien Des Marets, die predikant was - bijzonder veel moeite met de plaatsing gehad te hebben. Nummerde Smets de aanwinsten met een kleine 2 boven aan het nieuwe nummer, hij liet dit na en nam gewoon nogeens hetzelfde nummer van het boek, waarachter hij het nieuwe in zijn rubriek plaatsteGa naar voetnoot4). Toen hij één van deze twee, een juridisch boek van 1693, moest bijschrijven, gaf hij zichzelf voor het nageslacht bovendien een testimonium paupertatis als bibliothecaris mee, door er aan toe te voegen: ‘Dit boeck ontfangen ende in de Bibliotheque van Syn Majesteit terneder geset den 24 October 1692’ [!]. Op de laatste blanke bladzijde vinden wij dan nog met een geheel andere hand met potlood opgetekend: | |||||||||
[pagina 328]
| |||||||||
‘geneaolgia [sic] vande Prince van Hieruit zou men nog kunnen opmaken, dat Robbert du Val, de kunstbewaarder, schoonzoon van Des MaretsGa naar voetnoot1), toen de zorg voor de bibliotheek droeg, daar hij het was, die zich gedrongen voelde, om deze laatste ‘uitlening’ te registreren. Een aantekening overigens, die een uiterst merkwaardig feit heeft geboekstaafd: De Koning van Pruisen, Frederik I, den 24sten Juli 1702 in de bibliotheek op het Oude Hof, begeleid door Jacob Pieters Roman, den bekenden architect en later intendant van de paleizen van den Pruisischen Koning in Den Haag, en door diens zoon Pieter Jacobsz Roman,Ga naar voetnoot2) terwijl hij gegevens over het geslacht en de bezittingen der Oranjes van node heeft. Het is duidelijk voor welk doel! Want de Koning bevond zich toen immers voor de erfenis van Willem III in Den HaagGa naar voetnoot3). Behalve deze onverwachte aantekening en twee andere contemporaine vermeldingen, dat de bibliotheek in 1749 werd geveildGa naar voetnoot4), zijn er geen aantekeningen meer in dezen catalogus te vinden. Met den catalogus van 1686 en de papieren van Smets eindigt voorlopig voor ons de geschiedenis van de Oranje-Nassaubibliotheek in de zeventiende eeuw. G. van Alphen. |
|