Het Boek. Serie 2. Jaargang 29
(1947-1948)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| ||||||||||||||||
Petrarca, Teghen die strael der minnen
| ||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||
‘contenu assez curieux’, en pater dr. Bonaventura Kruitwagen vermeldde titel en ondertitel van de incunabel in een lezing. Dr. C. Ypes vertelt de inhoud in haar proefschrift, verder las ik er niets overGa naar voetnoot1). Onder Petrarca's werken vindt men het origineel niet, en professor V. Rossi, Petrarcakenner bij uitnemendheid, noemde het dan ook een opusculo pseudo-PetrarchescoGa naar voetnoot2); hij vestigde mijn aandacht op een handschrift in British Museum, dat de oorspronkelijke Latijnse tekst zou kunnen bevatten, n.l. Ms. Harley 2678. membr. saec. XV., waarin, behalve Griseldis en enkele andere werkjes, de Historia de Arono et Marina composita per franciscum petrarcham voorkomtGa naar voetnoot3). Foto's van de tekst bewezen, dat dit manuscript inderdaad het origineel van Teghen die strael der minnen bevat. En het antiquariaat GoldschmidtGa naar voetnoot4) te Londen bleek een handschrift-verzamelband te bezitten ‘being a collection of many short treatises, tales, speeches, epistles, by Aeneas Sylvius, Poggio [etc.]’; hieronder komen voor Griseldis en weer de Historia Aroni et Marinae ‘a curious short novella also found in the British Museum ms. Harley 2678’. De bundel had toebehoord aan een Boheems student, Lucas de Sussicz, die de teksten in 1479 te Bologna bij elkaar bracht, als voorbeelden van Latijnse stijl en elegante welsprekendheid. Eerst veel later ontdekte ik, langs Champion's editie van de Cent nouvelles nouvelles, dat de Latijnse versie in 1890 was uitgegeven door M. HerrmannGa naar voetnoot5) onder de titel Die lateinische Marina, toen een Duitse reeds was gepubliceerd door Ph. StrauchGa naar voetnoot6); ook, dat het motief nog na de 15de eeuw opgang had gemaakt in de wereldlitteratuur: Hans Sachs gebruikte het in zijn comedie Die schöne Marina mit dem doctor Dagmanno (1556)Ga naar voetnoot7) en Goethe be- | ||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||
werkte de novelle voor zijn Unterhaltungen deutscher AusgewandertenGa naar voetnoot1), waar de geestelijke de Geschichte vom Prokurator vertelt, die de baronesse ‘zierlich, vernünftig, unterhaltend und unterrichtend’ noemt, wat wel Goethe's eigen waardering van het verhaal zal zijn. Schiller, die het voor de Horen toegezonden kreeg, oordeelde ‘die Erzählung liest sich mit ungemeinem Interesse’. Ook von Humboldt las het verhaal met groot pleizier en sprak van een ‘zierliche Geschichte’, maar Körner kon de Prokurator niet genieten. Herrmann vond zijn tekst in Cod. 120 (126?) van de Augsburgse Kreis- und Stadtbibliothek, Strauch gebruikte de Cod. palat. germ. 119, waar het vertelsel Hystoria vonn einem Richen Kauffmann heet. De Duitse vertaler wordt niet genoemd, Strauch dacht, vermoedelijk ten onrechteGa naar voetnoot2), aan Niclas von Wyle. In dezelfde Codex palat. komt ook de Duitse Griseldis van Steinhöwel voor. De Latijnse redactie, door Herrmann bekend gemaakt, staat in een handschrift dat heeft toebehoord aan Albrecht von Eyb, een van Duitslands belangrijkste vroege humanistenGa naar voetnoot3). Von Eyb, jurist uit adellijk geslacht, domheer te Bamberg en Eichstätt, auteur van Margarita poetica en Ehebüchlein, goed Duits prozaist, studeerde jarenlang aan de Universiteiten van Pavia en Bologna, en verzamelde een rijke collectie rechtskundige en humanistische manuscripten. De bovengenoemde codex van de Augsburgse bibliotheek is tussen 1453 en 1459Ga naar voetnoot4), ten dele door hem zelf, geschreven, de novelle Marina bijvoorbeeld, is in zijn handschriftGa naar voetnoot5). Naderhand bewerkte von Eyb het verhaal van Marina voor zijn Ehebüchlein, een populair werk, dat pro en contra van het huwelijk bespreekt en kuisheid en matigheid predikt. Het is waarschijnlijk in 1472 voor het eerst gedruktGa naar voetnoot6). | ||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||
Ook in de Cent nouvelles nouvelles, die tussen 1456 en 1461 te Genappe werden verteld, en die in 1462 zijn geredigeerd voor Filips de Goede, misschien door Philippe Pot, vond de geschiedenis van Aronus en Marina een plaats, als de 99ste novelle. Deze staat op naam van de Acteur, in wie ChampionGa naar voetnoot1), de laatste uitgever van de bundel, Philippe Pot zelf wil zien. Deze novelle ‘si belle et si longue’ zou niet berusten op mondelinge overlevering maar stammen uit een geschreven Latijnse bron. Op de Franse novelle gaat Goethe's Prokurator terug, wel niet met een omweg over Malespini's Ducento novelle, zoals Düntzer heeft betoogdGa naar voetnoot2). Latijnse novellen waren niet zo zeldzaam in het Italië van de Renaissance. Soms werden ze naar de landstaal bewerkt; Petrarca vertaalde Boccaccio's Griseldis, Leonardus Brunus diens Guiscardus et Sigismunda. Aeneas Sylvius echter, de latere Pius II, schreef zijn De duobus amantibus Euryalo et Lucretia in het LatijnGa naar voetnoot3). De Florentijn Franciscus Florius, over wie ik geen biographische bizonderheden heb kunnen vinden, zegt in de opdracht van zijn Latijnse vertelling aan Guillermus Tardivus, dat hij zijn De Amore Camilli et Emiliae AretinorumGa naar voetnoot4) niet heeft gemaakt om Aeneas Sylvius na te doen, maar om aan te tonen dat ook in het Italië van | ||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||
zijn tijd romantische liefdes voorkwamen; zijn verhaal zou geen fictie zijn en hij zou alleen werkelijke namen hebben gewijzigd. De auteur van Marina is onbekend, en zoals we zagen, wel niet Petrarca; een oorspronkelijk Italiaanse redactie van het werkje is, voor zover ik kon nagaan, nog niet gevondenGa naar voetnoot1). Duitsland heeft verscheiden met name bekende vertalersGa naar voetnoot2) voor deze Renaissance-stof gehad; behalve von Eyb, Niclas von Wyle, Steinhöwel, Arigo. Von Wyle vertaalde Eurialus et Lucretia, Guiscardus et Sigismunda en een niet teruggevonden Griseldis, Steinhöwel, von Eyb, bewerkten de laatste geschiedenis, eerst door Petrarca's Latijn in Europa zo beroemd geworden. Van de Griseldis bestaat nog een anonyme middelduitse tekst, en behalve von Wyle heeft weer von Eyb Guiscardus et Sigismunda bewerkt. Ook in Nederland, of even over de grens, ontstonden versies van Griseldis. Een van die vertalingen, in Oostelijk gekleurd middelnederlands, werd door professor Verdam toegeschreven aan Dirc wt Duringen; uit een artikel van J. Daniels S.J. moet men opmaken, dat Verdam zich vergiste en dat slechts een Leven van de H. Elizabeth met de bewuste Griseldis samengebonden, van Dirc wt Duringen d.i. Dietrich von Apolda is (geb. 1228?). Deze schreef de Vita van de Heilige op zijn een en zestigste jaar; Petrarca werd eerst in 1304, Boccaccio in 1313 geboren, zelfs als stokoude grijsaard kan Dietrich von Apolda zich niet meer tot het vertalen van Griseldis hebben gezet. In een incunabel van c. 1500 (Campbell no. 1378) is een redactie gedrukt, die vermoedelijk naar het Frans was bewerktGa naar voetnoot3). Heeft men het vertalen van Petrarca's Latijnse Griseldis in onze letterkunde-geschiedenissen vaak als een uiting van humanisme beschouwd? Ik geloof het niet, en de oorzaak daarvan is mogelijk mede de mystiek-theologische verklaring, die enkele vertalers aan de novelle hebben gegevenGa naar voetnoot4) en die het werkje eerder tot devote lectuur heeft gestempeld. Maar nu ook het | ||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||
Marina-Aronus motief bij ons bekend blijkt te zijn geweest, en in Teghen die strael der Minnen opnieuw een werelds gegeven met gewrongen theologische verklaring tot een stukje mystiek werd opgevoerdGa naar voetnoot1) - een proloog en epiloog vol citaten brengen het verhaal op symbolisch plan, Aronus is God de Vader, Dagianus Christus en Marina de menselijke ziel of de kerk - moeten we ons wel eens afvragen of we voor ons land evenals voor Duitsland, een vroege humanistische stroming mogen aannemen, waar wre dan weinig van wetenGa naar voetnoot2). Wilden humanistisch-georiënteerde schrijvers wereldse verhalen ingang doen vinden door een christelijk toegiftje, of meenden vrome geesten te goeder trouw hier stichtelijke lectuur te verbreiden? Trachtten ze soms het gevaar van wereldse verhalen te neutraliseren? Misschien is dit voor Griseldis een wat gezochte veronderstelling, Petrarca's Latijnse versie, ethischer dan het origineel van Boccaccio, had al een stichtelijk slot, en Latijnse Griseldis handschriften kwamen vrij veelvuldig voor in onze kloosterbibliothekenGa naar voetnoot3). Maar geen van de drie Latijnse Marina-manuscripten hebben een theologische toepassing als onze incunabel, ook in de Cent nouvelles nouvelles en de Duitse redactie komt die niet voor. Het stukje mystiek zal dus wel een Nederlands novum zijn, het is iets anders dan het korte | ||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||
moraliserende slot dat von Eyb in zijn Ehebüchlein maakt door Terentius en Ambrosius te citeren. Hoe ook, Latijnse Renaissanceverhalen drongen van uit Italië Nederland binnen, en in dit verband wil ik nog wijzen op dr. Kruyskamp's veronderstelling, dat c. 1515 een Nederlandse vertaling van Aeneas Sylvius' De duobus amantibus Euryalo et Lucretia kan zijn gedruktGa naar voetnoot1), wat dan voor onze gewesten in 15de en begin 16de eeuw, de derde vertaalde Latijnse Renaissance-novelle zou zijn. Von Eyb bracht zelf zijn tekst uit Italië mede en Lucas de Sussicz verzamelde in het land van oorsprong zijn humanistische geschriften; vond von Eyb misschien evenals de Tsechische student zijn Marina-novelle in Bologna? Maar hoe zijn wij in Nederland aan het verhaal gekomen? Het Latijnse handschrift van British Museum, heeft, volgens een inscriptie niet ouder dan de 16de eeuw, toebehoord aan Nicolas Beaufort, page a monsieur du val Sainct Lambert audite (?) Lieufrancoy dumenille. Een abdij van de Cisterciensers, Val Saint Lambert, werd anno 1202 in de diocese Luik gestichtGa naar voetnoot2). Misschien had het manuscript dus een Luiks verleden, maar veel verder brengt dit ons niet bij nasporingen naar het ontstaan van een Nederlandse versie. We kunnen helaas geen namen vastknopen aan onze uit het Latijn vertaalde Griseldis of Marina, we kennen voor onze 15de eeuw geen von Wyle's, von Eyb's of Steinhöwel'sGa naar voetnoot3). Dit is echter geen reden, om dit anonyme Nederlandse werk niet nader te onderzoeken. We mogen wel aannemen dat ons boekje inderdaad direct naar het Latijn is vertaald, en niet naar het Duits of Frans. Allereerst, omdat we moeten beginnen met de vertaler te geloven. We lezen in de incunabel ‘hier beghint die histori welke bescrijft franciscus petrarcha poeta laureatus in latijn’. Ook wanneer we de redacties in de verschillende talen vergelijken, komen we tot de conclusie van directe ontleningGa naar voetnoot4). | ||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||
Uit het Ehebüchlein waar het verhaal heet Wie sich ein frawe halten solle In abwesen ires mannes putte de Nederlander zeker niet, want dit geeft het begin van de novelle te sterk verkort. De Franse tekst kan evenmin het voorbeeld zijn geweest; de beschrijving van het bruiloftsfestijn is daar in één zinnetje afgedaan ‘la feste et solennité des nopces fut honorablement en grand sumptuosité faicte et celebrée’, in tegenstelling met de Latijnse, Nederlandse en Duitse versie, waar we mede genieten van de schone bruid, het feestelijk onthaal, de klinkende muziek. Ook ontbreken in het Frans alle eigennamenGa naar voetnoot1). Nemen we dus aan, dat de Nederlandse vertaler direct naar het Latijn werkte, dan kunnen we nog zeggen, dat onze tekst iets dichter staat bij het Londense handschrift van British Museum (van Goldschmidt's manuscript heb ik geen foto's gezien) dan bij het Augsburgse, die echter onderling weinig afwijkenGa naar voetnoot2). We weten dat de Latijnse redactie zeker voor 1460 bekend was, maar nauwkeurig kunnen we de tijd van ontstaan van de Nederlandse vertaling niet bepalen. De incunabel is gedrukt in dezelfde lettertype als de zeldzame Epistelen en de Evangelien Gouda 1484Ga naar voetnoot3). Aan het enige exemplaar van een derde boek in dezelfde type Historie van die seven wise mannen van RomeGa naar voetnoot4) ontbreekt de co- | ||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||
lophon; Campbell dateerde de druk, volgens interne bewijzen, op 1480. In Haebler's TypenrepertoriumGa naar voetnoot1) heet de anonyme drukker van deze uitgaven ‘Drucker des Teghen die Strael der Minnen’, Haebler geeft hem als jaartal 1484, als woonplaats Gouda, en richt zich hierbij dus naar de uitgave van Epistelen ende Evangelien. Natuurlijk kan de drukker voor of na 1484 elders hebben gewerkt. In de proloog van ons boek wordt Robertus de Licio geciteerd, minderbroeder-prediker in 1425 geboren, in 1495 overleden; wanneer hij de aangehaalde woorden neerschreef, is mij onbekend. Dat zijn de gegevens, waar men vertaling en uitgave van Teghen die Strael der Minnen mee moet dateren. Is er reden om de druk vóór 1481 te stellen? In dat jaar verscheen bij Pafraet te Deventer de eerste uitgave van het Speculum exemplorumGa naar voetnoot2). Dit werk, lange tijd aan Aegidius Aurifaber toegeschreven, is grondig onderzocht door pater Bonaventura KruitwagenGa naar voetnoot3); volgens hem, en de argumenten zijn overtuigend, was de verzamelaar van dit Speculum niet Aurifaber, maar misschien een Nederlandse Windesheimer (mogelijk Herman van Ludingakerke?). Deze moet voor zijn arbeid over een rijke bibliotheek hebben beschikt, en dr. Kruitwagen noemt in dit verband de kloosterbibliotheken van Windesheim, Utrecht of Frenswegen. Het Speculum exemplorum nu, geeft in Distinctio X. 14, sterk bekort, de geschiedenis van Marina, die de compilator had gelezen in een ‘teutonicali libro’. HerrmannGa naar voetnoot4) denkt hierbij aan een Duits boek, en wel aan het Ehebüchlein, KruitwagenGa naar voetnoot5) echter aan een Nederlands werk. De lezing van het verhaal uit het Speculum exemplorum kan, dunkt me, evengoed zijn verkort uit Teghen die Strael der Minnen als uit het Ehebüchlein, waar eerst in 1493 een Nederlandse vertaling van werd gedruktGa naar voetnoot6). Er is één bezwaar: de jonge | ||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||
jurist heet Dagianus maar in het Speculum Dagmannus, wat iets dichter staat bij de Dagmanus van von Eyb. Daarentegen geeft het Speculum ‘sciunt iuvenes.. te feminam decoram esse.. unde timeo si me absentem audierint.. parabunt laqueos pudori tuo’ wat ontbreekt in het Ehebüchlein maar mogelijk een paraphrase is van Aronus' woorden in Teghen die Strael der Minnen, dat Marina in zijn afwezigheid ‘begheert sal werden van veel moylike goelieuen’. Ook lezen we in het Speculum (p. 414) dat Dagmannus Marina terugziet bleek van vasten: ‘rediens autem vidit in ea paulo ante rubencia ora ex inedia palluisse’ in Teghen die Strael der Minnen: ‘als si ghevast hadde. XXVI. daghen soe was haer levendighe rode verwe al vergaen’ en in het Ehebüchlein sterker afwijkend: ‘do sie nun sechs und zweintzig tag gevastet het, do ward ir die natürlich hitz entweichen’Ga naar voetnoot1). Misschien ook betekent ‘liber’ in ‘liber teutonicalis’ niet anders dan ‘handschrift’. Zouden we voor een Nederlandse redactie van Marina in manuscript, mogelijk voorbeeld voor de incunabel, ook in de richting Windesheim moeten zoeken?Ga naar voetnoot2) De taal van de wiegedruk helpt niet veel voor het bepalen van de herkomst. Over het algemeen is het Nederlands hier weinig Oostelijk, maar vormen als solde, ontholdenheit komen voor naast soude, houden. Heeft de drukker het dialect van een handschrift gewijzigd, en deze vormen over het hoofd gezien? Of was de tekst uit westelijke streken en copiïst of drukker van Saksische herkomst? En eigenlijk weten we niet eens geheel zeker of Teghen die Strael der Minnen evenals de Epistelen ende Evangelien te Gouda werd uitgegeven, de drukker kan met zijn typenbezit hebben gezworven. Maar ik geloof dat we voorlopig moeten blijven zien naar de in opzet zo verwante oostelijke Griseldis-bewerkingen, en aan een Oostelijke herkomst denken. Temeer omdat de andere boeken van de ‘Goudse’ pers de Saksische eigenaardigheden niet vertonen. Bij het beoordelen van een vertaling hebben we met drie factoren rekening te houden. Hoe heeft de vertaler zijn tekst begrepen? Hoe is zijn bewerking stylistisch geslaagd, en, wat hier nauw mee samenhangt, welke psychologische veranderingen zijn er misschien ontstaan? | ||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||
Slechts een enkele maal hapert er bij onze vertaler iets aan het begrip van het Latijn, en dan nog vraagt men zich af, of hij het origineel niet heeft gevat of met eigen syntaxis worstelt. De Nederlandse versie heeft iets innigers dan de Latijnse, iets fijners dan de Duitse tekst. In de middelnederlandse tekst voelen we heel sterk de jeugd van het vrouwtje; het is of de Nederlander vergoelijkend staat naast de zo jonge Marina, tegenover wie Aronus de driedubbele schuld draagt van zijn huwelijk, zijn vertrek en zijn gevaarlijke suggestie. Herrmann zag Marina als een wezen, dat voor geen morele ontwikkeling vatbaar was ‘sie ist nichts als ein vollständig willenloses, fast nur physisch lebendes Weib, sie gehorcht völlig dem Willen des Mannes, leistet ihm, weil er es befiehlt, das eigentlich ungeheuerliche Versprechen, einen weisen Buhlen zu wählen; sie folgt dann gleich willenlos ihrem sinnlichen Triebe und geht schliesslich ebenso blindlings auf alle Anordnungen des Liebhabers ein. Dieses Weib ist moralisch überhaupt nicht verantwortlich und ihre Heilung kann daher auch nur physischer Art sein’. ‘Dieses Weib’! Marina, zoals ik die het eerst uit de Nederlandse redactie heb leren kennen, maakt eerder de indruk van ‘dat kind’, een naïef kind over wiens leven willekeurig wordt beschikt. Nog nauwelijks volwassen bij het voor haar klaargemaakte huwelijk, houdt ze ook daarna een kinderlijke behoefte aan jeugd en vreugde over. Pathetisch is ze, wanneer ze hunkerend achter haar tralievenstertje kijkt naar het spel van de jonge mannen op straat. Ook de Latijnse tekst zou me niet tot Herrmann's karakteristiek hebben gebracht, in de houding van Dagianus ligt naast hoffelijkheid zeker een beschermen van Marina tegen haar eigen jeugd. Maar toch geloof ik, dat de vertaler een teerder element in het verhaal heeft gebracht dan de oorspronkelijke verteller. Hoe heeft hij dit bereikt? Om te beginnen doet de Nederlander (kan het een vrouw zijn geweest?) al het mogelijke om vooral jeugd en schoonheid van Marina te laten uitkomen, en waarschijnlijk bewust. Zij moet voor de lezers, tenminste wanneer ook proloog en epiloog van 's vertalers hand zijn, het symbool van de ziel worden, die een 15de-eeuwer wel niet als een rijpe, ervaren vrouw zal hebben willen uitbeelden. De ‘futura uxor’ waar Aronus naar verlangt, wordt al dadelijk ‘een schoen wijf’; de vrienden willen hem helpen zoeken: ‘et habituros se querendi uxoris curam spondent’ - | ||||||||||||||||
[pagina 250]
| ||||||||||||||||
‘soe loveden si hem te helpen aen een ionghe schone maghet na sijnre ghenoechten’. Aronus laat Marina achter ‘absque viro’ - ‘seer teder sonder man’ zegt de vertaler ‘Cum cognosco quid etas tua’ wordt verduidelijkt ‘omdat ick nochtans wel weet die crachte van v ioghet’; ‘iuventuti tue videas non posse resistere’ is versterkt tot ‘v ionghe ioghet niet en moghet wederstaen’. ‘Uxoris facies’ is inniger ‘sijnre vrouwen schoen aensicht’. Een gelukkige vertaling voor ‘fragilem uxoris etatem’ is ‘die broesche ionckheit sijns wiues’. ‘Die schoenheyt des bruyts ghinc bouen allen scoenheden van anderen maechden’ roept een minder rijpe schoonheid op dan het Latijnse ‘pre ceteris puellis, virginibus et matronis’. Enkele trekjes, die op zuidelijke of zinnelijke schoonheid de aandacht vestigen, zijn verdwenen. Zo Marina's ‘ardens oculus’, haar ‘mollis forma’. De ‘mollis manus’ die ze Dagianus reikt is, strenger, de ‘rechterhant’ geworden. ‘Luxus damnabilis’ is weggelaten, en zo is er meer. ‘Impudicum quid’ werd euphemistisch ‘wat onghelics’ ‘pudicitia’ uitgebreid tot ‘scamele suuerheit’. En de klaarblijkelijk ascetische Nederlander staat zelfs niet toe, dat er op de bruiloft ‘vinum multum’ wordt geschonken. Het is of de huwelijksliefde door de vertaler hoger wordt aangeslagen dan door de Italiaan, misschien mede ten behoeve van het symbolisch hemels huwelijk. Ik zie het niet als toeval, dat de kleine familieruzie voor het trouwen en het maatschappelijk overleg (‘parvaque inter eos disceptatione sedata... federa tutis cautionibus firmant’) in de Nederlandse tekst is geschrapt ‘ende gaven malcander haer trouwe’ komt er voor in de plaats. ‘Coniugia’ is als ‘heilighe echte’ vertaald. En wanneer Aronus Marina alleen in Genua wil achterlaten, verklaart ze als een dappere kleine voorloopster van Hooft's Prinsesse van Oranjen ‘want ic en beghere niet dan mit v te varen an v side te wesen ende mit v williken in den doot te gaen op dat ghi wilt dat ic des volbrenghen mach ende niet dat ic wille’ een verzwaring van het origineel dat luidt ‘nil equidem amplius cupio nisi vt meum cum tuo velle coniungam, et quod tu vis id efficiam, non quod ego’. In de gehele vertaling ligt een zekere waardigheid en distinctie. Dagianus' ‘habitus honestus’ wordt ‘een statelic eerlic abijt’; Marina treedt hem in haar huis tegemoet: ‘die scone vrou Marina quam hem statelike teghen voer in der salen’ voor ‘Marina vero in primo ipsius domus vestibulo illi se obviam confert’. Dat Aro- | ||||||||||||||||
[pagina 251]
| ||||||||||||||||
nus zich ‘heerlic toemakede’ om tot Marina te gaan, is een Nederlands toevoegsel. Soms wordt de stijl gedragen ‘ende riep tot haer die haer dienstmaecht was segghende Anthona gaet ende verneemt na dat huys’; ‘ic sal voergaen ende wisen u die weghe’; ‘als hi dit ghesproken hadde soe liet hi haer daer bliuen ende ghinc wt tot sinen knechten’. ‘Ende doe quam Anthona haer dienstmaecht tot haer om te bootscappen dat gecomen was tot haer meester dagianus’; ‘wat aensicht sie ick nv, hoe is v ganc alsoe’, ‘ende haer scoen aensicht was al verwandelt’. Wat zeer zeker ook meehelpt om de atmosfeer teerder te maken, in de soms treffend fijne val en klank van het middelnederlands. Wie zinnen kan schrijven als ‘dat lachen ende roepen ghinc op inden hemel’, ‘haer clederen waren gheciert mit gulden spannen, men rechte daer die spise in vergulden platelen; daer waren trompetten ende claroenen luten ende herpen ende alle constelike musike, die eendrachticheit der stemmen ende dat soete geluyt soude dat hemelsche heer verblijt hebben’; ‘huden ist tijt dat ic mijn moet make vri ende seker’; ‘Aronus heeft oerlof ghenomen ende heeft after ghelaten sijn lieue vrouwe, sijn huys, sijn hof, sijn soete lant ende ghinc int scip sitten vroliken want dat was sijn oude leuen’; ‘alsoe bestont hi allencken luttel te gliden wt haren herte’ is een gevoelig prozaïst. Aardige vertalingen zijn nog ‘moylike goelieven’ voor ‘procaces amatores’ of ‘want mitten eersten winde die daer wayt soude die scande mede duer comen’ voor: ‘is enim crimen statim panderet vento’; ook ‘ende was bedrayt int nette mit veel sorghen’ voor ‘multis involvitur amoris curis’. ‘Die ledicheit ende enicheit’ is een goed klinkend aequivalent voor ‘otium et solitudo’. Heeft de vertaler de opvallend vele alliteraties met opzet geplaatst? Zij zijn legioGa naar voetnoot1) en zijn ze als stijleffect bedoeld, dan zou dit wijzen op een geenszins argeloos prozaschrijver. Leest men Goethe's versie na onze 15de eeuwse, dan voelt men dubbel hoe ‘middeleeuws’ de Nederlandse tekst nog is. De Ne- | ||||||||||||||||
[pagina 252]
| ||||||||||||||||
derlandse schrijver lijkt archaistischer dan zijn voorbeeld, Goethe geheel van eigen tijd. Goethe moraliseert, doceert en verwerkt in het verhaal wijze en psychologische opmerkingen. Het proza van zijn novelle is zwaarder dan het Latijn van de Italiaan, die weinig sterke accenten legt; wanneer men dit van Goethe mag zeggen, hij heeft aangedikt. Bij hem is de Italiaanse sfeer weg, de roman zou zich in ieder burgerlijk milieu in iedere stad hebben kunnen afspelen, de bespiegelingen zijn zo weinig 15de-eeuws als maar kan. Marina is bij Goethe geheel de matrone, nergens meer het jonge vrouwtje, ‘wahrlich’ sagte die Dame manchmal scherzend zu sich selbst ‘mein Mann hat einen klugen Einfall gehabt! Durch die Bedingung unter der er mir einen Liebhaber zugesteht, schlieszt er alle diejenigen aus, die sich um mich bemühen und die mir allenfalls gefallen könnten. Er weisz wohl, dasz Klugheit, Bescheidenheit und Verschwiegenheit Eigenschaften eines ruhigen Alters sind, die zwar unser Verstand schätzt, die aber unsere Einbildungskraft keinesweges aufzuregen noch unsere Neigung anzureizen instande sind’. De charme van het oude is hier na drie eeuwen vervlogen; alle naïviteit is weg, wat het motief niet aangenamer en de novelle niet mooier maakt. Sympathie krijgt men noch voor de vrouw, noch voor de procurator. Een technisch knap verteld verhaal, dat nergens een gevoelige snaar in ons raaktGa naar voetnoot1). Ik geloof dan ook, dat wij in de twintigste eeuw met meer genoegen het middelnederlands proza zullen lezen, waarin een Marinafiguurtje leeft, fijner, teerder en ontroerender dan Goethe's Dame. Het verhaal dat zo dikwijls samen met Griseldis in één handschrift voorkomt schijnt in de Nederlanden niet de populariteit van Griseldis te hebben gekendGa naar voetnoot2). Maar doet het onder voor | ||||||||||||||||
[pagina 253]
| ||||||||||||||||
die toch eigenlijk stuitende geschiedenis van wrede maritale macht en vrouwelijke onderworpenheid? Naast en na de moderne uitgaven van de Latijnse, Franse en Duitse Marina, lijkt me onze vertaling te eniger tijd zeker een editie waard.
R. Pennink. |
|