Het Boek. Serie 2. Jaargang 29
(1947-1948)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
Een nieuwe aanwinst van de Koninklijke BibliotheekEen nieuwe aanwinst van de Koninklijke Bibliotheek! Levendig herinner ik het mij nog, na vijftig jaren, hoe mijn vader placht te verhalen van zijn aankopen voor de verzameling handschriften, kort nadat hij als bibliothecaris was opgetreden. Hij had in die verzameling een groot aantal geïllustreerde handschriften aangetroffen van allerlei aard en het was zijn wens deze collectie uit te breiden en te ontwikkelen tot een geheel, waarmede Nederland voor den dag kon komen. Het moest een bezit worden, dat de eigen, Nederlandse kunst liet uitkomen in de omlijsting van de buitenlandse. Op die wijze zou de Koninklijke Bibliotheek het centrum worden voor de studie van de Noordnederlandse miniaturen in handschriften. Wat nu eigenlijk Noordnederlandse miniaturenkunst was, daarvan had men een vrijftig jaar geleden nog slechts een vaag begrip. Moll en Pit hadden er over geschreven, maar de geschiedenis van die kunst zou toch eerst enigen vorm krijgen door de dissertatie van Vogelsang, die in 1899 is verschenen. Mijn vader heeft Volgelsang's werk met belangstelling gevolgd en er ook het zijne toe bijgedragen. Voor hem zelf is het bij het verzamelen gebleven. Hij vond, naast al zijn plannen en ondernemingen, geen gelegenheid om meer dan zijn grote belangstelling voor de bewerking van dit materiaal te tonen. Eerst vijf en twintig jaar na Vogelsang's eersteling kon, door de voltooiing van de grote publicatie der Noordnederlandse Miniaturen, de studie als enigszins afgesloten worden beschouwd, nu ten minste het voornaamste materiaal in goede reproducties toegankelijk was gemaakt. Thans zijn wederom nagenoeg vijf en twintig jaar verstreken en nog telkens worden wij verrast door miniaturen-handschriften, die aan den dag komen, om ons duidelijk te maken, dat onze kennis vol lacunes is. Welhaast ieder manuscript, dat opduikt, verschaft ons een beter inzicht; het moge een oude bekende zijn, | |
[pagina 204]
| |
die men verloren waande en die bij het terugzien weer nieuwe zijden van zijn wezen openbaart, of een gloednieuwe verschijning, die onverwachte perspectieven opent. Zo gaat het ook met het Noordnederlandse miniaturen-handschrift, dat onlangs voor de Koninklijke Bibliotheek is aangekocht. Het was voor mij een groot genoegen mij er in te verdiepen en de vragen, die het stelt, nader tot een oplossing te brengen. Wie gaat niet graag af en toe met zijn gedachten en met zijn werk een derde van een eeuw terug! De nieuwe aanwinst presenteert zich goedGa naar voetnoot1). Het is een alleraardigst deeltje, gestoken in zijn ouden stempelband, typisch voor de vijftiende eeuw, uitnemend bewaard en voorzien van kleine zilveren sloten. Alleen zijn deze laatste niet meer de oude. Men bespeurt nog de moeten op het leder, waar de oorspronkelijke hebben gezeten. Opent men het boekje, dan wordt de eerste indruk volkomen bevestigd. Het prachtige perkament, dat zijn kleur volkomen heeft bewaard, het kleine, uiterst zorgvuldige schrift, de brede marges, dat alles draagt er toe bij een kleinood van boekkunst tot stand te brengen. Bezien wij het nader. Het omvat 160 bladen, van 132 bij 90 mm, gelijnd voor 17 regels in een kader van 60 bij 44 mm. De bladen zijn bij het binden slechts zeer weinig afgesneden. Op zijde bespeurt men de gaatjes, die in het perkament zijn geprikt voor het liniëren. Hier en daar vindt men in de rechter benedenhoek van de eerste bladzijde der dubbele bladen, waaruit de katernen zijn samengesteld, een kleine letter en een cijfertje om de plaats van de bladen in de katernen en de volgorde van de katernen in het deeltje aan te gevenGa naar voetnoot2). Aan het slot van de katernen zijn er evenwel nergens verwijzingen. Op fol. 1a staat, in recent schrift: ‘Manuscrit flamand’, op fol. 158a: ‘XVe s.-Ao 1484’, en op het blad, dat tegen het achterplat is geplakt: ‘Peintures de Dominique de Fiésole’. Merkwaardiger dan deze onzinnige opmerking is de mededeling, geschreven met een hand van de zestiende eeuw, op fol. 160a, die belangrijk is voor de herkomst: ‘Dit bock hoert toe Maritgen Thin ende is haer gecomen van haer bestevader Hanrick Thin Willemsz Willem Thin Hanricksz haer vaders vader’. Enkele gegevens over de familie Thin dank ik aan den Heer | |
[pagina 205]
| |
archivaris van Utrecht. In die stad hebben leden van het geslacht gewoond in de 16de eeuw; zij waren een gegoede familie en van enig aanzien. Ook Schoonhoven moet de woonplaats van enkele leden zijn geweest. Intussen zijn de gegevens niet voldoende om een der personen, die in het handschrift worden vermeld, met zekerheid te identificeren. Het deeltje bevat een getijdenboek in het Nederlands. De voornaamste versiering bestaat uit vier miniaturen, geschilderd op bladen, die aan de voorzijde onbeschreven zijn gelaten en zijn ingebonden tussen de andere. In het volgende overzicht wordt tevens gelet op de samenstelling uit katernen, die zoals steeds nauw met den inhoud samenhangt. Fol. 3a-14b. Kalender voor het bisdom Utrecht, voorafgegaan, op fol. 1b en 2a, door twee figuren die dienst doen voor het vaststellen van de Zondagsletter en het Gulden getal. Deze figuren zijn gedateerd op 1484; in dat jaar moet het deeltje zijn samengesteld. - De kalender bevat slechts zeer weinig namen van heiligen. Onder de namen, die met rode letters zijn geschreven om aan te duiden dat het geboden feestdagen zijn, vindt men de volgende heiligen, die voor het bisdom Utrecht karakteristiek zijn: 12 Juni Odulf conf., 25 Juni Lebuijn confessoer, 4 Juli S. Martijns overvaert, 7 Nov. Willibroert biscop, 11 Nov. Martijn biscop, 12 Nov. Lebuijn conf. - Deze afdeling omvat twee katernen van acht bladen, waarvan het eerste als schutblad tegen de binnenzijde van het voorplat is geplakt. - Fol. 2b, 15a en 15b zijn niet beschreven. Fol. 16a. Een miniatuur: Maria Boodschap. Fol. 17a-62a. Onser vrouwen ghetide, - op vijf katernen van acht bladen en één van zes bladen. - Fol. 62b is niet beschreven. Fol. 63b. Een miniatuur: Christus aan het Kruis. Fol. 64a-70a. Die corte cruus ghetide, - op 9 bladen (waartoe ook fol. 72 behoort). - Fol. 70b is niet beschreven. Fol. 71b. Een miniatuur: Boetvaardige David. Fol. 72a-104b. De zeven boetpsalmen, gevolgd door de litanie en gebeden, - op één blad dat tot het vorige katern behoort en vier katernen van acht bladen. Fol. 105a-111a. Gebed [Inc.] O Here Ihesu Criste ic aenbede di an den Cruce hanghende, - op één katern van acht bladen. - Fol. 112a en 112b zijn niet beschreven. Fol. 113b. Een miniatuur: Oordeelsdag. | |
[pagina 206]
| |
Fol. 114a-157a. Die vigheli, - op zes katernen van acht bladen, waarvan het laatste blad als schutblad tegen de binnenzijde van het achterplat is geplakt. - Fol. 157b, 158b, 159a, 159b en 160b zijn niet beschreven. Over de herkomst van het manuscript worden wij ingelicht door het jaartal 1484 in de figuren aan het begin en door den kalender, die bewijst dat het moet zijn ontstaan in het bisdom Utrecht. De aantekening over de familie Thin, die het getijdenboekje gedurende enige geslachten in haar bezit heeft gehad, bewijst verder, dat voor de plaats waar het boekje is ontstaan aan de stad Utrecht mag worden gedacht. In 1929 behoorde het aan den Heer A. Lindheimer in Frankfurt a.M.; het werd in dat jaar uitvoerig beschrevenGa naar voetnoot1). Voor de Koninklijke Bibliotheek is het aangekocht uit den kunsthandel. Verdere gegevens kunnen wij verkrijgen door de studie der decoratie. Wij gaan thans over tot een beschouwing van dit element. Daarbij blijkt het bijzondere belang van dit handschrift. Zoals gewoonlijk, vindt men in het deeltje tal van gekleurde beginletters, vergezeld door enig penwerk op de marge. Een enkele maal groeit dit laatste uit tot een enigermate uitvoerige versiering, als op fol. 36a, zonder dat men bespeurt, wat de onmiddellijke aanleiding was voor die overdaad, of op fol. 107a, waar een gebed begint. Er is nog te weinig studie gemaakt van dit soort van tekeningen om over hun aard te kunnen oordelen; zulk een onderzoek zou zonder twijfel tot belangrijke resultaten kunnen leiden. Thans bepalen wij onze aandacht tot het meest opvallende, te weten de miniaturen en de initialen met het randwerk op de bladzijden aan het begin van de voornaamste onderdelen in het getijdenboek. Hier volge allereerst een overzicht. Fol. 16b. Maria Boodschap. - De H. Maagd, gekleed in een donker blauw gewaad dat met goud is gehoogd, ligt met over de borst gekruiste armen geknield voor een bankje, dat is bedekt door een gouden doek, waarop een gebedenboek ligt. De engel, met vleugels van blauwe en groene kleur, nadert van links, een gouden staf in de hand. Op den achtergrond bespeurt men rechts een ledikant en links een venster, waardoor men naar buiten ziet. De miniatuur is omgeven door rijk randwerk van zware blad- | |
[pagina t.o. 206]
| |
Afb. 1.
Afb. 2.
| |
[pagina t.o. 207]
| |
Afb. 3.
Afb. 4.
| |
[pagina 207]
| |
ranken en enkele natuurlijke bloemen op een grond van penseelgoud. - Reproductie bij Swarzenski en Schilling, t.a.p. pl. LXIIc. Fol. 17a. Het begin der Getijden van Maria. Een initiaal van blauwe kleur, gedecoreerd met zware bladeren in dezelfde tint, op een gouden grond, een gekleurde distel als vulsel. Randwerk van ranken met fantastische bladeren en bloemen, geschilderd tegen het ongekleurde perkament. Tussen het randwerk een pronkende pauw en een pauw met een lange hangende staart; beneden een vos voor een bidstoel en een aap, die in een gebedenboek leest. - Reproductie bij Swarzenski en Schilling, t.a.p. pl. LXIId. Fol. 63b. Christus aan het Kruis. - Links Maria in een blauw gewaad, dat met goud is gehoogd, en Johannes, rechts de hoofdman en twee krijgsknechten. Op den achtergrond links rotsen en rechts een vergezicht met een stad aan een rivier, waarboven zich de Utrechtse Domtoren verheft. Randwerk van natuurlijke bloemen, in schuin geplaatste velden, afwisselend van blauwe, rode en groene kleur, die door takken worden gescheiden. - Afb. 3. Fol. 64a. Begin van de korte Getijden van het H. Kruis. - Initiaal en randwerk als op fol. 17a. Tussen de bladranken vogels; beneden een aap op een groten zetel, die op een cither speelt, en een aap, die een kat vervoert op een kruiwagen; op de kruiwagen verheft zich een baldakijn; daarop zit een uil. Fol. 71b. Koning David in een kleurig gewaad, geknield in een breed opgezet landschap, waarin men een rivier en een weg met wandelaars bespeurt; op den achtergrond heuvels en een stad met torens. Randwerk van bladeren en bloemen op een blauw gekleurden achtergrond. - Afb. 1. Fol. 72a. Begin van de Zeven boetpsalmen. Initiaal en randwerk als op fol. 17a; tussen de bladeren een sprinkhaan; beneden een biddende aap en een vos op een preekstoel; vóór den preekstoel een haan en andere vogels, benevens een aap; ook vogels in de monnikskap van den vos. - Afb. 2. Vóór fol. 105 is een blad met een miniatuur uitgesneden, zoals blijkt uit een klein stukje perkament dat daar is overgebleven en uit het strookje tussen fol. 112 en 113. Waarschijnlijk stelde deze miniatuur de ‘Wapenen des Heren’ voor (de Mis van S. Gregorius). Fol. 105a. Begin van het Gebed tot Christus. Gekleurde initi- | |
[pagina 208]
| |
aal, versierd met bladeren die in de zelfde kleur zijn geschilderd en gevuld met een bloem. Randwerk van ranken en bloemen tegen een achtergrond van blauwe kleur. Fol. 113b. Oordeelsdag. - Christus tronend op een regenboog tegen een gouden achtergrond, de voeten op de wereldbol. Beneden Maria en Johannes de Doper, geknield op wolken vóór een vlak landschap. Randwerk van bloemen en vogels tegen een zwarten achtergrond met gouden stippen. - Afb. 4. Fol. 114a. Begin van de Vigilie der Doden. Initiaal I van blauwe kleur, versierd met bladeren in de zelfde tint. Randwerk van bladeren en veel bloemen, onder andere viooltjes, en vogels; beneden een aap op een preekstoel, aan den voet daarvan een vos, konijntjes, een monster (wellicht is een leeuw bedoeld) en een kat met een vogel in den bek. Het is duidelijk, dat deze decoratie twee geheel verschillende elementen omvat. De miniaturen, met hun omlijsting van bladeren en bloemen tegen een gekleurden grond, sluiten aan bij de kunst van de Zuidelijke Nederlanden en van Frankrijk. Daarentegen zijn de versierde bladzijden aan het begin der voornaamste onderdelen niet anders dan een vervolg op de Noordnederlandse kunst uit den tijd omstreeks het midden van de tweede helft der vijftiende eeuw. Aan elk van deze elementen moeten wij nog enigen aandacht geven. Van de miniaturen valt niet veel te zeggen. Zij passen niet geheel in het boekje. Ook zijn de bladen waarop zij zijn aangebracht blijkbaar iets kleiner dan de andere. Door den meester van de miniaturen is de decoratie op fol. 105a geschilderd. Deze miniaturen vertonen een vreemd gelaat in de Noordnederlandse kunst. In stijl komen zij enigszins overeen met het vroege werk van den ‘Meest er van Maria van Bourgondië’Ga naar voetnoot1), voornamelijk met het gebedenboek van Maria van Bourgondië in het Prentenkabinet te Berlijn, dat omstreeks 1480 wordt gedateerdGa naar voetnoot2). Toch behoren zij naar alle waarschijnlijkheid niet tot de Zuidnederlandse kunst. Men mag denken aan een navolging door een Utrechtsen schilder. Daar wijst in de eerste plaats de Domtoren op, | |
[pagina 209]
| |
die men op den achtergrond van de voorstelling met den Boetvaardigen David bespeurt. Ook het karakter van de schildering wijst naar het Noorden. Mogen deze miniaturen in wijze van uitvoering ver achterstaan bij het werk van den Zuidelijken Meester, wèl bezitten zij een eigen karakter. Men mist de krachtige plastiek bij de figuren, die voor de Zuidelijke kunst kenmerkend is. Daartegenover staan enkele koppen vol uitdrukking, als van koning David. Door zulke koppen wordt men aan de eigenaardigheden van het Noorden herinnerd. Voorlopig kunnen wij den meester van deze miniaturen beschouwen als een Utrechtsen kunstenaar, dien wij tot nu toe nog niet kenden. Wellicht komt later ander werk van zijn hand voor den dag. Onze aandacht wordt wellicht nog meer geprikkeld door de decoratie aan het begin van de voornaamste onderdelen. Zoals reeds door anderen is opgemerktGa naar voetnoot1), bezitten wij nog twee handschriften, die door den zelfden meester zijn versierd. Het eerste bevindt zich in het Prentenkabinet te BerlijnGa naar voetnoot2). Alleen reeds door de curieuze figuur van den aap, die een kat op een kruiwagen vervoert, herkent men onmiddellijk de zelfde hand. Een dergelijk groepje vindt men nog eens in een getijdenboek, dat vroeger tot een particuliere verzameling in Engeland behoordeGa naar voetnoot3). Dit manuscript is alleen bekend door de zeer korte beschrijving en de afbeelding in een veilingscatalogus. Enkele gegevens over het laatste handschrift, dat bij Sotheby is geveild, mogen hier worden vermeld. Het bevat 232 bladen, van 165 bij 115 mm, gelijnd voor 20 regels. Het is dus iets groter van formaat en, naar de afbeelding te oordelen, grover van schilderwerk dan de beide andere. Er komen zes miniaturen in voor. Het eerste, Maria Boodschap, is tezamen met de tegenoverstaande bladzijde gereproduceerd en is kennelijk uitgevoerd door de zelfde hand, die de verdere versiering heeft aangebracht. Zonder twijfel staat de meester als decorateur hoger dan als schilder van voorstellingen. Behalve van deze miniatuur is alleen van de laatste het onderwerp bekend. Voorgesteld is de Oordeelsdag, die gewoonlijk tegenover het begin van de Vigilie der Doden werd aangebracht. Volgens den catalogus, zouden daar de geknielde | |
[pagina 210]
| |
figuren zijn afgebeeld van den man en de vrouw, voor wie het boekje is geschilderd. Enkele verwante handschriften kunnen wij nog noemen. Tot geen verdere opmerkingen geeft een getijdenboek aanleiding, dat in 1924 in een catalogus te koop is aangeboden en daarbij ook is afgebeeldGa naar voetnoot1). Het is zeker niet door den zelfden meester verlucht, maar behoort in den zelfden tijd en stamt uit de zelfde omgeving. - Meer belangstelling verdient een getijdenboek van de Koninklijke Bibliotheek, dat eveneens tot de zelfde groep moet worden gerekendGa naar voetnoot2). Het is gedateerd op 1489. In dit deeltje vindt men geen miniaturen; de decoratie draagt echter een wat rijker karakter om het vele goud, dat er in is verwerkt. Niet alleen staan de initialen tegen een achtergrond van zwaar goud en is het randwerk met gouden lijnen afgezet, maar tevens zijn de versiering van de letters en van de bladkrullen met goud gehoogd. Het rijkst is de decoratie op fol. 17a, bij het begin der Getijden van de H. Maagd. Op de andere bladzijden is een wat meer bescheiden versiering aangebracht van het zelfde type. Het effect is overal zeer gelukkig, al zijn de figuren weinig fraai getekend. Opvallend zijn de zachte, goed harmoniërende kleuren. Alleen op fol. 72a, bij het begin der Getijden van de Eeuwige Wijsheid, bestaat het randwerk uit ranken en bloemen, die zijn aangebracht tegen een gekleurden achtergrond, waarin goud is verwerkt. Wellicht nog merkwaardiger zijn de betrekkingen tot het Brevier van Beatrix van AssendelftGa naar voetnoot3), al hebben noch de miniaturen noch de andere decoratie in dit laatste manuscript iets te maken met den meester, die ons thans bezig houdt. Men bespeurt echter de zelfde tegenstelling tussen de bladen met de miniaturen en het randwerk tegen een gekleurden achtergrond enerzijds en de decoratie van de beschreven bladzijden met het ongekleurde perkament als achtergrond anderzijds. Het brevier dateert ook uit den zelfden tijd, daar het omstreeks 1485 moet zijn ontstaan. Ten slotte vermelden wij de grote gekleurde beginletters. Zij zijn evenals de letters van den decorateur wiens werk thans vooral onze aandacht heeft, versierd met bladeren, die in de zelfde tint | |
[pagina 211]
| |
als de letters zijn geschilderd. Er is daarbij een zo opvallende overeenkomst, dat men het recht heeft niet alleen aan den zelfden tijd, maar ook aan de zelfde omgeving te denken. De nieuwe aanwinst van de Koninklijke Bibliotheek heeft ons dus inderdaad iets nieuws geleerd en iets, dat zonder twijfel belangrijk is voor de geschiedenis van de Nederlandse kunst. Niet alleen konden wij door de studie van dit getijdenboek het werk van een Utrechtsen meester uit de tachtiger jaren van de vijftiende eeuw herkennen, maar bovendien heeft de late Noordnederlandse miniatuur-kunst een nieuw aspect gekregen. Naast Holland, vertegenwoordigd door den Leidsen meester van het Missaal der Begijnen in de bibliotheek van het Arsenal te ParijsGa naar voetnoot1) en door den meester wiens productie zich groepeert om het getijdenboek te VenetiëGa naar voetnoot2), komt thans ook Utrecht naar voren. De stad, waar eertijds het centrum is geweest van deze kunst, had, zoals thans is gebleken, ook tegen het einde van de vijftiende eeuw nog een grote betekenis.
A.W. Byvanck. |
|